RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak : 20 juli 2011
Zaaknummer : 141345 HA ZA 09-737
de stichting [eiseres],
gevestigd te Amsterdam,
eiseres, hierna: de Stichting,
advocaat mr. R.H.G.M. Kerckhoffs,
[gedaagden],
wonende te Spaubeek,
gedaagden, hierna samen, in mannelijke persoon enkelvoud, aangeduid als: [gedaagden],
advocaat mr. R.G.P. Voragen.
1. Het verloop van de procedure
Het eerdere verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 12 augustus 2009. De daarin gelaste comparitie van partijen, gepland voor 1 maart 2010, is niet doorgegaan; wel zijn door de Stichting 14 producties in het geding gebracht. De procedure is voortgezet met de conclusie van repliek en de conclusie van dupliek. Vonnis is nader bepaald op heden.
2.1 Wijs & Van Oostveen B.V. (hierna: WvO) is een effecteninstelling. De Stichting fungeert ten behoeve van WvO als bewaarder van financiële instrumenten.
2.2 [gedaagden] heeft op 30 september 2006 met WvO een overeenkomst gesloten op basis waarvan WvO voor rekening en risico van [gedaagden] effectentransacties verrichtte. [gedaagden] heeft daarbij de toepasselijkheid van de Voorwaarden beleggingsgiro versie 11-05 aanvaard.
2.3 Op donderdag 11 september 2008 heeft [gedaagden] aan WvO opdracht gegeven zijn belegging in de Garantie Bonus Note VI (hierna: notes) te verkopen. Deze notes werden uitgegeven door Lehman Brothers Treasury Co. B.V. en waren niet beursgenoteerd.
Lehman Brothers International Europe B.V. heeft op 11 september 2008 WvO bericht dat de notes waren verkocht tegen een koers van 60,85%, ofwel voor een bedrag van € 12.170,-.
2.4 De Stichting heeft op maandag 15 september 2008 € 12.054,48, zijnde de (beoogde) verkoopopbrengst minus de kosten, op de tegenrekening van [gedaagden] overgemaakt.
2.5 Namens de Stichting en WvO is bij brief van 13 november 2008 aan [gedaagden] onder meer geschreven:
Op 11 september 2008 heeft u aan [eiseres] de opdracht gegeven om ten laste van uw beleggingsrekening te verkopen de Garantie Bonus Notes VI voor nominaal EUR 20.000. De uitgevende instelling (...) was Lehman Brothers Treasury Co. B.V. Op grond van het prospectus dat op de notes van toepassing is, wordt Lehman Brothers International (Europe)(“de koper”). Op 11 september 2008 heeft [eiseres] van de koper de bevestiging ontvangen dat de notes waren verkocht tegen een koers van 60,85%.
Zoals u weet moet een transactie na de koop/verkoop ook nog worden afgewikkeld teneinde de eigendom van de bewuste effecten te doen overgaan op de koper (…). In het prospectus van de notes is bepaald hoe deze afwikkeling van de transacties zal plaatsvinden. Afwikkeling en levering van de notes vindt plaats via Euroclear, enkele dagen na de transactiedatum.
Op 15 september 2008, vóór de hierboven beschreven eigendomsoverdracht/levering van de notes heeft de koper surseance van betaling aangevraagd. (…) Dat heeft ertoe geleid dat de voor uw rekening en risico verrichte transactie door de koper is geannuleerd en niet kon worden afgewikkeld. De koper heeft de koopprijs niet voldaan en de door u verkochte notes zijn niet van eigenaar veranderd. Met andere woorden, die notes bezit u momenteel nog steeds.
Niettemin, in strijd met het bovenstaande, is aan u de verkoopprijs betaald. Daarvoor bestond echter geen geldige titel. Het bedrag is derhalve onverschuldigd betaald en moet door u worden terugbetaald. De verkoopopbrengst is op uw instructie op 15 september 2008 overgeboekt naar uw tegenrekening (…). Op uw beleggingsrekening houdt u momenteel geen tegoed aan (…).
In de brief wordt [gedaagden] vervolgens gesommeerd het bedrag van € 12.054,48 aan de Stichting (terug) te betalen.
2.6 [gedaagden] heeft niets aan de Stichting terugbetaald.
3.1 De Stichting vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagden] tot betaling aan haar van € 12.054,48, vermeerderd met rente en kosten.
3.2 [gedaagden] voert gemotiveerd verweer.
4.1 Voor de rechtsverhouding tussen de partijen (en WvO) zijn van belang de Voorwaarden beleggingsgiro versie 11-05 (hierna: algemene voorwaarden). [gedaagden] heeft in dit verband aangevoerd dat de door de Stichting overgelegde algemene voorwaarden niet de juiste versie betreft.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat [gedaagden] door de ondertekening van een Verklaring van aanvaarding van voorwaarden d.d. 30 september 2006 de toepasselijkheid van bedoelde algemene voorwaarden heeft aanvaard. Daarin verklaart hij ook die algemene voorwaarden te hebben ontvangen. Hij beschikt dus over de voorwaarden, althans moet worden geacht daarover te beschikken. Onder die omstandigheden kan hij niet volstaan met het enkele verweer dat de wederpartij niet de juiste algemene voorwaarden heeft overgelegd, maar had hij ook dienen aan te geven op welke relevante punten die overgelegde algemene voorwaarden afwijken van de naar zijn mening van toepassing zijnde versie, en had hij die versie ook behoren over te leggen. Door dat na te laten, heeft [gedaagden] op dit punt niet voldoende onderbouwd verweer gevoerd. De rechtbank passeert dan ook het verweer en zal uitgaan van de tekst van de algemene voorwaarden, zoals overgelegd in productie 14.
4.2 Op grond van de algemene voorwaarden gold voor zover hier relevant het volgende.
Deze algemene voorwaarden waren van toepassing tussen WvO, de Stichting en [gedaagden] (art. 1.5). WvO verrichtte in opdracht van [gedaagden] en voor zijn rekening en risico effectentransacties (art. 2.1.1). De beleggingsrekening was de ten behoeve van [gedaagden] bijgehouden inschrijving en/of administratie, waaruit bleek welke vordering luidende in effecten en/of gelden [gedaagden] op de Stichting had (art. 1.1). WvO was gemachtigd, voorzover nodig voor de uitvoering van de opdrachten, om te beschikken over de beleggingsrekening (art. 3.1), zulks ‘onder de werking van het principe levering tegen betaling’ (art. 2.2). De activa op een beleggingsrekening waren vorderingen op de Stichting in effecten en/of gelden (art. 3.2.1). De administratie van de Stichting terzake de op de beleggingsrekening geadministreerde effecten en gelden strekte tegenover [gedaagden] tot volledig bewijs, behoudens tegenbewijs (art. 3.1.4). De Stichting nam de notes op eigen naam, maar voor rekening en risico van [gedaagden] in bewaring, en was daarbij niet verplicht alle in bewaring genomen notes per belegger te individualiseren (art. 3.2.3), terwijl WvO was belast met het feitelijke beheer (art. 3.3.1). De voor- en nadelen die voortvloeiden uit of verband hielden met de door de Stichting voor rekening en risico van [gedaagden] in bewaring genomen notes kwamen ten gunste dan wel ten laste van [gedaagden] (art. 3.2.4).
4.3 De primaire juridische grondslag van de vordering is onverschuldigde betaling: op grond van art. 6:203 lid 1 BW kan de Stichting een door haar aan [gedaagden] betaald bedrag als onverschuldigd van hem terugvorderen als zij dat bedrag zonder rechtsgrond aan hem heeft betaald, met andere woorden: indien aan de betaling van dat bedrag objectief gezien een rechtvaardiging ontbreekt. Bij zulke vorderingen rust op de eiser de stelplicht met betrekking tot de betaling en de feiten waaruit het ontbreken van de rechtsgrond voor de betaling kan worden afgeleid. Zo nodig zal de eiser die betaling en die feiten conform de hoofdregel van bewijsrecht in art. 150 Rv. dienen te bewijzen, want de eiser beroept zich immers op een rechtsgevolg daarvan, te weten ongedaanmaking van die betaling.
4.4 De betaling staat vast: de Stichting heeft op 15 september 2008 € 12.054,48 aan [gedaagden] betaald.
De Stichting stelt dat die betaling zonder rechtsgrond is gedaan, en onderbouwt dit met een gedocumenteerd betoog dat er op neerkomt - zie ook de onder 2.5 weergegeven inhoud van de brief van 13 november 2008 - dat zij, vooruitlopend op de levering en betaling van de notes, de verkoopopbrengst van € 12.054,48 aan [gedaagden] heeft betaald, maar dat die betaling onverschuldigd is geschied omdat de levering en betaling uiteindelijk niet zijn doorgegaan vanwege de ondergang van Lehman Brothers.
[gedaagden] stelt dat de notes wel zijn geleverd en dat de koper - volgens hem WvO - de koopprijs heeft betaald, maar onderbouwt dat verder niet: hij geeft niet aan wanneer die levering plaatsvond en heeft evenmin gesteld wanneer en hoe de Stichting de koopprijs heeft ontvangen.
4.5 Naar het oordeel van de rechtbank was, anders dan [gedaagden] stelt, de - voor eigendomsoverdracht noodzakelijke - levering van de notes niet voltooid op het moment van de koop ervan, maar was daarvoor nog een leveringshandeling nodig. Als niet (voldoende) betwist staat vast dat die levering - en de betaling van de notes - diende te geschieden zoals door de Stichting in een schema aangegeven in productie 3 en nader uiteengezet bij repliek, dus - door tussenkomst van de administrateur en ‘broker’ Kas Bank N.V. enerzijds en de ‘dealer’ Lehman Brothers International Europe B.V. anderzijds - via Euroclear and Clearstream te Luxemburg. Dit laatste moet overigens ook worden afgeleid uit (de derde en vierde alinea van p. 7 van) het prospectus.
De Stichting heeft verder (in productie 5) een geschrift d.d. 4 november 2009 overgelegd waarin namens Kas Bank wordt verklaard dat:
- volgens de bij haar bekende feiten en volgens een verklaring aan haar van Euroclear de afwikkeling van de opdracht van WvO betreffende de notes van participant [gedaagden] niet heeft plaatsgevonden bij Euroclear,
- de transacties niet zijn afgewikkeld op de rekening van de Stichting,
- de verkoopprijs niet is ontvangen,
- volgens haar administratie de verkochte notes nog op de rekening van de Stichting staan.
De rechtbank overweegt verder dat dit laatste ook blijkt uit het portefeuilleoverzicht d.d. 30 september 2009 (productie 11), welk overzicht ingevolge art. 3.1.4 van de algemene voorwaarden volledig bewijs tussen de partijen oplevert.
Een en ander levert naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs op voor de stelling van de Stichting dat de notes uiteindelijk niet zijn geleverd en betaald. De rechtsgrond van de betaling was derhalve niet gelegen in de levering en betaling van de notes.
Niet van belang is wie de koper van de notes was en dus ook niet of, zoals [gedaagden] stelt, WvO de koper was. Aan het bewijsaanbod terzake gaat de rechtbank daarom voorbij.
4.6 [gedaagden] heeft in de conclusie van dupliek aangevoerd dat hij, gelet op art. 1.1 en art. 3.1.4 van de algemene voorwaarden, er op mocht vertrouwen dat de administratie van de Stichting correct was en dat hij derhalve een vordering op de Stichting had ter grootte van het saldo op de beleggingsrekening - de rechtbank begrijpt dat het op de tegenrekening van [gedaagden] overgemaakte bedrag eerst op de beleggingsrekening heeft gestaan - maar, nog los van het gegeven dat bedoeld art. 3.1.4 een bewijsregel ten gunste van de Stichting inhoudt, voor een dergelijk vertrouwen bestaat geen grond als, zoals in dit geval, de Stichting [gedaagden] meteen heeft meegedeeld dat de verkoop van de notes niet kon worden afgewikkeld.
4.7 [gedaagden] stelt waar het betreft de rechtsgrond voor de betaling (in de eerste alinea van de conclusie van antwoord) dat WvO klaarblijkelijk een betalingsopdracht aan de Stichting heeft gegeven, dat de Stichting daaraan gevolg heeft gegeven “omdat dat schijnbaar praktijk is” en dat dit “de gebruikelijke gang van zaken en schijnbaar onderdeel van de rechtsverhouding tussen partijen” is, maar naar het oordeel van de rechtbank vormt het enkele bestaan van een gebruikelijke procedure op zichzelf objectief gezien geen rechtvaardiging voor individuele betalingen.
4.8 [gedaagden] stelt verder, in de conclusie van dupliek, dat de koopprijs hem op grond van de redelijkheid en billijkheid toekomt, omdat de koper niet het recht mag hebben een koop terug te draaien op de grond dat de koopprijs niet is betaald, en suggereert daarbij dat dit door de Stichting is gesteld, maar dat laatste is niet het geval. De rechtbank gaat daarom aan deze, op een verkeerde lezing van de stellingen van de Stichting gebaseerde reactie voorbij.
4.9 Voor zover [gedaagden] heeft beoogd te stellen dat de Stichting er voor had moeten zorgen dat de koopprijs werd betaald, geldt dat dit op zichzelf geen rechtsgrond voor de betaling van € 12.054,48 oplevert. Hij voert in een ander verband nog wel aan dat WvO, de Stichting en Kas Bank wanprestatie hebben gepleegd, maar daaraan gaat de rechtbank voorbij nu hij daaraan geen rechtsgevolgen verbindt. Los daarvan kan wanprestatie van WvO en Kas Bank niet met succes als verweer tegen de vordering worden aangevoerd, want dit zijn andere rechtspersonen dan de Stichting, en waar het betreft WvO heeft [gedaagden] te weinig gesteld om te kunnen aannemen dat haar gedragingen tevens als gedragingen van de Stichting hebben te gelden.
4.10 De rechtbank kan geen andere rechtsgronden voor de verrichte betaling uit het betoog van [gedaagden] destilleren. Het voorgaande betekent dat er van moet worden uitgegaan dat de Stichting het bedrag van € 12.054,48 onverschuldigd aan [gedaagden] heeft betaald. Andere relevante verweren zijn niet gevoerd. [gedaagden] zal het bedrag dus dienen terug te betalen.
4.11 De gevorderde rente is als niet betwist toewijsbaar.
4.12 Als in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagden] in de kosten worden veroordeeld. Het petitum is onduidelijk terzake de nakosten. Het terzake gevorderde zal daarom worden afgewezen.
a. veroordeelt de gedaagden tot betaling aan de Stichting van € 12.054,48, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 september 2008 tot de dag der algehele voldoening,
b. veroordeelt de gedaagden in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de Stichting begroot op € 1.305,98 (€ 316,- vast recht, € 85,98 deurwaarderskosten, € 904,- advocatensalaris), te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis en, als voldoening van die kosten niet binnen die termijn plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de kosten vanaf de dag na het verstrijken van die termijn,
c. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
d. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.