ECLI:NL:RBMAA:2011:BR2791

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
162815/HA RK 11-81
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een rechter in een civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 12 juli 2011 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van mr. [[X]], ingediend door de verzoekster in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek werd gedaan naar aanleiding van een zitting op 29 juni 2011, waar de verzoekster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. B. Damen, de wraking verzocht. De verzoekster was van mening dat de rechter partijdig was, omdat deze tijdens een eerdere zitting vragen had gesteld die volgens haar de betrouwbaarheid van haar bewijs in twijfel trokken. De wrakingskamer heeft de procedure achter gesloten deuren behandeld en de verzoekster was niet aanwezig, maar haar raadsman heeft het woord gevoerd.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel is bewezen. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekster beoordeeld en geconcludeerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maken. De vragen van de rechter werden gezien als een poging om de situatie te verhelderen en niet als een standpunt innemend. De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat de verzoekster zelf had gekozen om op vakantie te gaan, wat haar recht om gehoord te worden heeft beïnvloed.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er geen objectieve rechtvaardiging was voor de vrees van de verzoekster dat de rechter niet onpartijdig zou zijn. De beslissing werd genomen door de rechters W.J.J. Beurskens, J.F.W. Huinen en A.M. Schutte, in aanwezigheid van griffier M. Janssen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 12 juli 2011
Zaaknummer : 162815 / HA RK 11-81
De meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken heeft de navolgende beschikking gegeven op het namens:
[EISERES]
woonplaats gekozen hebbende te Maastricht, ten kantore van haar advocaat mr. B. Damen,
door haar raadsman mr. B. Damen ter zitting achter gesloten deuren in deze rechtbank van
29 juni 2011 in de procedure tussen [[verzoeker]] en [verweerster] in de zaak onder zaaknummer 105377 / FA RK 05-1245 bij de sector civiel voorgedragen verzoek tot wraking van mr. [RECHTER]
1.Het verloop van de procedure
Tijdens de behandeling ter zitting achter gesloten deuren van 29 juni 2011 is namens [verweerster], hierna verzoekster, door haar raadsman mr. B. Damen, de wraking verzocht van mr. [RECHTER]
Mr. [[X]], hierna de rechter, heeft de wrakingskamer schriftelijk bericht niet in de wraking te berusten en heeft de wrakingskamer tevens schriftelijk zijn zienswijze doen toekomen, welk standpunt in afschrift aan verzoekster is doorgezonden.
De raadsman is per faxbericht op de hoogte gesteld van datum en tijdstip van de behandeling, te weten: donderdag 7 juli, om 9.30 uur. De raadsman heeft daarop om aanhouding gevraagd, omdat verzoekster dan met vakantie is en om die reden niet aanwezig zal kunnen zijn bij de zitting en omdat de raadsman zelf op het desbetreffende tijdstip verhinderd is. Omdat verzoekster aansluitend aan haar vakantie in het ziekenhuis moet worden opgenomen zou een behandeling eerder dan op 19 juli 2011 onmogelijk zijn.
Uitgaande van het spoedeisende karakter van een wrakingszaak heeft de wrakingskamer zich op het standpunt gesteld dat het verzoekster vrijstaat om op vakantie te gaan nadat door haar een wrakingsverzoek is gedaan, maar dat de consequentie daarvan kan zijn dat zij niet gehoord kan worden bij de behandeling van het desbetreffende verzoek en dat zij het woord moet laten aan haar raadsman. Omdat door de raadsman van verzoekster in verband met haar persoon geen andere redenen naar voren zijn gebracht om aan te houden en omdat een kantoorgenoot van de raadsman later op diezelfde dag wel beschikbaar bleek te zijn, heeft de wrakingskamer besloten de zitting te verplaatsen naar een later tijdstip, te weten donderdag 7 juli, om 15.30 uur.
De behandeling van het wrakingsverzoek heeft alsdan plaatsgevonden, alwaar verzoekster niet is verschenen en namens haar mr. O.T.J.A. Kicken, kantoorgenoot van de raadsman het woord heeft gevoerd. De rechter is, zoals van tevoren schriftelijk aangekondigd, niet verschenen.
Mr. Kicken heeft ter zitting opnieuw om aanhouding van de zaak verzocht, omdat verzoekster nadrukkelijk te kennen heeft gegeven aanwezig te willen zijn bij de behandeling van het wrakingsverzoek. Mr. Kicken heeft in dat verband aangevoerd dat verzoekster een fundamenteel recht heeft op hoor en wederhoor waarbij hij heeft verwezen naar artikel 39, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) en naar de Aanbevelingen in het Wrakingsprotocol Gerechtshoven en Rechtbanken onder artikel 9.3, Horen van betrokkenen. Tevens heeft hij eraan toegevoegd dat het niet gehoord kunnen worden een schending van het ‘fair trial’ beginsel oplevert.
De wrakingskamer heeft de zitting onderbroken voor een kort beraad.
Na terugkeer heeft de voorzitter van de wrakingskamer medegedeeld dat de wrakingskamer op het punt van de zittingsplanning de wet en haar eigen beleid volgt en niet de Aanbeveling die onderdeel uitmaakt van het Wrakingsprotocol Gerechtshoven en Rechtbanken. Dat betekent dat de wrakingskamer dag en uur van de zitting bepaalt en vervolgens afwacht of één van de procespartijen daarop reageert met een bericht van verhindering. Als dat wordt ontvangen, dan wordt nader overlegd over dag en uur van de zitting, steeds rekening houdend met het wettelijke voorschrift dat een verzoek tot wraking zo spoedig mogelijk ter terechtzitting wordt behandeld.
Gelet op de informatie die namens verzoekster is verstrekt heeft de wrakingskamer uiteindelijk bepaald dat het wrakingsverzoek zonder verder uitstel zal worden behandeld. Redenen om het ter terechtzitting gedane aanhoudingsverzoek te honoreren zijn de wrakingskamer niet gebleken. De wrakingskamer is daarbij van oordeel dat zij verzoekster in de gelegenheid heeft gesteld om gehoord te worden. Dat verzoekster ervoor heeft gekozen om op vakantie te gaan, betekent dat zij haar recht om gehoord te worden vrijwillig heeft prijsgegeven. Redenen om tot een ander oordeel te komen zijn niet aangevoerd of gebleken.
Mr. Kicken heeft daarop opnieuw het woord gevraagd en heeft opgemerkt dat deze vakantie al lang geleden was gepland, toen verzoekster geen weet had van een door haar te doen wrakingsverzoek. Bovendien zou verzoekster, die een ernstige ziekte heeft, voor het eerst sinds lange tijd op vakantie gaan.
De wrakingskamer spreekt als haar oordeel uit dat verzoekster, gegeven het wrakingsverzoek, op dat moment zelf een afweging heeft gemaakt en dat het niet aanwezig zijn bij deze wrakingszitting daarom uiteindelijk haar eigen keuze is.
Mr. Kicken heeft aangegeven protest aan te tekenen tegen de beslissing van de wrakingskamer om het aanhoudingsverzoek niet te honoreren, maar deze beslissing niettemin te zullen respecteren. Hij heeft vervolgens de gronden van het wrakingsverzoek nader toegelicht aan de hand van een pleitnota.
De wrakingskamer heeft vervolgens bepaald dat zo spoedig mogelijk schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.
2.Het standpunt van verzoekster
De aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden zijn verwoord in het door de griffier daarvan opgemaakt proces-verbaal d.d. 29 juni 2011 en de ter zitting van de wrakingskamer overgelegde pleitnota waarvan de inhoud als hier ingelast wordt beschouwd.
3.De beoordeling
Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun - onder meer - ingevolge artikel 6, lid 1, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens toe¬komende recht op behandeling van hun zaak door een onpartijdige rechter af te dwingen.
Gelet op het bepaalde in artikel 36 Rv. is wraking mogelijk op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartij¬digheid schade zou kunnen lijden.
Van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling van de rechter (de partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, totdat het tegendeel komt vast te staan.
De wrakingskamer is van oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of gebleken, op grond waarvan moet worden geoordeeld dat in het onderhavige geval sprake is van een gebrek aan onpartijdigheid in subjectieve zin.
Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is. In dat verband zijn de schijn van (on)partijdigheid en de overtuiging van de verzoeker relevant, maar is doorslaggevend of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is (EHRM 15 februari 2007, NJ 2007, 536).
In dat licht zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking, zoals toegelicht tijdens de behandeling ter zitting van 29 juni 2011, beoordelen.
Het wrakingsverzoek is als volgt geformuleerd:
-uit het proces verbaal van de zitting van 16 december 2010 blijkt niet dat de vrouw expliciet de opdracht heeft gekregen om mee te werken aan het door de rechtbank gelaste DNA-onderzoek bij Sanquin;
-de rechtbank heeft de vrouw ter zitting van 16 december 2010 uitdrukkelijk de vrije hand gelaten met betrekking tot het bewijs dat de heer [[Y]] de biologische vader is van [[kind]];
-de vrouw heeft naar haar mening met de door haar in het geding gebrachte stukken op rechtsgeldige wijze aangetoond dat de heer [[Y]] de biologische vader is van [[kind]];
-de vooringenomenheid van de rechter volgt uit het feit dat hij de betrouwbaarheid en de rechtsgeldigheid van de test van Consanguinitas zonder meer ter discussie stelt, door de vrouw te verzoeken mee te werken aan een DNA-test door Sanquin.
Verzoekster ‘hoort’ in de vraag kennelijk al een standpunt van de rechter, een standpunt dat zij aldus interpreteert dat de rechter de betrouwbaarheid en de rechtsgeldigheid van de door haar gedane testen bij Consanguinitas in twijfel trekt, maar waarin zij eveneens beluistert dat de rechter haar betrouwbaarheid en integriteit in twijfel trekt, wat voor haar aanleiding is geweest om een wrakingsverzoek in te dienen.
De wrakingskamer is, bezien tegen de achtergrond van hetgeen verzoekster verder ter toelichting op haar wrakingsverzoek heeft doen aanvoeren én gelet op de schriftelijke zienswijze van de rechter, tot het oordeel gekomen dat verzoekster met haar interpretatie een verkeerde lading geeft aan de door de rechter gestelde vraag. Op het moment dat de desbetreffende vraag werd gesteld, waren partijen aan het woord geweest. Gebleken was dat de standpunten ernstig verschilden, in die zin dat verzoekster meende dat zij, binnen de eerder door de rechtbank getrokken grenzen, afdoende had bewezen dat de heer [[Y]] de biologische vader van [[kind]] is, terwijl door verzoeker in de zaak ten gronde (onder meer) vraagtekens werden geplaatst bij de betrouwbaarheid van de verrichte onderzoeken door een onbekend onderzoeksbureau. De vraag van de rechter was er kennelijk op gericht om, gegeven de situatie op dat moment en de tegenstrijdige standpunten die onmiddellijk voorafgaand waren gebleken, te onderzoeken of verzoekster bereid was om op vrijwillige basis mee te werken aan een DNA-test bij Sanquin. De vraag was, met andere woorden, niet meer dan een vraag; zij hield niet meteen een standpunt in van de rechter over de zaak.
Door de gehele gang van zaken, voor zover deze blijkt uit het proces-verbaal (maar ook uit het proces-verbaal van de zitting van 16 december 2010 (dat niet uitblinkt door duidelijkheid op het cruciale punt van de wijze waarop het relevante bewijs moet worden geleverd), acht de wrakingskamer het voorstelbaar dat verzoekster is geschrokken van de benadering door de rechter. Dit is des te meer het geval, omdat verzoekster kennelijk in de veronderstelling verkeerde dat zij tot dusver precies datgene had gedaan wat de rechtbank van haar gevraagd had. Dat maakt niet dat verzoekster, nu de procedure niet precies zó verloopt zoals zij dat wellicht had verwacht en - gelet op de vraagstelling door de rechter - de mogelijkheid openblijft dat de rechter uiteindelijk anders zal beslissen dan door haar gewenst, uit de enkele ‘gewraakte’ vraag van de rechter kan afleiden dat deze jegens haar enige vooringenomenheid koestert. In elk geval ontbreekt een objectieve rechtvaardiging voor deze vrees.
Ook overigens is de wrakingskamer niet gebleken van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren dat niettemin sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid – in de zin van partijdigheid – bij mr. [[X]].
Tenslotte is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit zou dienen te worden afgeleid dat door mr. [[X]] onvoldoende vermeden is dat de schijn van partijdigheid kon ontstaan.
Gelet op dit alles dient het verzoek tot wraking van mr. [[X]] te worden afgewezen.
4.De beslissing
Wijst het verzoek tot wraking van mr. [rechter]. [[X]] af.
Aldus gewezen op 12 juli 2011 door mr. W.J.J. Beurskens, mr. J.F.W. Huinen en mr. A.M Schutte, rechters, in bijzijn van de griffier M. Janssen.