Ten aanzien van de tenlastegelegde diefstallen of poging daartoe heeft de officier van justitie nog opgemerkt, dat deze allemaal zijn gepleegd met gebruik van de ‘Bulgaarse methode’. Uit het gebruik van steeds dezelfde modus operandi kan volgens de officier van justitie worden afgeleid dat verdachte bij alle tenlastegelegde diefstallen of bij de poging tot diefstal betrokken is geweest.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er in de onderhavige tenlastegelegde zaken te weinig onderzoek is gepleegd. Over het eventueel verricht DNA-onderzoek en onderzoek naar dactyloscopische sporen zijn geen gegevens voorhanden in het dossier. Deze gegevens zijn echter wel van belang. Hij wijst er op dat de officier van justitie ter terechtzitting heeft medegedeeld dat het onderzoek naar dactylocopische sporen niets heeft opgeleverd.
Verder heeft bij het onderzoek in deze zaak geen fotoconfrontatie met de getuigen plaatsgevonden, terwijl in elk geval enkele getuigen hebben verklaard dat zij de daders zouden herkennen.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 primair en subsidiair en 5 heeft de raadsman opgemerkt dat hij niet bewijsbaar acht dat verdachte inzittende was van de [merk auto], die in Cadier en Keer is aangetroffen. De politie heeft niet waargenomen hoeveel personen in deze auto zaten, nu zij de auto zonder inzittenden heeft aangetroffen. De getuigen hebben verschillende verklaringen afgelegd over het aantal inzittenden.
Getuige [getuige 6] heeft in zijn getuigenverklaring een signalement gegeven van een van beide personen die door zijn tuin hebben gerend op 16 maart 2011. Toch heeft de politie hem niet geconfronteerd met de aangehouden personen om te kunnen aantonen dat een van de vluchtende personen een van degenen was die bij de [naam supermarkt] te Cadier en Keer zijn aangehouden.
Nu niet is vastgesteld wie in de aangetroffen [merk auto] heeft/hebben gezeten, acht de raadsman onvoldoende aangetoond dat verdachte een van de inzittenden is geweest en kan zijn betrokkenheid bij de onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde feiten niet worden vastgesteld.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde merkt de raadsman nog op, dat áls verdachte wel in de [merk auto] zou hebben gezeten - hetgeen niet het geval was - het onduidelijk is op welke plek hij zou hebben gezeten. Indien hij niet de bestuurder was, had volgens de raadsman niet van hem verwacht kunnen worden dat hij naar het portier- of contactslot had gekeken. Hij had in dat geval niet kunnen constateren dat deze sloten kapot waren en dus niet het vermoeden kunnen krijgen dat de auto van diefstal afkomstig was. Ook het feit dat er theaterkaartjes in de auto lagen kan niet aan verdachte worden verweten en het is niet aan hem om zich af te vragen waar deze kaartjes vandaan kwamen. Een eventueel vermoeden dat zij van diefstal afkomstig waren zou nergens op gebaseerd zijn geweest.
Het onder 2 subsidiair tenlastegelegde kan dus niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat geen fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden met getuige [getuige 2], die heeft verklaard dat hij de personen die hij bij de woning, gelegen aan de[S.A.laan] te Hoensbroek heeft zien lopen, via foto’s zou herkennen. Ook zijn er geen zendmast- en printgegevens onderzocht van de mobiele telefoon van verdachte, terwijl medeverdachte [naam medeverdachte 3] heeft verklaard dat verdachte hem heeft gebeld toen hij in genoemde straat op verdachte wachtte.
Ten slotte heeft de officier van justitie aangegeven dat de manier van inbraak overeenkomt met de zogeheten ‘Bulgaarse methode’, welke methode is gebruikt bij alle aan verdachte tenlastegelegde feiten die betrekking hebben op diefstal. Deze methode is echter een bekend fenomeen en is niet kenmerkend voor het handelen van verdachte.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman opgemerkt dat het mogelijk is dat de medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] hebben afgesproken wat zij over dit feit zouden verklaren bij de politie. Het staat dus niet vast dat deze verklaringen juist zijn. De raadsman wijst daarbij op de verklaring van de vader van medeverdachte [naam medeverdachte 3], die in tegenstelling tot zijn zoon heeft verklaard dat bij hem thuis niet is gesproken over inbraken. Daarnaast zijn er geen gestolen spullen in de woning van verdachte aangetroffen en is er ook in deze zaak onvoldoende onderzoek gepleegd, nu geen onderzoek is gedaan naar het belgedrag van verdachte, terwijl dit wel mogelijk zou zijn geweest.
Ook van de feiten 3 en 4 dient verdachte derhalve te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 6 is de raadsman van mening dat verdachte hiervoor niet kan worden veroordeeld, omdat er geen proces-verbaal van politie in het dossier aanwezig is waar uit blijkt dat de inhoud van het busje dat onder verdachte is aangetroffen bestond uit pepperspray.
Ten aanzien van feit 7 heeft de raadsman geconcludeerd dat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat het contactslot van de betreffende motorfiets was uitgebroken. Er bevinden zich geen foto’s van dit slot in het dossier op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het slot was uitgebroken en verdachte ontkent dit.
Bovendien wist verdachte niet dat de motorfiets afkomstig was van diefstal en had hij geen reden om aan te nemen dat dit het geval was.
Ten aanzien van feit 8 heeft de raadsman aangevoerd dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1, 2 primair en subsidiair en 5.
De rechtbank heeft op grond van het dossier in de onderhavige zaak en het onderzoek ter terechtzitting vastgesteld dat op 16 maart 2011 een inbraak heeft plaatsgevonden in een woning, gelegen aan de [D.straat] te Cadier en Keer. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij de daders van deze inbraak in de richting van een zwarte [merk auto] heeft zien rennen. Een van hen had een donkere huidskleur en droeg een blauwkleurige tas. Vervolgens zag [getuige 1] dat de auto wegreed in de richting van de [R.weg], de [P.K.weg] af. Zij weet niet hoeveel personen in de auto zaten.
De [merk auto] is, volgens de aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 12 maart 2011, in de nacht van 11 op 12 maart 2011 gestolen. Deze auto is op 16 maart 2011 aangetroffen in de [J.straat] te Cadier en Keer. In deze auto werden goederen aangetroffen die op 16 maart 2011 gestolen waren in de [D.straat] te Cadier en Keer en goederen die waren ontvreemd bij de firma [slachtoffer 3] te Schimmert.
De vragen waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, zijn de volgende:
- was de [merk auto] die door getuige [getuige 1] is gezien, dezelfde auto als de [merk auto], die door de politie is aangetroffen?
- zaten verdachte en zijn medeverdachten in de [merk auto] die getuige [getuige 1] heeft gezien en waarin eerdergenoemde gestolen goederen zijn aangetroffen?
Deze vragen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer bevestigend worden beantwoord. Immers, [getuige 1] ziet drie personen in de [merk auto] stappen. Een half uur later meldt zij dit bij de politie. De ter plekke gearriveerde politie treft na aanwijzingen van getuigen vervolgens op de [J.straat] de -naar later blijkt van [slachtoffer 2] gestolen- [merk auto] aan, zonder inzittenden. Omdat in de [merk auto] goederen worden gevonden die kort daarvoor waren gestolen uit de woning aan de [D.straat] te Cadier en Keer, is het zeer waarschijnlijk dat de auto waarin [getuige 1] een aantal personen zag stappen dezelfde auto is die door de politie op de [J.straat] onbeheerd is aangetroffen.
Rest de vraag of de personen die uit deze auto zijn gestapt dezelfde personen zijn als degenen die bij de [naam supermarkt] en bij de bushalte ter hoogte van de [naam supermarkt] zijn aangehouden. De rechtbank kan aan de hand van de door de getuigen opgegeven signalementen van de daders van de inbraak niet vaststellen dat dit het geval is. De gegeven signalementen zijn daarvoor te vaag.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij een van de twee personen die zich in zijn tuin bevonden en die over zijn garagedak hebben gelopen, heeft herkend als verdachte. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen op grond van welke uiterlijke kenmerken de getuige tot deze herkenning is kunnen komen. Evenmin is deze herkenning bevestigd met behulp van een fotoconfrontatie. Bovendien blijkt dit niet uit de verklaring van [getuige 6] zoals die door de politie is gerelateerd, maar enkel uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie medegedeeld dat het DNA-onderzoek met betrekking tot in de auto aangetroffen sporen geen match met verdachte heeft opgeleverd, terwijl verdachte evenmin via dactyloscopische sporen kan worden gelinkt aan de goederen die in de gestolen [merk auto] zijn aangetroffen.
De rechtbank acht de feitelijke aanwezigheid in Cadier en Keer van verdachte en zijn medeverdachten onvoldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat de personen die [getuige 1] in de [merk auto] heeft gezien, de personen zijn die door de politie zijn aangehouden.
Nu derhalve geen link kan worden gelegd tussen de aangehouden personen en de [merk auto], en daarom ook niet tussen de aangehouden personen en de in deze auto aangetroffen gestolen goederen, concludeert de rechtbank dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1, 2 en 5 tenlastegelegde.