ECLI:NL:RBMAA:2011:BT1541

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-994005-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake illegaal vuurwerk en het oprichten van een inrichting voor het opslaan van ontplofbare stoffen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 14 september 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het opzettelijk voorhanden hebben en invoeren van illegaal vuurwerk, alsook het zonder vergunning oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het opslaan van ontplofbare stoffen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. De verdediging voerde aan dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, aantasting van het verdedigingsbelang door het tijdsverloop en overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn met meer dan een jaar was overschreden, maar dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor het opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid illegaal vuurwerk, waaronder mortierbommen en lawinepijlen, en voor het oprichten van een inrichting zonder vergunning. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde de straf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/994005-08
Vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 14 september 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. R. Gijsen, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 augustus 2011. De verdachte is niet ter terechtzitting verschenen. Hij heeft zich laten verdedigen door zijn raadsman die daartoe uitdrukkelijk werd gemachtigd. Op deze zitting hebben de officier van justitie en de raadsman hun standpunten kenbaar gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen medeverdachte [naam medeverdachte] met parketnummer 03/994004-08.
2 De tenlastelegging
De ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2011 gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: opzettelijk met (een) ander(en) een grote hoeveelheid illegaal consumentenvuurwerk, te weten mortierbommen, lawinepijlen, knalvuurwerk, pyrotechnische patronen, flowerbeds en fonteinen, voorhanden heeft gehad;
Feit 2: opzettelijk met (een) ander(en) een grote hoeveelheid illegaal consumentenvuurwerk, zoals beschreven onder feit 1, heeft ingevoerd;
Feit 3: opzettelijk met (een) ander(en) zonder vergunning een inrichting voor het opslaan van ontplofbare stoffen heeft opgericht en in werking heeft gehad.
3 De voorvragen
3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging pleit voor de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging. Hiertoe wordt aangevoerd dat er sprake is van een opeenstapeling van onzorgvuldigheden ten gevolge waarvan de officier van justitie niet meer tot de redelijke afweging had kunnen of mogen komen om tot vervolging over te gaan.
In de eerste plaats is er sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De zaak heeft drieënhalf jaar op de plank gelegen, hetgeen niet strookt met het door de officier van justitie veronderstelde belang van bestrijding van misdrijven, zoals ten laste gelegd.
In de tweede plaats is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, meer in het bijzonder met het gelijkheidsbeginsel, nu de zaak tegen [M.] (hierna te noemen: [M.]), een hoofdverdachte in dit onderzoek, werd geseponeerd, terwijl verdachte een gevangenisstraf van twee jaar tegen zich hoort eisen. Weliswaar was deze [M.] ten tijde van de ten laste gelegde feiten minderjarig en zou de zaak niet binnen zes maanden inhoudelijk behandeld kunnen worden, maar geen rechtsregel had zich ertegen verzet de zaak tegen [M.] niettemin op zitting te brengen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst de verdediging naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 november 2008 met vindplaats LJN BH2214.
In de derde plaats is het verdedigingsbelang aangetast, omdat de ter terechtzitting gehoorde getuige [M.] zich door het tijdsverloop niet veel meer kan herinneren. Hierdoor is verdachte benadeeld. Immers, ware [M.] in een eerder stadium gehoord, dan had hij verdachte kunnen ontlasten. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de verdediging naar een vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 februari 2009 met parketnummer 16/604460-06 (LJN BH6566).
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie brengt naar voren dat in de strafzaak van de destijds minderjarige [M.] door het tijdsverloop regels van procesorde waren geschonden. Bovendien, zo stelt de officier van justitie, is de rol van [M.] niet gelijk te stellen met die van verdachte, nu [M.] slechts als medeplichtige kan worden gezien. Hij werd ervan verdacht enkel de ruimte ter beschikking te hebben gesteld.
Voorts brengt de officier van justitie naar voren dat hij geen geloof hecht aan de verklaring die [M.] als getuige ter terechtzitting heeft afgelegd, inhoudende dat hij zich bepaalde gebeurtenissen niet kan herinneren. Integendeel, [M.] heeft er bewust voor gekozen zich niets meer te herinneren, getuige het feit dat hij zelfs verklaarde dat hij zichzelf noch een vriend op een foto herkende.
Met de verdediging is de officier van justitie van mening dat de redelijke termijn is overschreden. Dit dient te leiden tot strafvermindering.
De officier van justitie stelt zich dan ook op het standpunt dat het niet-ontvankelijkheids-verweer van de verdediging dient te worden verworpen.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft drie punten aangevoerd die in onderling verband bezien zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging.
De rechtbank zal deze punten afzonderlijk bespreken en ten slotte concluderen waartoe een en ander leidt.
De redelijke termijn
Bij de beoordeling van de vraag of de behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) dient als aanvang van het in aanmerking te nemen tijdsverloop het tijdstip te gelden waarop vanwege de overheid jegens betrokkene een handeling is verricht, waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat strafvervolging zou volgen. In deze zaak werd verdachte op 2 januari 2008 in verzekering gesteld. Dit heeft volgens de Hoge Raad als zodanige handeling te gelden. Naar het oordeel van de rechtbank is 2 januari 2008 dan ook het tijdstip waarop de redelijke termijn een aanvang heeft genomen.
Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bepaalde bijzondere omstandigheden. Nu de rechtbank van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken en er heden, 14 september 2011, vonnis wordt gewezen, stelt zij vast dat de redelijke termijn is overschreden met ruim één jaar en acht maanden.
Het gelijkheidsbeginsel
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de geseponeerde zaak tegen [M.] niet vergelijkbaar is met de zaak tegen verdachte, alleen al omdat [M.] ten tijde van de ten laste gelegde feiten minderjarig was en verdachte meerderjarig. Voorts acht de rechtbank de stelling van de officier van justitie dat [M.] ‘slechts’ als medeplichtige werd gezien en om die reden een beduidend kleinere rol had dan verdachte, niet onbegrijpelijk. Het hieraan verbonden gevolg van het niet-vervolgen van de minderjarige [M.], is daarmee ook niet onbegrijpelijk. Bovendien raakt dit de opportuniteit van het openbaar ministerie in zijn vervolgingsbeslissing.
In het door de verdediging genoemde arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 november 2008 met vindplaats LJN BH2214 werd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard vanwege termijnoverschrijding in samenhang met het gegeven dat in de zaken van de medeverdachten het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was verklaard in de vervolging. Nu dit in de onderhavige zaak niet aan de orde is, acht de rechtbank deze uitspraak hier verder niet relevant.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie in deze zaak niet heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
De aantasting van het verdedigingsbelang
Ter terechtzitting d.d. 31 augustus jongstleden werd [M.] in deze zaak gehoord als getuige. Op de meeste vragen van de raadsman, de officier van justitie en de rechtbank antwoordde [M.] dat hij het zich niet kon herinneren, omdat er tussen het aantreffen van het vuurwerk en de dag van de terechtzitting bijna vier jaar zijn verlopen.
Echter, gelet op de omstandigheid dat
- het aantreffen van het vuurwerk in het garagebedrijf van zijn vader een ingrijpende gebeurtenis voor [M.] moet zijn geweest;
- [M.] een studerende jongeman is en er geen aanwijzingen zijn dat hij problemen heeft met zijn geheugen;
- de periode tussen het aantreffen van het vuurwerk en de dag van de terechtzitting niet buitensporig lang is, te weten drie jaar en acht maanden;
- er nauwelijks specifieke details aan [M.] werden gevraagd;
heeft de rechtbank geen enkele reden te veronderstellen dat [M.] zich juist vanwege het tijdsverloop (bijna) niets meer kan herinneren van hetgeen zich eind december 2007 heeft afgespeeld in de garage van zijn vader. De rechtbank wordt in dit oordeel gesterkt door de aanvankelijke verklaring van [M.] dat hij niet eens zichzelf herkende op een foto. Het is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan het openbaar ministerie te verwijten dat de verdediging bij de ondervraging van [M.] onbevredigende antwoorden heeft ontvangen. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank ook het ter onderbouwing van dit standpunt door de raadsman genoemde vonnis (van de rechtbank Utrecht) in deze niet relevant.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat van de drie door de verdediging aangevoerde punten, slechts het punt van de overschrijding van de redelijke termijn stand houdt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad leidt overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat de overschrijding wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en acht de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, in die zin dat er sprake is van medeplegen samen met medeverdachte [naam medeverdachte]. Hiertoe verwijst hij naar:
- het aantreffen van het vuurwerk;
- de bekennende verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte];
- de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte], afgelegd bij de politie, waarin hij aangeeft dat het vuurwerk van hem en verdachte samen was;
- de foto’s van verdachte waarop hij te zien is tussen het aangetroffen vuurwerk;
- de chatberichten van [M.] over verdachte, waaruit diens betrokkenheid blijkt;
- het aantreffen van het Italiaanse vuurwerk, dat door [naam medeverdachte] en verdachte vanuit Italië naar België werd vervoerd, welk vuurwerk ook in Nederland terecht is gekomen.
De verklaring van [naam medeverdachte], als getuige afgelegd ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2011, waarin hij aangeeft dat hij verdachte bij de politie ten onrechte heeft beschuldigd om eerder op vrije voeten te komen, acht de officier van justitie kennelijk leugenachtig. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst hij naar:
- de aangetroffen documenten waarop verdachtes naam voorkomt;
- de betrokkenheid van verdachte bij het regelen van de sleutel van de opslagplaats;
- de getuigenverklaring van [naam medeverdachte] dat verdachte ook niet is meegegaan naar België om de rekken en buizen op te halen, terwijl verdachte dat zelf heeft toegegeven.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging pleit ervoor verdachte vrij te spreken van de drie ten laste gelegde feiten.
Zij stelt dat de verklaring van [naam medeverdachte], afgelegd bij de politie, het enige bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam medeverdachte] bij het opzettelijk voorhanden hebben en invoeren van het vuurwerk. Als getuige gehoord ter terechtzitting heeft [naam medeverdachte] verklaard dat hij bij de politie heeft gelogen over de betrokkenheid van verdachte en dat het vuurwerk van hem, [naam medeverdachte], alleen was. Deze verklaring vindt steun in eerdere verklaringen van verdachte, zoals afgelegd ten tijde van het binnentreden in het garagebedrijf en zoals afgelegd tegenover de rechter-commissaris.
Voorts voert de verdediging aan dat:
- het vuurwerk niet de eigendom van verdachte was;
- de opslagplaats van het vuurwerk niet van verdachte was;
- de foto’s weliswaar aantonen dat verdachte het vuurwerk ín handen heeft gehad, doch dat dit niet betekent dat hij het vóórhanden heeft gehad;
- het vervoeren van vuurwerk van Italië naar België verdachte niet wordt verweten;
- verdachte er slechts voor heeft gezorgd dat [naam medeverdachte] en [M.] elkaar hebben leren kennen.
Gelet hierop komt de verdediging tot de conclusie dat de vereiste mate van bewustheid en de vereiste beschikkingsmacht en zeggenschap ten aanzien van het vuurwerk bij verdachte hebben ontbroken.
Ten slotte brengt de verdediging naar voren dat het rapport van de VROM-inspectie over de geschatte duur van het ontsteken van de aangetroffen voorraad vuurwerk, niets toevoegt aan het bewijs voor medeplegen, omdat de conclusie van dat rapport niet overeind kan blijven. De rapporteurs hebben ter terechtzitting immers verklaard dat tijdwinst kan worden geboekt, indien het vuurwerk tevoren wordt geprepareerd. Indien verdachte wordt vrijgesproken van de feiten 1 en 2 betekent dit automatisch dat hij ook van feit 3 dient te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Het aantreffen van het vuurwerk
Op 29 december 2007 troffen verbalisanten in een afgesloten ruimte van de werkplaats van het bedrijfspand van [naam bedrijf 1], gelegen op perceel [W.straat] te Bingelrade, een grote hoeveelheid verpakt en onverpakt vuurwerk aan, waaronder lawinepijlen, mortierbommen, flowerbeds, Chinese vlinders en Chinese rollen. Voorts stonden in de ruimte onder meer lanceerstellages en lanceerbuizen. Het vuurwerk en de lanceerinrichtingen werden inbeslaggenomen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat Bingelrade is gelegen in de gemeente Onderbanken.
Het onderzoek aan het vuurwerk
Het inbeslaggenomen vuurwerk werd onderzocht. Het bleek te gaan om onder meer:
- 526 mortierbommen die allen herlaadbaar waren; een deel van deze mortierbommen was niet voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing als bedoeld in artikel 2.1.3, lid 1 onder e en lid 4, van het Vuurwerkbesluit;
- 364 lawinepijlen, waarvan de effectlading niet (uitsluitend) bestond uit zwart buskruit en die niet waren voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing als bedoeld in artikel 2.1.3, lid 1 onder e en lid 4, van het Vuurwerkbesluit;
- 1.042 stuks knalvuurwerk met lont, waaronder kanonslagen en vlinders, die niet waren voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing als bedoeld in artikel 2.1.3, lid 1 onder e en lid 4, van het Vuurwerkbesluit;
- 1.300 pyrotechnische patronen die niet waren voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing als bedoeld in artikel 2.1.3, lid 1 onder e en lid 4, van het Vuurwerkbesluit;
- 19 flowerbeds, waarvan er in ieder geval 10 niet waren voorzien van een gebruiksaanwijzing als bedoel in artikel 2.1.3, lid 1 onder e en lid 4, van het Vuurwerkbesluit en waarvan er in ieder geval 13 zwaarder waren dan tien kilogram;
- in ieder geval 9 fonteinen die niet waren voorzien van een Nederlandse gebruiksaanwijzing als bedoeld in artikel 2.1.3, lid 1 onder e en lid 4, van het Vuurwerkbesluit.
De verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte]
Medeverdachte [naam medeverdachte], die ten tijde van het aantreffen van het vuurwerk op het perceel [W.straat] te Bingelrade aanwezig was, werd als verdachte gehoord.
Hij verklaarde onder meer het volgende:
Het door de politie aangetroffen vuurwerk was van hem en [naam verdachte]. Ze hadden het samen geregeld. [naam medeverdachte] was vanaf oktober 2007 bezig met het verzamelen van het vuurwerk en [naam verdachte] had hiermee meegeholpen vanaf november.
In november 2007 zijn [naam medeverdachte] en [naam verdachte] met de auto naar Napels geweest. Een deel van het vuurwerk dat daar werd gekocht, werd aangetroffen in Bingelrade. Een ander deel hadden [naam medeverdachte] en [naam verdachte] in Nederland afgestoken.
Voorts verklaarde [naam medeverdachte] dat het door de politie aangetroffen vuurwerk eerst in een huis in België had gelegen. Hij, [naam medeverdachte], was bezig met het verplaatsen van het vuurwerk naar Bingelrade. Het vuurwerk lag in Bingelrade vanaf 27 december 2007.
[naam verdachte] had hem geholpen met de lanceerinstallaties. Hij had geholpen met het ophalen en vervoeren van de rekken.
[naam medeverdachte] wilde het vuurwerk afsteken. Hij had onder meer [naam verdachte] gevraagd hierbij te helpen. [naam verdachte] had dat toegezegd.
Foto’s van verdachte [naam verdachte]
Bij een onderzoek in een computer, inbeslaggenomen op het adres [W.straat] te Bingelrade, werd op deze computer een aantal foto’s, vermoedelijk gemaakt op 27 december 2007, aangetroffen met de afbeelding van verdachte [naam verdachte] in de ruimte waar de politie het vuurwerk had aangetroffen. Op deze foto’s heeft [naam verdachte] vuurwerk in zijn hand(en).
De verklaring van [M.]
[M.] verklaarde bij de politie dat [naam verdachte] met hem had gesproken over het neerleggen van het vuurwerk. Op 27 december 2007 kwamen [naam verdachte] en [naam medeverdachte] bij [M.] thuis. Vervolgens gaf [M.] het sleuteltje van het hok aan [naam medeverdachte]. [naam verdachte] was daarbij aanwezig.
De verklaring van verdachte [naam verdachte]
Verdachte [naam verdachte] verklaarde bij de politie dat hij wist van het vuurwerk in het hokje achter in de garage bij [M.]. Hij meende dat het er stond sinds 27 december 2007. Hij wist dat het vuurwerk tevoren door [naam medeverdachte] werd bewaard in België.
Op 28 december 2007 huurde verdachte [naam verdachte] een aanhanger. Vervolgens reed [naam medeverdachte] met die aanhanger naar [naam bedrijf 2] in Olen (België). [naam verdachte] haalde [M.] op en reed toen eveneens naar Olen. Bij [naam bedrijf 2] kocht [naam medeverdachte] gebruikte buizen en rekken. Hij meent dat [naam medeverdachte] enkele nieuwe rekken mocht lenen. Verdachte [naam verdachte] heeft een karretje met buizen en rekken naar de aanhangwagen gereden. Vervolgens werden deze door [naam medeverdachte] en anderen in de aanhangwagen geladen. Het was de bedoeling om met de buizen en rekken mortierbommen af te vuren. Een dag later, op 29 december 2007, zag [naam verdachte] de buizen en rekken liggen in het hok in de garage van [M.].
Gevraagd naar de trip naar Italië in november 2007 verklaarde verdachte [naam verdachte] dat hij met [naam medeverdachte] naar Napels is gegaan en dat beiden daar vuurwerk hebben gekocht. Met dat vuurwerk zijn ze naar België gereden. Een deel van het vuurwerk uit Italië lag daarna bij [M.].
De bijzondere overwegingen ten aanzien van het bewijs
De betrouwbaarheid van de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte]
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] van 15 januari 2008, afgelegd ten overstaan van de politie, waarin hij verdachte belastte door onder meer aan te voeren dat het vuurwerk mede van verdachte was, betrouwbaar is. Deze verklaring wordt immers ondersteund door:
- bovengenoemde foto’s van verdachte waarop hij in de opslagruimte te Bingelrade poseert met vuurwerk;
- de betrokkenheid van verdachte bij het regelen van de opslagruimte;
- de betrokkenheid van verdachte bij het in België halen van de buizen en rekken;
- de reis van verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] naar Italië, alwaar vuurwerk werd gekocht dat later (deels) werd aangetroffen in Bingelrade.
De verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte], ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2011 als getuige afgelegd, acht de rechtbank juist niet geloofwaardig, voor zover [naam medeverdachte] toen heeft verklaard dat hij verdachte bij de politie ten onrechte heeft beschuldigd. In de eerste plaats omdat de reden die [naam medeverdachte] heeft gegeven voor het beweerdelijk ten onrechte beschuldigen van verdachte zou zijn dat hij dan eerder in vrijheid zou worden gesteld. Die redenering kan de rechtbank niet volgen. In de tweede plaats omdat [naam medeverdachte] in zijn verklaring als getuige ter terechtzitting zelfs heeft ontkend dat verdachte betrokken was bij handelingen die verdachte zelf heeft toegegeven. Zo verklaarde [naam medeverdachte] dat alleen hij vuurwerk had gekocht in Italië, terwijl verdachte heeft verklaard dat ook híj daar vuurwerk heeft gekocht. Het bovenstaande brengt met zich dat de rechtbank zal uitgaan van hetgeen [naam medeverdachte] bij de politie heeft verklaard.
Ten aanzien van feit 1
Op grond van alle bovengenoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [naam verdachte] en medeverdachte [naam medeverdachte] het vuurwerk tezamen en in vereniging voorhanden hebben gehad.
Uit voornoemde verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] d.d. 15 januari 2008, welke verklaring de rechtbank betrouwbaar acht, blijkt, onder meer, dat medeverdachte [naam medeverdachte] samen met verdachte [naam verdachte] eigenaar was van het aangetroffen vuurwerk. Reeds daarmee is de bewustheid van verdachte [naam verdachte] ten aanzien van het vuurwerk gegeven evenals zijn beschikkingsmacht en zeggenschap daarover. Het verweer van de raadsman hierover wordt dan ook verworpen.
Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde onder feit 1.
Ten aanzien van feit 2
Nu verdachte [naam verdachte]
- mede-eigenaar was van het vuurwerk,
- wist dat het vuurwerk aanvankelijk in België opgeslagen lag,
- wist dat het in Bingelrade zou worden opgeslagen en wist dat het daar uiteindelijk lag opgeslagen,
- de opslagruimte in Bingelrade (mede) heeft geregeld,
- heeft geholpen om aanverwante goederen, zoals lanceerbuizen, naar Nederland te brengen,
- samen met [naam medeverdachte] vuurwerk heeft gekocht in Italië, waarvan in ieder geval een deel via België naar Bingelrade is vervoerd,
en nu medeverdachte [naam medeverdachte] het vuurwerk daadwerkelijk van België naar Bingelrade heeft gebracht – en het een feit van algemene bekendheid is dat Bingelrade in Nederland ligt – is de rechtbank van oordeel dat medeverdachte [naam medeverdachte] het aangetroffen vuurwerk tezamen en in vereniging met verdachte [naam verdachte] binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ondanks het feit dat er geen bewijs voorhanden is dat verdachte [naam verdachte] zelf, fysiek, enig stuk vuurwerk naar Nederland heeft vervoerd. Gelet op bovengenoemde omstandigheden is er tussen [naam medeverdachte] en verdachte sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking om het vuurwerk opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen. Voor de bewezenverklaring is niet vereist dat verdachte [naam verdachte] de uitvoeringshandeling van het binnen Nederland brengen van het vuurwerk zelf verricht. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van feit 2.
Ten aanzien van feit 3
De locatie waar het vuurwerk was opgeslagen, was een garagebedrijf. Een garagebedrijf is een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer. Door verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] werd vanaf 27 december 2007 in het garagebedrijf (ook) een activiteit – anders dan een ‘garage-activiteit’ – ontplooid, te weten de opslag van ontplofbare stoffen (mortierbommen, signaalraketten/lawinepijlen), waartoe een vergunning op grond van de Wet milieubeheer was vereist. Gelet hierop kan er worden gesproken van het opzettelijk een dergelijke inrichting oprichten en in werking hebben. Hiervoor was geen vergunning verleend. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat er voor het voorhanden hebben van het vuurwerk geen vergunning was verstrekt. Weliswaar heeft verdachte [naam verdachte] hierover geen verklaring afgelegd, maar uit zijn ontkenning het vuurwerk voorhanden te hebben gehad, kan worden afgeleid dat hij niet over de vereiste vergunning beschikte. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke vergunning voor vuurwerk van deze aard (gelet op de gevarenklassen) en omvang op een locatie als de onderhavige niet aan particulieren als verdachte en zijn medeverdachte wordt verleend.
Dat het starten van een nieuwe activiteit in een bestaande inrichting juridisch heeft te gelden als het oprichten van een inrichting in de zin van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, is vaste jurisprudentie zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 15 juli 2009, LJN BJ2597.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank feit 3 bewezen verklaren.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
in de periode van 26 december 2007 tot en met 29 december 2007 te Bingelrade, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, consumentenvuurwerk waaronder
526 mortierbommen,
364 lawinepijlen
1042 stuks knalvuurwerk met lont (o.a. kanonslagen, vlinders)
1300 pyrotechnische patronen
19 flowerbeds
9 fonteinen
voorhanden heeft gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers:
- waren die mortierbommen herlaadbaar en deels niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- bestond de effectlading van die lawinepijlen niet uitsluitend uit zwart buskruit en waren die lawinepijlen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- was dat knalvuurwerk met lont niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- waren die pyrotechnische patronen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- waren daarvan 10 flowerbeds niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan, en waren daarvan 13 flowerbeds zwaarder dan 10 kilogram;
- waren die fonteinen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
Feit 2
in de periode van 1 december 2007 tot en met 29 december 2007 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, consumentenvuurwerk, waaronder
526 mortierbommen,
364 lawinepijlen
1042 stuks knalvuurwerk met lont (o.a. kanonslagen, vlinders)
1300 pyrotechnische patronen
19 flowerbeds
9 fonteinen
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers:
- waren die mortierbommen herlaadbaar en deels niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- bestond de effectlading van die lawinepijlen niet uitsluitend uit zwart buskruit en waren die lawinepijlen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- was dat knalvuurwerk met lont niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- waren die pyrotechnische patronen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- waren daarvan 10 flowerbeds niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan, en waren 13 flowerbeds zwaarder dan 10 kilogram;
- waren die fonteinen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
Feit 3
in de periode van 1 december 2007 tot en met 27 december 2007 te Bingelrade, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een op perceel [W.straat] gelegen inrichting voor het opslaan van ontplofbare stoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 3 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, heeft opgericht en in werking gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen
en
medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen,
gepleegd als voortgezette handeling van feit 2.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen
en
medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen.
Ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 8.1 Wet milieubeheer.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
In beginsel acht de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren op zijn plaats. Hiertoe wijst hij op de ernst van de feiten, de enorme gevaarzetting die heeft plaatsgevonden en het feit dat verdachte ervan verdacht wordt in de tussentijd opnieuw omvangrijke vuurwerkovertredingen te hebben begaan. Dit zijn redenen om niet te volstaan met een voorwaardelijke straf of een taakstraf. Daarnaast stelt de officier van justitie, dat er evident sprake is van een forse handel in vuurwerk. Dit dient strafverhogend te werken.
Nu het volgen van de vuurwerkrichtlijn zou neerkomen op een gevangenisstraf van tien jaren, is een gevangenisstraf van drie jaren als uitgangspunt in deze zaak buitengewoon redelijk.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, vordert de officier van justitie een gevangenisstraf van twee jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
In de eerste plaats stelt de verdediging zich op het standpunt dat de officier van justitie ten onrechte de verdenking tegen verdachte in een nieuwe zaak als strafverzwarende omstandigheid meeweegt. De raadsman verzoekt de rechtbank om de nieuwe zaak buiten beschouwing te laten.
In de tweede plaats brengt de verdediging naar voren dat, indien er een bewezenverklaring volgt, gekeken moet worden naar de rolverdeling. Verdachte zou slechts een faciliterende rol hebben gehad ten aanzien van de rekken.
De verdediging pleit in geval van een strafoplegging dan ook voor het opleggen van een taakstraf, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke straf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft samen met een ander een enorme hoeveelheid (illegaal) vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland gebracht en vervolgens opgeslagen in een garagebedrijf in Bingelrade. Er werd een hoeveelheid van 1.189 kilogram aangetroffen, waaronder artikelen van gevarensubklasse 1.1, oftewel stoffen of artikelen die massa-explosief zijn. Dat wil zeggen dat bij initiatie van deze categorie vuurwerk alle artikelen (nagenoeg) gelijktijdig zullen exploderen, waarbij de hoofdeffecten zijn: een luchtschok, rondvliegende brokstukken van de opslagplaats en fragmenten van de artikelen en de eventuele verpakking, hittestraling van de vuurbal en een grondschok. Het gevaar dat de opslag van dit vuurwerk opleverde werd beschreven door ir. [F.]. In zijn rapport van 19 mei 2008 relateert hij dat bij een ontploffing de schade aan de woning [W.straat] en aan de opslaghal honderd procent zou zijn, met een zekerheid van dodelijke slachtoffers in de nabije omgeving. Het gegeven dat verdachte en zijn mededader dergelijk zwaar vuurwerk hebben opgeslagen in een garagebedrijf waar mensen werkzaam zijn en in de nabije omgeving van woonhuizen rekent de rechtbank hen dan ook zeer zwaar aan. Gelet op dit alles kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met het opleggen van een andere straf dan een gevangenisstraf.
Voor de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Anders dan de raadsman naar voren heeft gebracht is de rechtbank van oordeel dat de rolverdeling tussen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] niet dusdanig verschillend is, dat zij een verschil in strafmaat rechtvaardigt.
De officier van justitie heeft bij zijn strafeis betrokken dat verdachte wederom verdacht wordt van nieuwe strafbare feiten met betrekking tot vuurwerk. Voorts heeft hij de vermeende handel in vuurwerk als strafverzwarende omstandigheid aangemerkt.
De rechtbank volgt de officier van justitie hierin niet. De rechtbank dient te oordelen op basis van de door haar bewezen verklaarde feiten. Het bij de straf betrekken van andere feiten, waarvan verdachte slechts wordt verdacht en waarvan de rechtbank niets anders weet dan hetgeen de officier van justitie daarover ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, druist in tegen ons rechtssysteem.
Het aanmerken van de vermeende handel in vuurwerk als strafverzwarende omstandigheid acht de rechtbank om dezelfde reden niet juist, met name omdat de officier van justitie ter terechtzitting expliciet heeft aangegeven, dat de handel in vuurwerk niet kan worden bewezen verklaard.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk op zijn plaats is. Het voorwaardelijk deel acht de rechtbank noodzakelijk als stok achter de deur, opdat verdachte in de toekomst niet opnieuw in de fout gaat.
Nu de redelijke termijn met één jaar en acht maanden is overschreden – zie hetgeen hiervoor onder 3.3 is overwogen – zal de rechtbank het onvoorwaardelijke deel van deze straf matigen met zes maanden. De rechtbank zal verdachte dan ook veroordelen tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk.
7 Het beslag
De rechtbank zal de inbeslaggenomen schietbuizen (voorwerpnummer 1447903) en de inbeslaggenomen elektronische schakelkast voor het afsteken van vuurwerk, inclusief de afstandbediening (voorwerpnummer 1447900) onttrekken aan het verkeer.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen deze aan verdachte toebehorende voorwerpen, tezamen met het inbeslaggenomen vuurwerk en andere aan het vuurwerk gerelateerde voorwerpen, te worden aangemerkt als een gezamenlijkheid van voorwerpen, die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Deze voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op:
- de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36b, 36d, 47, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de Economische Delicten (oud);
- artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (oud);
- artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen (oud)
- de artikelen 1.2.2 (lid 4, onder 1) en 2.1.3 (lid 1 onder e juncto lid 4) van het Vuurwerkbesluit (oud) en
- de artikelen 6, vijfde lid, 8 en 9, eerste lid onder j, bijlage III, van de Regeling nadere eisen vuurwerk 2004 (oud),
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte voor de feiten 1, 2 en 3 tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart aan het verkeer onttrokken:
o schietbuizen (voorwerpnummer 1447903);
o elektronische schakelkast voor het afsteken van vuurwerk, inclusief de afstandbediening, (voorwerpnummer 1447900).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, voorzitter, mr. A.J. Hazen en mr. J.M.E. Kessels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 september 2011.
Buiten staat
Mr. A.J. Hazen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 26 december 2007 tot en met 29 december 2007 te Bingelrade, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, consumentenvuurwerk waaronder
526, althans een aantal mortierbommen,
364, althans een aantal lawinepijlen
1087, althans een aantal stuks knalvuurwerk met lont (o.a. kanonslagen, vlinders)
1300, althans een aantal pyrotechnische patronen
19, althans een aantal flowerbeds
9, althans een aantal fonteinen
voorhanden heeft/hebben gehad, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers:
- waren die mortierbommen herlaadbaar en/of (grotendeels) niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- bestond de effectlading van die lawinepijlen niet uitsluitend uit zwart buskruit en/of waren die lawinepijlen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- was dat knalvuurwerk met lont niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- waren die pyrotechnische patronen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- waren daarvan 10, althans een aantal flowerbeds niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan, en/of waren daarvan 13 flowerbeds (althans een aantal) zwaarder dan 10 kilogram;
- waren die fonteinen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2007 tot en met 29 december 2007, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, consumentenvuurwerk, waaronder
526, althans een aantal mortierbommen,
364, althans een aantal lawinepijlen
1087, althans een aantal stuks knalvuurwerk met lont (o.a. kanonslagen, vlinders)
1300, althans een aantal pyrotechnische patronen
19, althans een aantal flowerbeds
9, althans een aantal fonteinen
binnen het grondgebied van Nederland heeft/hebben gebracht, ten aanzien waarvan niet werd voldaan aan de bij het Vuurwerkbesluit gestelde eisen of ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels, immers:
- waren die mortierbommen herlaadbaar en/of (grotendeels) niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- bestond de effectlading van die lawinepijlen niet uitsluitend uit zwart buskruit en/of waren die lawinepijlen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- was dat knalvuurwerk met lont niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- waren die pyrotechnische patronen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
- waren daarvan 10, althans een aantal flowerbeds niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan, en/of waren 13 flowerbeds (althans een aantal) zwaarder dan 10 kilogram;
- waren die fonteinen niet voorzien van een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en/of waarschuwingen dat bij dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruikers en/of omstanders kon ontstaan;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2007 tot en met 27 december 2007 te Bingelrade, in de gemeente Onderbanken, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [W.straat] gelegen inrichting voor het opslaan van ontplofbare stoffen, zijnde een inrichting genoemd in Categorie 3 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, heeft/hebben opgericht en/of in werking gehad.