ECLI:NL:RBMAA:2011:BR1951

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
11 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700132-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling van verdachte voor woninginbraak, diefstal en heling

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 11 juli 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder woninginbraak, diefstal uit een auto en heling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de woninginbraak en diefstal uit een auto wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende bewijs was geleverd om te concluderen dat de verdachte betrokken was bij de inbraak en de diefstal, aangezien de getuigenverklaringen te vaag waren en er geen directe link kon worden gelegd tussen de verdachte en de aangetroffen goederen in de gestolen auto. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de verdachte schuldig was aan andere feiten, waaronder een woninginbraak en heling van een motorfiets. De verdachte is recidiverend en heeft eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waaronder de diefstal van een aanzienlijke hoeveelheid juwelen. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de rechtbank benadrukte dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming noodzakelijk was om de verdachte de ernst van zijn daden te laten inzien. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering wordt gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700132-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. B.H.M. Nijsten, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 juni 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander, anderen of alleen goederen uit een woning heeft gestolen door in te breken.
Feit 2: samen met een ander, anderen of alleen een auto heeft gestolen dan wel deze heeft geheeld.
Feit 3: samen met een ander, anderen of alleen heeft geprobeerd goederen uit een woning te stelen door in te breken.
Feit 4: samen met een ander, anderen of alleen goederen uit een woning heeft gestolen door in te breken.
Feit 5: samen met een ander, anderen of alleen goederen heeft geheeld.
Feit 6: een spuitbusje traangas voorhanden heeft gehad.
Feit 7: een motorfiets heeft geheeld.
Feit 8: een wapen voorhanden heeft gehad.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zijn mening op het volgende:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 primair en subsidiair en 5:
In Cadier en Keer is een woninginbraak gepleegd. De inbrekers zouden er volgens het dossier in een [merk auto] met hoge snelheid vandoor zijn gegaan. De ter plekke gekomen verbalisanten werden door inwoners van Cadier en Keer in de richting van de vluchtende auto geloodst. In de auto werden geen personen aangetroffen, maar een van de verbalisanten zag twee personen over het dak van een garage lopen. Hij verloor deze personen uit het oog, maar hij hoorde dat men vanaf dit dak op het terrein van de [naam supermarkt] uitkomt en dat de twee personen die op het garagedak liepen de [naam supermarkt] zijn binnen gegaan. Bij de [naam supermarkt] in Cadier en Keer worden door een andere verbalisant twee jongens in bezwete toestand aangehouden. Deze jongens bleken verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] te zijn. Ook medeverdachte [naam medeverdachte 2] is door de politie aangehouden, en wel in de bushalte die zich ter hoogte van de [naam supermarkt] te Cadier en Keer bevindt. In combinatie met de tijd die is verstreken tussen het moment van de inbraak en de aanhouding in de [naam supermarkt] is de officier van justitie tot de conclusie gekomen dat de drie aangehouden personen de inzittenden van de [merk auto] zijn geweest.
Verder stoelt hij zijn mening ten aanzien van deze drie feiten op de aangifte van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de aangifte namens de benadeelde partij [slachtoffer 3], de verklaring van getuige [getuige 1] met betrekking tot feit 3 en het in de [merk auto] aantreffen van de goederen die afkomstig zijn van de woning, gelegen aan de [D.straat] te Cadier en Keer. Met betrekking tot feit 4 acht hij het kapotte linker portierslot en het uitgebroken contactslot meewerken aan het bewijs en ten aanzien van feit 5 acht hij als bewijsmateriaal van belang de afgebroken cilinder en de verwijderde slotplaten aan de geforceerde toegangsdeur bij [slachtoffer 3], terwijl ook de goederen die bij dit bedrijf zijn gestolen zijn aangetroffen in eerder genoemde [merk auto]..
Ten aanzien van feit 3:
De aangifte van de benadeelde partij [slachtoffer 4], de getuigenverklaringen van [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] en de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 3].
Ten aanzien van feit 4:
De aangifte van de benadeelde partij [slachtoffer 5], de getuigenverklaring van getuige [getuige 5], de verklaringen van de medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4].
Ten aanzien van feit 6:
Het aantreffen van het busje pepperspray bij verdachte.
Ten aanzien van feit 7:
De aangifte van de benadeelde partij [slachtoffer 6], het aantreffen van de gestolen motor in de tuin, behorend bij de woning van de vriendin van verdachte waar verbalisant verdachte uit zag komen, het verbroken contactslot van de motor en de verklaring van [naam vriendin verdachte], zijnde de vriendin van verdachte.
Ten aanzien van feit 8:
Het aantreffen van het wapen in de woning van [naam vriendin verdachte], de verklaring van [naam vriendin verdachte] en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Ten aanzien van de tenlastegelegde diefstallen of poging daartoe heeft de officier van justitie nog opgemerkt, dat deze allemaal zijn gepleegd met gebruik van de ‘Bulgaarse methode’. Uit het gebruik van steeds dezelfde modus operandi kan volgens de officier van justitie worden afgeleid dat verdachte bij alle tenlastegelegde diefstallen of bij de poging tot diefstal betrokken is geweest.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er in de onderhavige tenlastegelegde zaken te weinig onderzoek is gepleegd. Over het eventueel verricht DNA-onderzoek en onderzoek naar dactyloscopische sporen zijn geen gegevens voorhanden in het dossier. Deze gegevens zijn echter wel van belang. Hij wijst er op dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft medegedeeld dat het onderzoek naar dactylocopische sporen niets heeft opgeleverd.
Verder heeft bij het onderzoek in deze zaak geen fotoconfrontatie met de getuigen plaatsgevonden, terwijl in elk geval enkele getuigen hebben verklaard dat zij de daders zouden herkennen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 primair en subsidiair en 5 heeft de raadsman opgemerkt dat hij niet bewijsbaar acht dat verdachte inzittende was van de [merk auto], die in Cadier en Keer is aangetroffen. De politie heeft niet waargenomen hoeveel personen in deze auto zaten, nu zij de auto zonder inzittenden heeft aangetroffen. De getuigen hebben verschillende verklaringen afgelegd over het aantal inzittenden.
Getuige [getuige 6] heeft in zijn getuigenverklaring een signalement gegeven van een van beide personen die door zijn tuin hebben gerend op 16 maart 2011. Toch heeft de politie hem niet geconfronteerd met de aangehouden personen om te kunnen aantonen dat een van de vluchtende personen een van degenen was die bij de [naam supermarkt] te Cadier en Keer zijn aangehouden.
Nu niet is vastgesteld wie in de aangetroffen [merk auto] heeft/hebben gezeten, acht de raadsman onvoldoende aangetoond dat verdachte een van de inzittenden is geweest en kan zijn betrokkenheid bij de onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde feiten niet worden vastgesteld.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde merkt de raadsman nog op, dat áls verdachte wel in de [merk auto] zou hebben gezeten - hetgeen niet het geval was - het onduidelijk is op welke plek hij zou hebben gezeten. Indien hij niet de bestuurder was, had volgens de raadsman niet van hem verwacht kunnen worden dat hij naar het portier- of contactslot had gekeken. Hij had in dat geval niet kunnen constateren dat deze sloten kapot waren en dus niet het vermoeden kunnen krijgen dat de auto van diefstal afkomstig was. Ook het feit dat er theaterkaartjes in de auto lagen kan niet aan verdachte worden verweten en het is niet aan hem om zich af te vragen waar deze kaartjes vandaan kwamen. Een eventueel vermoeden dat zij van diefstal afkomstig waren zou nergens op gebaseerd zijn geweest.
Het onder 2 subsidiair tenlastegelegde kan dus niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat geen fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden met getuige [getuige 2], die heeft verklaard dat hij de personen die hij bij de woning, gelegen aan de[S.A.laan] te Hoensbroek heeft zien lopen, via foto’s zou herkennen. Ook zijn er geen zendmast- en printgegevens onderzocht van de mobiele telefoon van verdachte, terwijl medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat verdachte hem heeft gebeld toen hij in genoemde straat op verdachte wachtte.
Ten slotte heeft de officier van justitie aangegeven dat de manier van inbraak overeenkomt met de zogeheten ‘Bulgaarse methode’, welke methode is gebruikt bij alle aan verdachte tenlastegelegde feiten die betrekking hebben op diefstal. Deze methode is echter een bekend fenomeen en is niet kenmerkend voor het handelen van verdachte.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman opgemerkt dat het mogelijk is dat de medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] hebben afgesproken wat zij over dit feit zouden verklaren bij de politie. Het staat dus niet vast dat deze verklaringen juist zijn. De raadsman wijst daarbij op de verklaring van de vader van medeverdachte [naam medeverdachte 3], die in tegenstelling tot zijn zoon heeft verklaard dat bij hem thuis niet is gesproken over inbraken. Daarnaast zijn er geen gestolen spullen in de woning van verdachte aangetroffen en is er ook in deze zaak onvoldoende onderzoek gepleegd, nu geen onderzoek is gedaan naar het belgedrag van verdachte, terwijl dit wel mogelijk zou zijn geweest.
Ook van de feiten 3 en 4 dient verdachte derhalve te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6 is de raadsman van mening dat verdachte hiervoor niet kan worden veroordeeld, omdat er geen proces-verbaal van politie in het dossier aanwezig is waar uit blijkt dat de inhoud van het busje dat onder verdachte is aangetroffen bestond uit pepperspray.
Ten aanzien van feit 7 heeft de raadsman geconcludeerd dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat het contactslot van de betreffende motorfiets was uitgebroken. Er bevinden zich geen foto’s van dit slot in het dossier op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het slot was uitgebroken en verdachte ontkent dit.
Bovendien wist verdachte niet dat de motorfiets afkomstig was van diefstal en had hij geen reden om aan te nemen dat dit het geval was.
Ten aanzien van feit 8 heeft de raadsman aangevoerd dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1, 2 primair en subsidiair en 5.
De rechtbank heeft op grond van het dossier in de onderhavige zaak en het onderzoek ter terechtzitting vastgesteld dat op 16 maart 2011 een inbraak heeft plaatsgevonden in een woning, gelegen aan de [D.straat] te Cadier en Keer. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij de daders van deze inbraak in de richting van een zwarte [merk auto] heeft zien rennen. Een van hen had een donkere huidskleur en droeg een blauwkleurige tas. Vervolgens zag [getuige 1] dat de auto wegreed in de richting van de [R.weg], de [P.K.weg] af. Zij weet niet hoeveel personen in de auto zaten.
De [merk auto] is, volgens de aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 12 maart 2011, in de nacht van 11 op 12 maart 2011 gestolen. Deze auto is op 16 maart 2011 aangetroffen in de [J.straat] te Cadier en Keer. In deze auto werden goederen aangetroffen die op 16 maart 2011 gestolen waren in de [D.straat] te Cadier en Keer en goederen die waren ontvreemd bij de firma [slachtoffer 3] te Schimmert.
De vragen waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, zijn de volgende:
- was de [merk auto] die door getuige [getuige 1] is gezien, dezelfde auto als de [merk auto], die door de politie is aangetroffen?
- zaten verdachte en zijn medeverdachten in de [merk auto] die getuige [getuige 1] heeft gezien en waarin eerdergenoemde gestolen goederen zijn aangetroffen?
Deze vragen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer bevestigend worden beantwoord. Immers, [getuige 1] ziet drie personen in de [merk auto] stappen. Een half uur later meldt zij dit bij de politie. De ter plekke gearriveerde politie treft na aanwijzingen van getuigen vervolgens op de [J.straat] de -naar later blijkt van [slachtoffer 2] gestolen- [merk auto] aan, zonder inzittenden. Omdat in de [merk auto] goederen worden gevonden die kort daarvoor waren gestolen uit de woning aan de [D.straat] te Cadier en Keer, is het zeer waarschijnlijk dat de auto waarin [getuige 1] een aantal personen zag stappen dezelfde auto is die door de politie op de [J.straat] onbeheerd is aangetroffen.
Rest de vraag of de personen die uit deze auto zijn gestapt dezelfde personen zijn als degenen die bij de [naam supermarkt] en bij de bushalte ter hoogte van de [naam supermarkt] zijn aangehouden. De rechtbank kan aan de hand van de door de getuigen opgegeven signalementen van de daders van de inbraak niet vaststellen dat dit het geval is. De gegeven signalementen zijn daarvoor te vaag.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij een van de twee personen die zich in zijn tuin bevonden en die over zijn garagedak hebben gelopen, heeft herkend als verdachte. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen op grond van welke uiterlijke kenmerken de getuige tot deze herkenning is kunnen komen. Evenmin is deze herkenning bevestigd met behulp van een fotoconfrontatie. Bovendien blijkt dit niet uit de verklaring van [getuige 6] zoals die door de politie is gerelateerd, maar enkel uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie medegedeeld dat het DNA-onderzoek met betrekking tot in de auto aangetroffen sporen geen match met verdachte heeft opgeleverd, terwijl verdachte evenmin via dactyloscopische sporen kan worden gelinkt aan de goederen die in de gestolen [merk auto] zijn aangetroffen.
De rechtbank acht de feitelijke aanwezigheid in Cadier en Keer van verdachte en zijn medeverdachten onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat de personen die [getuige 1] in de [merk auto] heeft gezien, de personen zijn die door de politie zijn aangehouden.
Nu derhalve geen link kan worden gelegd tussen de aangehouden personen en de [merk auto], en daarom ook niet tussen de aangehouden personen en de in deze auto aangetroffen gestolen goederen, concludeert de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat de signalementen, zoals die zijn gegeven door de getuigen, te onduidelijk zijn om daar uit af te leiden dat deze signalementen betrekking hebben op verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank acht de aangifte van de benadeelde partij en de belastende verklaring van [naam medeverdachte 3] onvoldoende om de essentiële vraag, of verdachte bij dit tenlastegelegde feit aanwezig is geweest –gelet op de ontkennende verklaring van verdachte hierover- positief te beantwoorden. Nu er aldus sprake is van onvoldoende wettig bewijs, zal de rechtbank verdachte van dit feit vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4:
Op 4 februari 2011 heeft in de woning, gelegen aan de [vdS.straat]
te Heerlen een woninginbraak plaatsgevonden. Deze woning is eigendom van de heer [slachtoffer 5] en zijn partner mevrouw [getuige 4]. De heer [slachtoffer 5] heeft van deze inbraak aangifte gedaan. Daarbij heeft hij verklaard dat er sieraden zijn ontvreemd, die eigendom van zijn partner zijn.
De echtgenote van de overbuurman van [slachtoffer 5] heeft gezien dat een viertal jongens bij de woning van [slachtoffer 5] was. Twee van hen hadden aangebeld bij de voordeur. Zij zouden tegen elkaar gezegd hebben: “er is niemand thuis”.
[slachtoffer 5] is naar de achtertuin gelopen. Hij zag dat de keukendeur open stond en dat van de rechter tuindeur de thermopaneruit was vernield. De rechter tuindeur stond op een kier en beide tuindeuren waren beschadigd. Toen hij de woning betrad, zag hij dat kasten en laden waren doorzocht. De volgende geldbedragen, goederen en sieraden zijn ontvreemd:
- in de woonkamer op de begane grond: € 80,- aan muntgeld, een fles Bokma, een fles Jägermeister;
- in de echtelijke slaapkamer op de eerste verdieping: een zilverkleurig metalen geldkistje inhoudende een geldbedrag van € 200,- en een plastic doosje met een geldbedrag van
€ 205,-;
- in de slaapkamer op de eerste verdieping: sieraden.
Verbalisant [R.] kwam op 4 februari 2011 ter plaatse van het misdrijf aan de [vdS.straat] te Heerlen. Hij heeft een onderzoek op de plaats delict ingesteld. Hij zag dat van de dubbele tuindeuren de onderzijde van de rechter tuindeur scheef op een kier stond. Hij zag dat beide tuindeuren grove braakschade toonden. Hij zag dat de thermopaneruit was vernield. Hij zag dat in de woonkamer, in de hal en op alle drie de slaapkamers alle kasten en laden openstonden en kennelijk waren doorzocht. Hij zag dat op het vloerkleed nabij de open haard een indruk van een schoenzool stond, waarbij een plastic zak en een opengescheurde papieren geschenkverpakking lag, beide van slijterij [M.].
Medeverdachte [naam medeverdachte 4] heeft op 22 maart 2011 verklaard dat hij bij [naam medeverdachte 3] buiten was en dat zij twee jongens tegen kwamen, met wie zij zijn gaan lopen. Vervolgens moesten
[naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] ergens blijven staan, waarna de twee jongens ergens aanbelden en de tuin inliepen. Later kwamen zij naar buiten met een tas. [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat zij hem en [naam medeverdachte 3] hebben gebruikt om op wacht te staan. Die twee jongens waren [J.] en [K.].
Voorts heeft hij verklaard dat deze inbraak meer dan een maand geleden heeft plaatsgevonden, waarbij hij een tekening heeft gemaakt van de betreffende plek, tonende het hoekhuis [H.straat/vdS.straat].
Medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft d.d. 19 februari 2011 verklaard dat hij ongeveer twee weken geleden bij hem thuis was met [J.] en [K.]. Zij vroegen hem of hij mee wilde gaan inbreken en dat hij heeft geantwoord dat hij wel op de uitkijk wilde staan. Vervolgens heeft hij op Google Maps een huis op de hoek van de [H.straat] met de [vdS.straat] aangewezen en verklaard dat [J.] en [K.] bij dat huis naar de voordeur zijn gelopen en dat [K.] heeft aangebeld. Daarna hoorde hij aan de achterkant breekgeluiden.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij [K.] wordt genoemd.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank het onder 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 6:
Nu de rechtbank in het dossier geen proces-verbaal van technisch onderzoek omtrent de inhoud van het onder verdachte aangetroffen spuitbusje heeft aangetroffen, waaruit zou kunnen blijken dat er iets in het inbeslaggenomen busje zat en dat deze inhoud inderdaad uit de tenlastegelegde stof bestaat, acht de rechtbank onvoldoende bewijs voorhanden om dit feit wettig en overtuigend bewezen te kunnen verklaren. Zij zal verdachte dan ook hiervan vrijspreken.
Ten aanzien van feit 7:
Op 28 maart 2011 hoorde verbalisant [B.] dat er een [merk motor] motorfiets was gestolen te Heerlen. Op 29 maart 2011 zag hij in de tuin van de [P.B.straat], perceel [xx] in Heerlen een [merk motor] motorfiets staan, waarvan het kenteken niet zichtbaar was. Nadat hij zijn bevindingen hieromtrent had doorgegeven is verbalisant [P.] ter plekke gegaan. Hij heeft de tuin betreden en de [merk motor] een stukje naar voren geplaatst. De [merk motor] bleek het Nederlandse kenteken [XX-XX-XX] te hebben. Het stuurslot van de motorfiets was verbroken.
Van de diefstal van de motorfiets van het merk [merk motor] met kenteken [XX-XX-XX] is op
28 maart 2011 aangifte gedaan door [slachtoffer 6], eigenaar van de motorfiets.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de motorfiets op verzoek van een vriend in de tuin die behoort bij de woning van zijn vriendin, gelegen aan de [P.B.straat] te Heerlen, heeft gestald en dat hij niet wist dat het stuurslot was verbroken. Verdachte heeft niets willen verklaren over deze vriend, noch over de reden waarom deze vriend de motorfiets elders wilde onderbrengen. Verder heeft verdachte verklaard dat hij niet heeft gezien dat het stuurslot kapot was. De rechtbank is van oordeel dat, indien verdachte niet zou hebben gezien dat het stuurslot niet intact was, hij dit op zijn minst moet hebben gemerkt toen hij met de motorfiets aan de hand naar de tuin van zijn vriendin is gelopen. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte dan ook ongeloofwaardig. Gezien bovenstaande is zij van oordeel dat verdachte op het moment van het verwerven en voorhanden krijgen van de [merk motor] redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van diefstal afkomstig was.
Ten aanzien van feit 8:
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
- het proces-verbaal van bevindingen onderzoek woning d.d. 29 maart 2011;
- het omschrijvingsproces-verbaal relaterende een onderzoek aan een speelgoedrevolver d.d. 19 april 2011.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
4.
op 4 februari 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in een woning gelegen aan de [vdS.straat] onder meer heeft weggenomen een geldkist, sieraden en flessen drank, toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [getuige 4], waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak;
7.
in de periode van 27 maart 2011 tot en met 29 maart 2011 in de gemeente Heerlen een motorfiets (merk/type [merk motor], kenteken [XX-XX-XX]) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die motorfiets redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
8.
op 29 maart 2011 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie I, onder 7, te weten een nabootsing van een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 7:
schuldheling;
ten aanzien van feit 8:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd de ISD-maatregel aan verdachte op te leggen.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte vindt het opleggen van de ISD-maatregel niet passend. Hij heeft opgemerkt dat er bovendien geen rapport over de persoon van verdachte in het dossier aanwezig is. Ook staat er nog een zaak tegen verdachte open, waardoor het opleggen van de ISD-maatregel niet aan de orde kan zijn.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het opleggen van de ISD-maatregel thans niet aan de orde, mede gelet op de omstandigheid dat er nog een strafzaak tegen verdachte open staat.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Daarbij is rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, alsmede met het belang van een juiste normhandhaving, met de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en met de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, met de mate waarin het bewezen verklaarde schade teweeg heeft gebracht en met het leed van de slachtoffers, waarvan een aanzienlijke hoeveelheid juwelen is gestolen.
Verdachte heeft tezamen met anderen een woninginbraak gepleegd. Hij heeft, om de betreffende woning binnen te treden, behoorlijke vernielingen aangericht. Eenmaal in de woning heeft hij een groot aantal kasten en laden doorzocht en naast een geldbedrag en drank een grote hoeveelheid juwelen meegenomen. Verdachte heeft bij het plegen van dit delict alleen oog gehad voor eigen geldelijk gewin. Hij heeft zich totaal niet verdiept in de gevoelens van de slachtoffers. Hij heeft niet alleen goederen en geld gestolen, maar ook inbreuk gemaakt op de veiligheidsgevoelens van de bewoners van de betreffende woning. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Daarnaast heeft verdachte een motor geheeld en een wapen voorhanden gehad. Ook dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Het oriëntatiepunt voor een woninginbraak, waarbij sprake is van recidive, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden. Het oriëntatiepunt met betrekking tot schuldheling is een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Behalve deze twee feiten heeft verdachte ook nog een wapen voorhanden gehad. De rechtbank zal voor dit feit geen extra straf opleggen.
Zij acht een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden passend, om verdachte de onjuistheid van zijn handelen te laten inzien.
7 Het beslag
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen helm en de blauwe motorfiets zullen worden teruggegeven aan de rechthebbenden, nu niet is komen vast te staan dat met behulp van deze goederen of met betrekking tot deze goederen strafbare feiten zijn gepleegd.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 310, 311 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 primair, 2 subsidiair, 3, 5 en 6 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
2011035567 5 1 zwarte helm, 1911820;
2011035567 7 1 blauwe motorfiets, [merknaam], 1911999.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. W.H.B. Dreissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Schuwirth, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 juli 2011.
Buiten staat
Mr. Dreissen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 maart 2011 te Cadier en Keer, in de gemeente Eijsden-Margraten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [D.straat] heeft weggenomen een spelcomputer en/of 2 laptops en/of een fotocamera ([merknaam]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of
de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2011 tot en met 12 maart 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een personenauto ([merk auto] kenteken [xx-xx-xx]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2011 tot en met 16 maart 2011 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een personenauto ([merk auto] kenteken [xx-xx-xx]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die personenauto wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij op of omstreeks 16 februari 2011 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan de [S.A.laan] weg te nemen goederen en/of geld van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen met genoemd oogmerk een slotplaat van een deur heeft verbogen en/of een cilinder heeft afgebroken en/of een ruit van die deur heeft ingeslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 4 februari 2011 in de gemeente Heerlen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [vdS.straat] onder meer heeft weggenomen een geldkist en/of een hoeveelheid sieraden en/of een hoeveelheid flessen drank, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [getuige 4], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
5.
hij in of omstreeks de periode van 11 maart 2011 tot en met 16 maart 2011 te Cadier en Keer, gemeente Eijsden-Margraten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een factuur en/of een hoeveelheid theaterkaartjes en/of een geldkist heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die factuur en/of die theaterkaartjes en/of die geldkist wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten
vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6.
hij op of omstreeks 29 maart 2011 in de gemeente Heerlen, een (spuit)busje inhoudende traangas en/of peperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met (een) giftige en/of verstikkende en/of weerloosmakende en/of traanverwekkende stof(fen) van de categorie II, onder 6°, voorhanden heeft gehad;
7.
hij in of omstreeks 27 maart 2011 tot en met 29 maart 2011 in de gemeente Heerlen, in elk geval in Nederland, een motorfiets(merk/type [merk motor], kenteken [XX-XX-XX]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die motorfiets wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
8.
hij op of omstreeks 29 maart 2011 in de gemeente Heerlen een wapen van categorie I, onder 7, te weten een nabootsing van een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeft gehad.