ECLI:NL:RBMAA:2011:BR5516

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
27 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
330301 CV EXPL 09-2627
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Oosterman-Meulenbeld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van handtekening op aanmeldingsformulier Dexia aanbod door echtgenoot

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Maastricht op 27 juli 2011, staat de vervalsing van een handtekening centraal. De handelende echtgenoot heeft de handtekening van de niet-handelende echtgenoot vervalst op het aanmeldingsformulier voor het Dexia aanbod. De rechtbank oordeelt dat door de ondertekening van het aanmeldingsformulier de handelende echtgenoot afstand heeft gedaan van haar rechten, maar niet van de rechten van de niet-handelende echtgenoot. De niet-handelende echtgenoot kan zijn vernietigingsbevoegdheid, zoals vastgelegd in artikel 1:88 juncto artikel 1:89 BW, inroepen, ondanks de vervalsing. Dit recht kan niet worden ontzegd, zelfs niet als het beroep op vernietiging wordt gedaan nadat de handelende echtgenoot het Dexia aanbod heeft aanvaard of nadat de Duisenbergregeling van toepassing is geworden.

De rechtbank benadrukt dat de handelende echtgenoot moet bewijzen dat zij gemachtigd was door de niet-handelende echtgenoot om namens hem de vernietiging van de effectenleaseovereenkomst in te roepen. Tevens moet Varde, de eiseres, bewijzen dat de niet-handelende echtgenoot bekend was met de overeenkomst, in het kader van het beroep op verjaring van de vernietigingsbevoegdheid. De deskundige heeft geconcludeerd dat de handtekening van de niet-handelende echtgenoot waarschijnlijk niet door hemzelf is gezet, wat de zaak verder compliceert.

De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van bewijslevering door beide partijen. De beslissing van de rechtbank is van belang voor de bescherming van de rechten van de niet-handelende echtgenoot in het kader van effectenleaseovereenkomsten en de gevolgen van vervalsing van handtekeningen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Heerlen
Zaak/rolnr.: 330301 CV EXPL 09-2627
typ: CJ
Vonnis van de kantonrechter d.d. 27 juli 2011
inzake
de buitenlandse vennootschap Varde Investments (Ireland) Limited,
gevestigd te [plaats],
eiseres, hierna te noemen: Varde,
gemachtigde mr. G.J. Schras te Spijkenisse,
rolgemachtigde J.L.G. Jeukens, gerechtsdeurwaarder te Heerlen;
tegen
[gedaagde],
wonende aan de [adres],
toevoeging [nummer] d.d. [datum], eigen bijdrage [bedrag],
gedaagde, hierna te noemen: [gedaagde],
gemachtigde mr. C.P.M. van Houte te Heerlen.
1. Het verdere verloop van de procedure
De in het tussenvonnis van 30 juni 2010 benoemde deskundige heeft op 27 april 2011 het definitieve deskundigenrapport, gedateerd 26 april 2011, ter griffie gedeponeerd.
Daarna hebben beide partijen ter rolzitting van 1 juni 2011 respectievelijk 29 juni 2011 een conclusie na deskundigenbericht genomen.
Vervolgens is vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is gesteld op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 Bij voormeld tussenvonnis is een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag met welke mate van zekerheid valt vast te stellen dat de handtekeningen op de ‘Aanmeldingsformulieren Dexia Aanbod’ d.d. 18 maart 2003 van [gedaagde] en / of haar echtgenoot [partner van gedaagde] afkomstig zijn.
2.2 De schriftexpert concludeert op grond van haar bevindingen dat de betwiste handtekening van [gedaagde] op de ‘Aanmeldingsformulieren Dexia Aanbod’ d.d. 18 maart 2003 waarschijnlijk door [gedaagde] is gezet. De daarop vermelde en betwiste handtekening van [partner van gedaagde] is waarschijnlijk niet vervaardigd door [partner van gedaagde] zelf. De deskundige zegt dat er gelet op de verschillen in de uitvoering in het onderhavige geval sprake kan zijn van nabootsing en dat de betwiste handtekening van [partner van gedaagde] vermoedelijk door [gedaagde] is vervaardigd.
2.3 De kantonrechter neemt de bevindingen en conclusies van de deskundige over en maakt deze tot de hare. Dit brengt met zich dat de ‘Aanmeldingsformulieren Dexia Aanbod’ d.d. 18 maart 2003 wel door [gedaagde], maar niet door [partner van gedaagde] zijn ondertekend. Voor zover in de stellingen van Varde ligt besloten dat zij te goeder trouw was, heeft te gelden dat de Hoge Raad voor dit geval, waarin iemand door valselijk de handtekening van een ander te plaatsen iets voor die ander verklaart, heeft beslist dat de wederpartij, ook indien zij te goeder trouw is in de zin dat zij heeft aangenomen en redelijkerwijze mocht aannemen dat de handtekening echt was, in het algemeen niet wordt beschermd. Doch uit het beginsel dat ten grondslag ligt aan de artikelen 3:35, 3:36 en 3:61 lid 2 BW, in samenhang met artikel 6:147 BW, vloeit naar het oordeel van de Hoge Raad voort dat dit anders kan zijn onder bijzondere omstandigheden van dien aard dat zij tot de slotsom nopen dat aan degene wiens handtekening is vervalst, valt toe te rekenen dat de wederpartij de handtekening voor echt heeft gehouden en redelijkerwijze mocht houden. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn gesteld noch anderszins gebleken.
Door ondertekening van de overeenkomst Dexia Aanbod heeft [gedaagde] weliswaar afstand gedaan van haar rechten, maar niet van de rechten van [partner van gedaagde]. Het recht om de effectenleaseovereenkomst op grond van artikel 1:89 BW te vernietigen komt immers slechts de niet-handelende echtgenoot toe, zodat de handelende echtgenoot van dat recht geen afstand kan doen. Bovendien verzet ook reeds de aard van artikel 1:88 BW zich ertegen dat de handelende echtgenoot door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst met betrekking tot een overeenkomst waarop artikel 1:88 BW betrekking heeft het beroep op de vernietigbaarheid van die overeenkomst op grond van artikel 1:89 BW van de andere echtgenoot onmogelijk maakt. Hiermee zou immers de aan artikel 1:88 BW ten grondslag liggende beschermingsgedachte worden ondergraven. Nu [partner van gedaagde] de ‘Aanmeldingsformulieren Dexia Aanbod’ d.d. 18 maart 2003 niet (mede) heeft ondertekend en evenmin is gesteld of gebleken dat [partner van gedaagde] op enigerlei andere wijze aan het Dexia Aanbod is gebonden, heeft [partner van gedaagde] geen afstand gedaan van het hem op grond van artikel 1:89 BW toekomende vernietigingsrecht. Anders dan Varde stelt staat de door [gedaagde] gesloten vaststellingsovereenkomst dus op zich niet in de weg aan een dergelijk beroep van de kant van haar echtgenoot.
2.4 Voorts is de kantonrechter van oordeel dat voor zover door [partner van gedaagde] op 15 april 2009 een vernietigingsverklaring is uitgebracht deze niet haar werking kan worden ontzegd op grond van de stelling dat [gedaagde] en / of haar echtgenoot [partner van gedaagde] door het niet afleggen van een opt-out verklaring gebonden zijn aan de Duisenbergregeling.
2.5 Uitgaande van de veronderstelling dat [partner van gedaagde] pas na het verstrijken van de opt-out termijn op 31 juli 2007 bekend is geworden met het bestaan van de tussen [gedaagde] en Dexia gesloten effectenleaseovereenkomsten kan niet anders worden vastgesteld dan dat het voor [partner van gedaagde] onmogelijk was om vóór het verstrijken van de opt-out termijn op 31 juli 2007 een vernietigingsverklaring uit te brengen. Dit zo zijnde, kan het niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest de vermogensrechtelijke bescherming die het bepaalde in de artikelen 1:88 en 1:89 BW de niet-handelende echtgenoot beoogt te bieden, illusoir te maken indien de wel handelende echtgenoot of - a fortiori - de niet gehandeld hebbende echtgenoot zelf geen verklaring van niet-gebondenheid aan de verbindend verklaarde vaststellingsovereenkomst heeft afgelegd. Een dergelijk standpunt ten aanzien van de gebondenheid aan de Duisenbergregeling kan niet worden geacht besloten te liggen in het bepaalde in artikel 7:902 BW. Voorts zou gebondenheid aan de Duisenbergregeling tot het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare gevolg leiden dat de niet-handelende echtgenoot, die in de niet-verwijtbare onmogelijkheid verkeerde de vernietiging in te roepen vóór het verstrijken van de opt-out termijn, op geen enkele wijze - anders dan de wetgever heeft beoogd – zou worden beschermd in zijn of haar vermogensrechtelijke belangen. Dit wordt nog versterkt door en blijkt eens te meer uit het feit dat de verjaring van de vernietigingsbevoegdheid (artikel 3:52 sub d BW) naar vaste jurisprudentie pas een aanvang neemt op het moment dat de niet-handelende echtgenoot bekend werd met de overeenkomst(en) en haar belastende gevolgen. De bevoegdheid tot vernietiging is hem immers pas op dat moment ten dienste komen staan.
2.6 [gedaagde] behoefde voor het aangaan van de onderhavige effectenleaseovereenkomsten de toestemming van haar echtgenoot [partner van gedaagde]. Nu volgens artikel 7A:1576i BW huurkoop bij akte wordt aangegaan, diende deze toestemming ook schriftelijk te worden gegeven.
2.7 Aangezien vaststaat dat de echtgenoot van [gedaagde], de heer [partner van gedaagde], met wie [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten was gehuwd, geen schriftelijke toestemming heeft verleend voor het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten en evenmin de ‘Aanmeldingsformulieren Dexia Aanbod’ d.d. 18 maart 2003 (mede) heeft ondertekend, komt [partner van gedaagde] in beginsel een beroep toe op de hier bedoelde vernietigbaarheid. In 2.11 van het tussenvonnis van 21 april 2010 heeft de kantonrechter reeds overwogen dat ingevolge artikel 1:89 lid 1 BW de bevoegdheid tot vernietiging de handelende echtgenote (in casu: [gedaagde]) niet toekomt en dat “Voor zover nodig … roept zij (wederom) uitdrukkelijk de vernietigbaarheid daarvan in”, moet worden opgevat als zijnde uitgebracht door of namens de niet gehandeld hebbende echtgenoot (in casu: [partner van gedaagde]), de roldatum van 15 april 2009 in dat geval als moment van uitbrenging heeft te gelden. Varde betwist dat bij roldatum van 15 april 2009 door of namens [partner van gedaagde] een beroep op artikel 1:89 BW is uitgebracht. [gedaagde] heeft in haar antwoordakte na deskundigenbericht d.d. 9 februari 2011 gesteld dat zij door haar echtgenoot [partner van gedaagde] gemachtigd is om namens hem de vernietiging in te roepen van de door haar met Dexia gesloten effectenleaseovereenkomsten. Nu aan de overgelegde stukken hiervoor onvoldoende steun valt te ontlenen, ligt het gezien de gemotiveerde betwisting door Varde op de weg van [gedaagde], overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv, haar stelling te bewijzen zoals nader aan te geven in het dictum van dit vonnis.
2.8 Voor het geval dat [gedaagde] er in slaagt het hier bedoelde bewijs te leveren, wordt uit proceseconomisch oogpunt doch zonder op de uitkomst van de bewijslevering vooruit te lopen alvast het volgende overwogen.
2.9 Indien na de bewijslevering komt vast te staan dat [gedaagde] door haar echtgenoot [partner van gedaagde] gemachtigd was om namens hem bij roldatum van 15 april 2009 de vernietiging in te roepen van de door haar met Dexia gesloten effectenleaseovereenkomsten, dient vervolgens onderzocht te worden of het beroep van [partner van gedaagde] op de vernietigbaarheid van de tussen Dexia met [gedaagde] gesloten effectenleaseovereenkomsten en het daarop ziende verweer van [gedaagde] doel treffen.
Varde beroept zich immers erop dat het vernietigingsrecht van artikel 1:89 BW is verjaard. De verjaringstermijn voor een beroep op dit vernietigingsrecht is op grond van artikel 3:52 lid 1 sub d BW drie jaar. De termijn vangt aan op het moment dat degene aan wie de bevoegdheid tot vernietiging toekomt bekend wordt met de overeenkomst. Niet noodzakelijk is dat deze bekend is met de juridische kwalificatie van die overeenkomst (vgl. HR 5 januari 2007, LJN AY8771 en Gerechtshof Amsterdam, 19 mei 2009, LJN BI 4359). Van belang is derhalve wanneer [partner van gedaagde] bekend was met het bestaan van de tussen Dexia en [gedaagde] gesloten effectenleaseovereenkomsten.
2.10 Op Varde rust de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het beroep op verjaring. Ter onderbouwing van haar beroep op verjaring heeft Varde aangevoerd dat [partner van gedaagde], als echtgenoot van [gedaagde], vanaf het moment van het aangaan van de effectenleaseovereenkomsten in 1999 bekend geacht kan worden met de tussen Dexia en [gedaagde] gesloten effectenleaseovereenkomsten. Dexia stelt daartoe dat [gedaagde] vier effectenleaseovereenkomsten heeft gesloten, haar echtgenoot [partner van gedaagde] zelf ook enkele effectenleaseovereenkomsten heeft gesloten en voorts op naam van hun zoon enkele effectenleaseovereenkomsten zijn gesloten. De uit de effectenleaseovereenkomsten voortvloeiende betalingsverplichtingen zullen een aanzienlijk beslag op het gezamenlijk gezinsinkomen van [gedaagde] en haar echtgenoot [partner van gedaagde] hebben gelegd, hetgeen [partner van gedaagde] niet ontgaan kan zijn. Verder wijst Varde erop dat het binnen Nederlandse gezinsverhoudingen gebruikelijk is dat beleggingsbeslissingen, zoals een beslissing tot het aangaan van een overeenkomst tot effectenlease, met medeweten en instemming van beide echtgenoten worden genomen. Voorts hebben beide echtgenoten als fiscale partners hun belastingaangifte gedaan. Daarnaast stelt Varde dat [partner van gedaagde] op 13 februari 2006 telefonisch contact heeft gehad met Dexia en verwijst daarbij naar het als productie 3 bij akte na deskundigenbericht d.d. 12 januari 2011 in het geding gebrachte transcriptum van het telefoongesprek.
2.11 [gedaagde] heeft betwist dat zij of haar echtgenoot [partner van gedaagde] over en weer ervan op de hoogte waren dat zij elk afzonderlijk effectenleaseovereenkomsten hebben gesloten. [gedaagde] stelt dat het een feit van algemene bekendheid is dat echtgenoten vooral pijnlijke zaken zoals de onderhavige effectenleaseovereenkomsten liever voor elkaar geheim houden. Verder deden zij afzonderlijk belastingaangiften.
2.12 Vraag in dit geschil is of de echtgenoot van [gedaagde], [partner van gedaagde], al dan niet tijdig een beroep op vernietiging van de effectenleaseovereenkomsten heeft gedaan. Daarvoor moet worden vastgesteld wanneer de vernietigingsbevoegdheid hem ‘ten dienste’ is komen te staan. Nu Varde zich op verjaring van de vernietigingsbevoegdheid beroept, zal Varde worden toegelaten tot bewijs van haar stellingen, zoals nader aan te geven in het dictum van dit vonnis. Om proceseconomische reden zal Varde nu reeds tot dit bewijs worden toegelaten.
2.13 De kantonrechter houdt, in afwachting van de bewijslevering, iedere verdere beslissing aan.
3. De beslissing
De kantonrechter:
laat [gedaagde] toe om door alle middelen rechtens te bewijzen dat zij door haar echtgenoot [partner van gedaagde] gemachtigd is om namens hem bij roldatum van 15 april 2009 de vernietiging in te roepen van de door haar met Dexia gesloten effectenleaseovereenkomsten;
laat Varde toe om door alle middelen rechtens te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [partner van gedaagde] met het bestaan van de tussen Dexia en [gedaagde] gesloten effectenleaseovereenkomsten bekend was meer dan drie jaar voor 15 april 2009;
bepaalt voor het geval dat [gedaagde] en Varde het bewijs door middel van getuigen willen leveren, dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden in het gerechtsgebouw te Heerlen aan de Akerstraat 108 op een datum en tijdstip dat zal worden bepaald, nadat [gedaagde] en Varde bij akte hebben opgegeven of getuigen zullen worden voorgebracht, in dat geval onder opgave van het aantal en - zo mogelijk - de personalia van de getuigen;
verwijst de zaak naar de rol van 24 augustus 2011, met peremptoirstelling, voor akte houdende uitlating bewijs alsmede opgave getuigen en opgave verhinderdata aan beide zijden voor de daaropvolgende drie maanden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. A.C. Oosterman-Meulenbeld, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare civiele terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.