ECLI:NL:RBMAA:2011:BS8686

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-700609-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen uitkeringsfraude door het verzwijgen van huurinkomsten en eigendom van onroerend goed

Op 2 augustus 2011 heeft de Rechtbank Maastricht een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn vrouw uitkeringsfraude heeft gepleegd. De verdachte heeft gedurende een lange periode, van 29 december 1997 tot en met 30 november 2009, opzettelijk geen melding gemaakt van huurinkomsten en de eigendom van een woning in België, wat resulteerde in een onterecht ontvangen uitkering van de gemeente Maastricht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn vrouw meerdere periodieke verklaringen hebben ingevuld en ondertekend, waarin zij onterecht 'nee' hebben geantwoord op vragen over hun vermogen en inkomsten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en het opzettelijk nalaten van het verstrekken van relevante gegevens aan de gemeente, wat in strijd is met de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand.

De officier van justitie eiste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 6 maanden op, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, en een werkstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij geen strafblad had. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van juiste informatie aan de gemeente en de gevolgen van het verzwijgen van relevante gegevens voor de sociale zekerheid.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700609-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 augustus 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren [geboortegegevens verdachte] ,
wonende [adresgegevens verdachte] .
Raadsman is mr. P.G.J.M. Boonen, advocaat te Hoensbroek.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 juli 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met zijn vrouw uitkeringsfraude heeft gepleegd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte en zijn echtgenote ten onrechte een uitkering hebben genoten van de gemeente Maastricht. Beiden hebben tussen 29 december 1997 en 30 november 2009 opzettelijk op verklaringen en/of formulieren niet ingevuld/vermeld dat zij een woning in België hadden, waaruit zij huurinkomsten genoten. Dit levert valsheid in geschrift op en het misdrijf van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht dat ziet op sociale zekerheidsfraude.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is van het opzettelijk onjuist beantwoorden van vragen op formulieren, wat tot vrijspraak moet leiden. Verdachte en zijn vrouw meenden dat zij alle formulieren juist hadden ingevuld. Overigens is het volgens de raadsman nog maar de vraag of de formulieren onjuist waren ingevuld.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Vastgestelde feiten
De rechtbank kan op basis van het dossier de volgende uitgangspunten vaststellen.
Verdachte heeft samen met zijn vrouw een uitkering genoten van de gemeente Maastricht vanaf 7 september 1989 tot in elk geval 20 mei 2010, op basis van de Algemene Bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand.
Nadat de WSNP-bewindvoerder van verdachte de sociale recherche ervan op de hoogte heeft gebracht dat verdachte een woning in België had, blijkt uit navraag middels een rechtshulpverzoek bij de Belgische autoriteiten dat verdachte en zijn vrouw een woning aan [K.straat] te Veldwezelt in België in eigendom hebben gehad in de periode van 29 december 1997 tot 18 november 2008. Verdachte en zijn vrouw hebben de woning verhuurd aan meerdere opeenvolgende huurders en daarvan huurinkomsten genoten van rond de 500 à 600 euro per maand. De huurinkomsten werden aangewend ter betaling van de hypotheeklasten. Na verkoop van de woning hebben verdachte en zijn vrouw op 18 november 2008 een bedrag van € 32.622,04 ontvangen.
In de periode van 29 december 1997 tot en met 31 januari 2009 hebben verdachte en zijn vrouw een groot aantal verklaringen ingevuld, ondertekend en geretourneerd, alle verstrekt door Sociale Zaken en Welzijn van de gemeente Maastricht. Het betreft:
- maandelijkse periodieke verklaringen in de periode van 1 december 1997 tot en met 30 juni 2000;
- maandelijkse periodieke verklaringen in de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 april 2008;
- een heronderzoeksformulier uitgereikt op 19 december 2002;
- statusformulieren die zien op de periode 1 mei 2008 tot en met 31 januari 2009.
De periodieke verklaringen bevatten telkens onder meer de volgende -voor deze zaak relevante- vragen, die hoofdzakelijk met “nee” zijn beantwoord:
- Vraag 03. Is het vermogen van u en/of uw partner en/of uw kinderen) in deze periode toegenomen?
- Vraag 04. Heeft u en/of uw partner in deze periode inkomsten genoten uit arbeid/zelfstandig beroep/bedrijf?
- Vanaf 1 mei 2001 werd vraag 04 aangevuld met: “of heeft u en/of uw partner in deze periode andere inkomsten genoten?”
De statusformulieren bevatten dezelfde vragen als de periodieke verklaringen vanaf 1 mei 2001. Op een aantal periodieke verklaringen is weliswaar “ja” ingevuld bij vraag 04, maar uit het onderzoek ter terechtzitting is duidelijk geworden dat dit betrekking had op inkomsten uit arbeid van de echtgenote van verdachte.
Het heronderzoeksformulier bevat de volgende vragen, die ook met “nee” zijn beantwoord:
- Onderdeel 10. Eigendomslasten:
Hebben u en/of uw partner een woning, woonwagen/woonschip in eigendom?
- Onderdeel 12. Bezittingen en schulden
Zijn er onroerende zaken/goederen (bv. tweede/vakantiewoning)?
Vanaf april 2008 zijn de periodieke verklaringen door de gemeente Maastricht afgeschaft en dienden de uitkeringsgerechtigden alleen een periodieke verklaring in te leveren als er sprake was van een wijziging. Wel diende men nog statusformulieren in te leveren. Het dossier bevat geen periodieke verklaringen vanaf april 2008, maar wel nog twee statusformulieren, zoals hiervoor weergegeven.
Verdachte heeft ter zitting verklaard de hiervoor genoemde formulieren te hebben ingevuld en samen met zijn vrouw te hebben ondertekend. Ook heeft hij erkend dat hij voornoemde woning in eigendom had en daar huurinkomsten uit heeft ontvangen.
Overwegingen en conclusies
Uit het voorgaande blijkt evident dat verdachte en zijn vrouw niet aan de gemeente Maastricht hebben vermeld dat zij een woning in België hadden en daaruit inkomsten ontvingen. Op genoemd heronderzoeksformulier is zelfs expliciet gevraagd naar het bezit van onroerende zaken. Duidelijk is daarmee ook dat het ontkennend beantwoorden van de vragen in strijd met de waarheid is geweest.
Niet kan worden bewezen dat verdachte in de periode van 29 december 1997 tot en met 30 juni 2000 in strijd met de waarheid “nee” heeft geantwoord op de vraag “Heeft u en/of uw partner in deze periode inkomsten genoten uit zelfstandig beroep/bedrijf?,” zoals bij feit 1 is ten lastegelegd. De huurinkomsten waren immers geen inkomsten uit zelfstandig beroep of bedrijf en naar andere inkomsten werd in die periode niet gevraagd. Dit dient te leiden tot een partiële vrijspraak.
Voor het overige geldt dat verdachte en zijn vrouw met opzet “nee” ingevuld hebben en opzettelijk de gevraagde gegevens niet hebben vermeld. Zij wisten immers dat de werkelijkheid anders was en de vragen waren duidelijk. Dat gaat ook op voor het met “nee” beantwoorden van de vraag naar (de toename van) het vermogen. De woning behoorde tot het vermogen van verdachte en zijn vrouw en uit het gegeven dat er na verkoop een aanzienlijk bedrag overbleef en dat er in de tenlastegelegde periode huurinkomsten zijn aangewend om te voldoen aan de hypotheekverplichtingen, mag worden afgeleid dat er een toename van het vermogen plaatsvond, waarvan melding had moeten worden gemaakt. Beide verdachten hebben ook expliciet verklaard dat zij de huurinkomsten gebruikten voor de hypotheek.
De verklaringen en formulieren werden ingeleverd om door de gemeente Maastricht gebruikt te worden, als bevatten deze inhoudelijk de werkelijke stand van zaken. Verdachte en zijn vrouw hebben zich derhalve schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift en aan het niet verstrekken van gegevens die voor de beoordeling van hun uitkering van belang waren.
Hierbij zij nog opgemerkt dat de rechtbank geen reden ziet om verdachte vrij te spreken van het onderdeel “tezamen en in vereniging”, zoals de raadsman nog heeft aangevoerd. Het gegeven dat verdachte voornamelijk de formulieren invulde en zijn vrouw “slechts” tekende, brengt voor de rechtbank niet mee dat niet van medeplegen kan worden gesproken, omdat de vrouw van verdachte mede-eigenaar van de woning was en ter gelegenheid van haar verhoor er ook blijk van heeft gegeven dat zij wist dat de woning werd verhuurd. Ook was zij op de hoogte van haar inlichtingenplicht ten opzichte van de gemeente Maastricht en voor haar geldt, mutatis mutandis, ook wat hierna wordt overwogen.
Verdachte en de raadsman hebben opgeworpen dat er van opzet (en oogmerk) geen sprake is geweest, omdat verdachte meende dat hij van zijn uitkeringsinstantie, de gemeente Maastricht, een huis en de daarbij behorende huuropbrengsten in het buitenland mocht hebben en dat niet hoefde te melden. De rechtbank gaat hier niet in mee.
Vooropgesteld zij dat zowel de Algemene Bijstandswet, als de Wet Werk en Bijstand de verplichting bevatten (onverwijld) inlichtingen te verstrekken over alle (financiële en persoonlijke) omstandigheden die een rol spelen bij het verstrekken van een bijstandsuitkering, zelfs als daar niet expliciet om wordt gevraagd. Dit mag ook zeker als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd.
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij zijn veronderstelling over het niet hoeven melden van het bezit van de woning en de huurinkomsten gebaseerd heeft op wat hij daarover heeft horen zeggen door anderen die bijvoorbeeld een woning in Spanje hadden. Verdachte heeft dus kennelijk een afweging omtrent zijn inlichtingenplicht gemaakt, waarmee vastgesteld kan worden dat hij zich concreet bewust was van die inlichtingenplicht. Verdachte heeft echter nimmer in al die jaren geverifieerd -bij een gezaghebbende bron- of zijn veronderstelling de juiste was, zelfs niet toen hij, zoals hij zelf stelt, formulieren heeft laten invullen door maatschappelijk werkers van het buurthuis. Wanneer dan kennelijk op enig moment expliciet naar tweede woningen wordt gevraagd, kan de rechtbank zich niet voorstellen dat er geen licht is opgegaan bij verdachte. Op zijn minst levert dit op dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard heeft dat hij niet voldeed aan zijn wettelijke plicht en daarmee opzettelijk heeft nagelaten relevante gegevens te verstrekken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
in de periode van 29 december 1997 tot en met 30 juni 2000 in de gemeente Maastricht meermalen tezamen en in vereniging met een ander telkens een "Periodieke verklaring", welke verklaring telkens bestemd was om, na te zijn ingevuld en ondertekend, te dienen tot bewijs van de juistheid van de daarin vermelde gegevens en tot grondslag voor beoordeling of en in welke mate verdachte en zijn mededader in aanmerking kwamen en bleven komen voor een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet (Abw), valselijk heeft opgemaakt aangezien hij, verdachte, en zijn mededader telkens opzettelijk in strijd met de waarheid de op die verklaring gestelde vraag:
"Is het vermogen van u en/of uw partner en/of kinderen in deze periode toegenomen?",
hebben geantwoord of doen antwoorden met "nee", en die verklaring telkens hebben ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 2
in de periode van 1 juli 2000 tot en met 30 november 2009, in de gemeente Maastricht meerdere malen tezamen en in vereniging telkens in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene bijstandswet (Abw) en de Wet Werk en Bijstand (WWB), telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers hebben hij en zijn mededader telkens opzettelijk geen mededeling gedaan van de eigendom van een woning te weten [K.straat] te Veldwezelt in België en de huuropbrengst en de verkoopopbrengst van voornoemd perceel.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
feit 2
medeplegen van in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verschaffen, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of
tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden op te leggen. Volgens de officier van justitie is het inmiddels gebruikelijk om niet meer te volstaan met “slechts” een werkstraf in dit soort zaken. Daarbij heeft de officier van justitie vooral rekening gehouden met de lange periode waarover de uitkeringsfraude zich heeft uitgestrekt en het grote bedrag dat ten onrechte door de gemeenschap aan uitkering is verstrekt aan verdachte en zijn vrouw.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met een aantal (persoonlijke) omstandigheden, waaronder het blanco strafblad van verdachte, mocht zij tot een bewezenverklaring komen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte en zijn vrouw hebben gedurende zeer lange tijd voor de gemeente Maastricht relevante gegevens verzwegen. Als gevolg hiervan heeft de gemeente het recht op uitkering niet kunnen beoordelen en hebben verdachte en zijn vrouw ten onrechte een uitkering ontvangen van ruim 200.000 euro. Door het handelen van verdachte wordt het stelsel van sociale zekerheid ondermijnd en heeft de gemeenschap forse schade geleden. De onderlinge solidariteit tussen degenen die de uitkeringen financieel opbrengen en degenen die daar aanspraak op maken wordt door het handelen van verdachte op de proef gesteld. Dit maakt dat de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf van 10 maanden gepast en geboden acht. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om deze straf onvoorwaardelijk op te leggen, gelet op het gegeven dat verdachte geen strafblad heeft en er ook andere persoonlijke omstandigheden zijn, die maken dat zij het niet wenselijk acht om verdachte naar de gevangenis te sturen. Wél zal zij verdachte een maximale werkstraf opleggen, die vergelijkbaar is met 4 maanden gevangenisstraf, wat in zekere zin ook een genoegdoening zal opleveren richting de benadeelde gemeenschap. Daarnaast zal zij een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opleggen met een proeftijd van 2 jaren.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 225 en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot werkstraf voor de duur van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. G. Dijkshoorn-Sleebe en mr. R.P.J. Quaedackers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 augustus 2011.
Buiten staat
Mr. J.S. Holthuis is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 29 december 1997 t/m 30 juni 2000, in de gemeente Maastricht, althans in het arrondissement Maastricht, meermalen althans eenmaal tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) een "Periodieke verklaring", - welke
verklaring(en)/formulier(en) (telkens) bestemd was/waren om, na te zijn ingevuld en ondertekend, te dienen tot bewijs van de juistheid van de daarin vermelde gegevens en/of tot grondslag voor beoordeling of en in welke mate verdachte, en/of zijn mededader, in aanmerking kwam(en) en/of bleef/bleven komen voor een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet (Abw) valselijk heeft/hebben opgemaakt aangezien hij, verdachte, en/of zijn mededader (telkens) opzettelijk in strijd met de waarheid de op die/dat verklaring(en)/formulier(en) en daarop gestelde vraag/vragen:
- "Is het vermogen van u en/of uw partner en/of kinderen in deze periode
toegenomen?" en/of
- "Heeft u en/of uw partner in deze periode inkomsten genoten uit zelfstandig beroep/bedrijf?"
heeft/hebben beantwoord of doen antwoorden met "nee", en/of dat/die verklaring(en)/formulier(en) (telkens) heeft/hebben ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2000 t/m 30 november 2009, in de gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland, meerdere malen althans eenmaal tezamen en in vereniging althans alleen, (telkens) in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de Algemene bijstandswet (Abw) en/of de Wet Werk en Bijstand (WWB), (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet en/of de Wet Werk en Bijstand, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft hij en/of zijn mededader (telkens) opzettelijk geen mededeling gedaan van de eigendom van een woning te weten perceel [K.straat] te Veldwezelt in België en/of de huuropbrengst en/of de verkoopopbrengst van voornoemd perceel of (telkens) opzettelijk voor de gemeente Maastricht de eigendom en/of huuropbrengst en/of verkoopopbrengst van voornoemd perceel verzwegen.