Procedurenummer: AWB 10 / 876
[eiser],
wonend te Valkenburg, eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Valkenburg aan de Geul,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 4 juni 2010
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak vermelde besluit.
Als gemachtigde heeft zich gesteld M.B.A.C. Hasselman, werkzaam bij WOZspecialisten.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgehad met procedurenummer (AWB 10/877) op 18 april 2011. Ter zitting is voor eiser verschenen diens gemachtigde voornoemd.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in elke zaak separaat uitspraak gedaan.
Eiser is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak gelegen aan [adres] te Valkenburg (de onroerende zaak).
Bij besluit van 27 februari 2010 heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het tijdvak 1 januari 2010 tot 1 januari 2011 vastgesteld op € 528.000,-. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Ter onderbouwing van het standpunt in bezwaar heeft eiser een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 13 maart 2010 door H.W.N. de Wolf, werkzaam bij ERA Tilburg Makelaardij BV. Bij het bestreden besluit heeft verweerder op het bezwaar beslist en de waarde verlaagd van € 528.000,- naar € 495.000,-. Het verzoek van eiser om vergoeding van de kosten wordt toegekend, in die zin dat de toegekende kostenvergoeding voor het afhandelen van het bezwaarschrift € 218,- is en dat eiser zal worden tegemoetgekomen met de vergoeding van het taxatierapport voor € 203,-.
Eiser kan zich niet verenigen met de door verweerder toegekende vergoeding van het door eiser overgelegde taxatierapport. Eiser is van mening dat aan hem een vergoeding moet toekomen in dit kader van € 327,24, alsmede vergoeding van de proceskosten in beroep.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is de door verweerder in het bestreden besluit vastgestelde waarde van de onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ. In geschil is enkel de vergoeding van de gemaakte kosten door eiser in verband met het overgelegde taxatierapport. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan een veroordeling in de proceskosten mede betrekking hebben op de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht. Artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het Bpb in samenhang met artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Btis) bepaalt dat voor werkzaamheden van een deskundige waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief geldt van ten hoogste € 81,23 per uur.
Op grond van de hiervoor vermelde bepalingen van het Bpb komen de kosten die een partij heeft gemaakt ter zake van een aan hem uitgebracht verslag van een deskundige – zowel wanneer het gaat om kosten die zijn gemaakt in de procedure voor de rechter als wanneer het gaat om kosten die zijn gemaakt in de bezwaarfase – voor vergoeding in aanmerking tegen de tarieven die zijn voorzien in (uiteindelijk) het Btis.
In het Btis zijn bijzondere vergoedingen geregeld voor psychiatrisch onderzoek, lijkschouwing, psychologisch onderzoek en werkzaamheden van tolken en vertalers, en wordt vervolgens in artikel 6 voor andere werkzaamheden (in het Btis wordt niet het begrip ‘deskundige’ gebezigd zoals in het Bpb) een tarief van ten hoogste € 81,23 per uur voorgeschreven. Nu van een van de in het bijzonder geregelde vergoedingen geen sprake is, is het tarief van artikel 6 van toepassing.
Op 9 februari 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenburg aan de Geul, gelet op artikel 4:81 en 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, Bpb juncto onderdeel C1 van de bij het Bpb behorende bijlage, besloten om vast te stellen de beleidsregel inzake de toepassing van de wegingsfactoren proceskosten in belastingzaken (Beleid).
Artikel 3 van het Beleid bepaalt dat de kosten voor een door een derde beroepsmatig uitgebracht taxatierapport in het kader van een specifiek WOZ-bezwaar € 81,23 per uur bedraagt, met een maximale vergoeding van € 203,- per taxatierapport en dat hiervoor een nota moet worden overgelegd.
De rechtbank stelt vast dat enkel in geschil is de hoogte van de te vergoeden kosten in verband met het overgelegde taxatierapport.
In het Btis wordt geen maximum te vergoeden bedrag genoemd voor gemaakte kosten in verband met een overgelegd taxatierapport. De rechtbank is van oordeel dat het niet redelijk is dat verweerder deze kosten in zijn beleid maximeert ongeacht de werkzaamheden van de taxateur en de inhoud van het rapport. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de toegekende vergoeding redelijk is gelet op de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 januari 2007 en 18 september 2007 met LJN-nummers AZ7354 en BI0476. Deze nadere motivering is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende. In deze uitspraken werd een lagere vergoeding toegekend omdat in de eerstvermelde zaak een waardeverklaring was overgelegd met een uiterst summiere inhoud en in de laatstvermelde zaak een taxatierapport was overgelegd waarin onderbouwing met marktcijfers van vergelijkbare objecten ontbrak. In deze zaak is echter een taxatierapport overgelegd met een beschrijving van de onroerende zaak en marktcijfers van vergelijkbare objecten. Met een beroep op de aangehaalde uitspraken is een vergoeding van € 203,- dan ook niet onderbouwd.
Dit betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
De rechtbank ziet daarbij aanleiding om gebruik te maken van de haar in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb gegeven bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat verweerder aan eiser de kosten van het taxatierapport ten bedrage van € 327,25 vergoedt.
Volgens de overgelegde nota heeft de deskundige 3,5 uur gedeclareerd à € 78,57. De rechtbank is van oordeel dat dit aantal uren en de gevraagde vergoeding niet onredelijk zijn. Dit standpunt sluit aan bij de uitspraak van de rechtbank Breda van 4 augustus 2010, LJN BN7847. Dit bedrag wordt verhoogd met niet-aftrekbare BTW conform het arrest van de Hoge Raad van 15 april 2011 (LJN BQ1222) . Zodoende worden de gemaakte kosten van € 275,- verhoogd met € 52,25, zijnde niet-aftrekbare BTW.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit beroep en het gelijktijdig ter zitting behandelde beroep met procedurenummer AWB 10/877 betreffen een identiek geschil. De rechtsvraag in voorliggende procedures zijn van gelijkstrekkende aard en de door eisers gemachtigde ingediende beroepsgronden, alsmede de ter zitting overgelegde pleitnotitie zijn gelijkluidend. Daarom bepaalt de rechtbank de wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding op 0,5, zodat de proceskostenvergoeding zal worden vastgesteld op € 437,-.
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat verweerder aan eiser de kosten van het taxatierapport ten bedrage van € 327,25 vergoedt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 437,-, te betalen aan eiser;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 41,- vergoedt.
Aldus gedaan door A.M. Schutte, rechter, in tegenwoordigheid van A.J.H. Bosgoed, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2011.
w.g. A. Bosgoed w.g. A.M. Schutte
Voor eensluidend afschrift,
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch(belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.