parketnummers: 03/700392-11, 03/810054-11, 03/700198-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 september 2011
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost – Huis van Bewaring Ter Peel te Evertsoord.
Raadsvrouw is mr. F.W. Oehlen, advocaat te Beek.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 september 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: twee blikken bier heeft gestolen;
Feit 2: samen met anderen kleding, handdoeken, theedoeken en een ochtendjas heeft gestolen;
Feit 3: samen met anderen kleding heeft gestolen;
Feit 4: vlees heeft gestolen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij heeft zich wat betreft feit 1 gebaseerd op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. Zij heeft zich wat betreft feit 2 gebaseerd op de aangiftes en het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal waarin de verbalisant heeft verklaard dat hij verdachte herkende. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 3 aangezien ter zake dat feit onvoldoende bewijs voorhanden is. Wat betreft feit 4 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard gelet op de aangifte en de verklaring van de getuige.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - net als de officier van justitie – tot vrijspraak van feit 3 geconcludeerd. Ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 4 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, gelet op de navolgende bewijsmiddelen:
• De aangifte van [aangever 1] d.d. 3 augustus 2011, pagina 3 en 4.
• De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 september 2011;
Feit 2
Aangeefster [aangever 2] heeft verklaard dat zij tussen 24 december 2010 om 17.00 uur en 25 december 2010 om 00.45 uur in de gemeenschappelijke wasruimte van het wooncomplex aan de [T.weg] te Sittard haar was in de wasmachine heeft gedaan. Toen zij terugkeerde om de was uit de wasmachine te halen, was het wasgoed verdwenen. In totaal zijn er zijn 20 kledingstukken en 15 hand- c.q. theedoeken van [aangever 2] gestolen.
Aangeefster [aangever 3] heeft verklaard dat zij op 24 december 2010 om 21.00 uur in de wasruimte van hetzelfde complex te Sittard vijf wasmachines met wasgoed heeft aangezet. Toen zij op 25 december 2010 om 12.00 uur terugkeerde om haar was uit de wasmachine te halen, bemerkte zij dat een groot gedeelte van haar wasgoed was weggenomen. De volgende goederen zijn als gestolen opgegeven door [aangever 3]: een donker blauwe jurk, een ochtendjas, een groene trui, en handdoeken.
De wasruimte van het wooncomplex is voorzien van een camera. De camerabeelden zijn opgeslagen op een cd-rom en deze cd-rom is bekeken door verbalisant [S.]. In het proces-verbaal van bevindingen relateert hij hetgeen hij heeft gezien op deze videobeelden. Hij verklaart dat hij aldus heeft gezien dat drie personen de gemeenschappelijke wasruimte betreden en dat op de beelden dan als datum en tijd staat vermeld: 24 december 2010, 23:04:05 uur. Verbalisant [S.] herkent (onder anderen) de hem ambtshalve bekende [naam verdachte]. Verbalisant [S.] neemt op de videobeelden waar dat de inhoud van alle drogers en wasmachines wordt bekeken en onderzocht en dat verdachte een roze stuk wasgoed pakt en dat in haar tas doet, en dat zij even later oranje wasgoed pakt, dit opvouwt en dit eveneens in haar tas doet. Te zien is vervolgens dat verdachte een grote tas helemaal volstopt met wasgoed. Op de beelden is vervolgens waargenomen dat de drie personen de wasruimte verlaten; op de beelden is dan als datum en tijd vermeld: 24 december 2010, 23:12:14.
[S.] verklaart dat hem bekend is dat geen van de drie personen in het complex woonachtig is.
Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard gelet op de aangiftes en het proces-verbaal van de uitgelezen camerabeelden.
Feit 3
Aangever [aangever 4](medewerker van ‘Woonpunt’) heeft verklaard dat hij op camerabeelden afkomstig van een camera uit de gemeenschappelijke wasruimte behorende bij het complex aan de [T.weg] te Sittard heeft waargenomen dat hem onbekende personen in die gemeenschappelijke wasruimte zijn geweest. Er is bij die gelegenheid wasgoed gestolen uit een wasmachine. Het wasgoed is eigendom van een of meer bewoners van het complex.
De camerabeelden waaraan aangever [aangever 4] refereert zijn opgeslagen op een cd-rom en deze cd-rom is bekeken door verbalisant [S.]. In het proces-verbaal van bevindingen relateert hij hetgeen hij heeft gezien op deze videobeelden. Hij verklaart dat hij aldus heeft gezien dat twee vrouwen de gemeenschappelijke wasruimte betreden. Op de beelden is als datum en tijd vermeld: 26 december 2010, 17:30:43. Verbalisant [S.] neemt op de videobeelden waar dat de vrouwen naar een wasdroger lopen, daar spullen uithalen en bekijken en vervolgens de ‘goed’ bevonden spullen in een tas doen. Verbalisant [S.] herkent op de camerabeelden verdachte. Verbalisanten [K.] en [R.] herkennen op fotoafdrukken die gemaakt zijn van de camerabeelden eveneens verdachte.
Zoals hiervoor reeds is aangehaald onder feit 2, blijkt uit het proces-verbaal van de uitgelezen camerabeelden van de diefstal van 24 december 2010 dat het verbalisant [S.] ambtshalve bekend is dat verdachte niet in het complex woonachtig is. De rechtbank leidt daaruit af dat verdachte zich wederrechtelijke in de wasruimte bevond en dat het aldaar aanwezige wasgoed de verdachte niet toebehoorde.
Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat feit 3 zowel wettig als overtuigend bewezen kan worden verklaard. Gelet op het proces-verbaal van de uitgelezen camerabeelden in samenhang met de aangifte van [aangever 4], acht de rechtbank voldoende wettig bewijs aanwezig dat verdachte enig goed toebehorende aan een ander of anderen uit de bedoelde wasruimte heeft weggenomen. Nu verbalisant [S.] de hem ambtshalve bekende verdachte op de camerabeelden herkent en nu het hem voorts bekend is dat verdachte niet in het appartementencomplex woonachtig is, staat voor de rechtbank ook vast dat verdachte dat met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft gedaan.
Feit 4
De rechtbank acht feit 4 wettig en overtuigend bewezen, gelet op de navolgende bewijsmiddelen:
• De aangifte van [aangever 5] d.d. 14 april 2011;
• De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 16 september 2011;
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 3 augustus 2011, te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee blikken bier toebehorende aan [naam supermarkt];
Feit 2
op of omstreeks 24 december 2010, te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de gemeenschappelijke wasruimte van perceel [T.weg] heeft weggenomen een hoeveelheid kleding en hand- en theedoeken en een ochtendjas toebehorende aan respectievelijk [aangever 2]en [aangever 3];
Feit 3
op of omstreeks 26 december 2010, te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de gemeenschappelijke wasruimte van perceel [T.weg] heeft weggenomen enig goed toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader;
Feit 4
op 14 april 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid vlees (te weten een varkenshaasje) toebehorende aan [naam supermarkt 2].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal
Ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 4:
diefstal
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna ISD-maatregel) met aftrek van het aantal dagen dat verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich verzet tegen oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte een relatie heeft en niet van haar vriend gescheiden wil worden als gevolg van oplegging van een ISD-maatregel. Verdachte ziet nu in dat zij en haar vriend (die zich in dezelfde ‘scene’ bevinden) hulp nodig hebben. De raadsvrouw heeft daarom gepleit voor oplegging van een voorwaardelijke ISD-maatregel met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte contact dient te onderhouden met de verslavingszorg, ook als dat inhoudt dat verdachte een behandeling dient te ondergaan.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft vier (gekwalificeerde) diefstallen gepleegd. Zij heeft met haar handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor andermans eigendom. Twee van de bestolenen zijn supermarktbedrijven. Deze hebben, zo is bekend, veel te lijden van winkeldiefstallen. Niet alleen doordat ze de kosten moeten dragen van niet-afgerekende, gestolen goederen, maar ook omdat het afhandelen van winkeldiefstallen capaciteit van werknemers vraagt. De andere bestolenen zijn bewoners van een studentencomplex, waar verdachte kleding uit wasmachines heeft gestolen. Zeker voor studerenden, die dikwijls van een klein inkomen moeten rondkomen, is het moeten vervangen van gestolen kleding en huishoudtextiel een kostbare aangelegenheid. Verdachte heeft alleen aan zichzelf gedacht en niet aan de overlast en de schade die zij anderen met haar gedrag heeft bezorgd.
De vraag is, nu de eis van de officier van justitie een oplegging van de ISD-maatregel omvat, of aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel is voldaan.
De rechtbank kan tot oplegging van de ISD-maatregel overgaan indien is voldaan aan de vereisten gesteld in artikel 38m lid 1 en lid 4 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het gestelde in artikel 38m lid 1 van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank het volgende:
Zowel een diefstal als een gekwalificeerde diefstal is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt verder dat verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Verdachte is in de laatste vijf jaren ten minste drie maal wegens een misdrijf tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf veroordeeld, terwijl de onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van die straffen.
Voorts overweegt de rechtbank ten aanzien van het gestelde in artikel 38m lid 4 van het Wetboek van Strafrecht als volgt.
In het reclasseringsadvies van 10 juni 2011 is geconcludeerd dat sprake is van een hoog recidiverisico. De delictgeschiedenis van verdachte laat zien dat er sinds 2009 een toename is van vermogensdelicten (overwegend winkeldiefstallen), aldus het advies. Verdachte pleegt de delicten omdat ze van haar leefgeld niet kan voorzien in haar levensonderhoud én haar drugsverslaving. Tot op heden is het verdachte niet gelukt om in haar huidige leefomgeving een ommekeer tot stand te brengen. Met betrekking tot eerdere hulpverleningstrajecten wordt opgemerkt dat, hoewel verdachte telkens beterschap beloofde, ze steeds opnieuw recidiveert en zich niet aan gemaakte afspraken houdt.
De reclassering heeft geconcludeerd dat de ISD-maatregel de enige maatregel is die momenteel invloed op het recidiverisico kan uitoefenen.
Gezien de vele veroordelingen van verdachte en het rapport van de reclassering waarin geconcludeerd is dat sprake is van een hoog recidiverisico, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zich in de toekomst opnieuw schuldig zal maken aan het plegen van misdrijven. Dat betekent dat aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van de ISD-maatregel is voldaan.
De rechtbank vindt de oplegging van de maatregel noodzakelijk ter beveiliging van de maatschappij en om de recidive van verdachte te beëindigen. Om de beëindiging van de recidive en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van de problematiek van verdachte alle kans te geven, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel opleggen voor de maximale termijn van twee jaar. De rechtbank zal niet, zoals de officier van justitie heeft gevorderd, de reeds in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd in mindering brengen op de duur van de maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank zullen de volle twee jaar benodigd zijn om verdachte te helpen haar problemen te boven te komen.
De rechtbank heeft uitdrukkelijk de mogelijkheid overwogen om de ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen, zoals de raadsvrouw heeft bepleit. De rechtbank heeft begrip voor verdachtes wens om niet van haar partner gescheiden te worden, voor wiens welzijn verdachte zich kennelijk zeer verantwoordelijk voelt. Na ampele overwegingen heeft de rechtbank besloten dat een voorwaardelijke ISD-maatregel geen optie is. Niet alleen ontbreekt het de rechtbank aan een door een deskundige opgesteld plan waaruit blijkt onder welke voorwaarden de ISD-maatregel voorwaardelijk zou kunnen worden opgelegd, maar ook betwijfelt de rechtbank of verdachte haar medewerking daaraan zal verlenen. Immers, eerdere hulpverleningstrajecten hebben niet het beoogde resultaat opgeleverd en verdachte is steeds weer gerecidiveerd. Een voorwaardelijke ISD-maatregel biedt naar het oordeel van de rechtbank de maatschappij te weinig beveiliging en verdachte te weinig kader om aan de oplossing van haar problemen te werken.
De ISD-maatregel stelt verdachte in staat een ommekeer in haar leven te bewerkstelligen en op adequate manier aan haar persoonlijke problematiek te werken. Indien verdachte zich ook daadwerkelijk daartoe inzet en een ommekeer laat zien, is bovendien niet gezegd dat verdachte de volledige termijn van twee jaar zal dienen door te brengen in de inrichting voor stelselmatige daders. Gelet hierop acht de rechtbank het gewenst te bepalen dat na negen maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de ISD maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden om de voortgang te beoordelen.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 2]heeft een schadevergoeding gevorderd van € 701,- aan materiële schade ter zake feit 2. De benadeelde partij [aangever 3] heeft de schadevergoeding gevorderd van € 201,- aan materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel eveneens ter zake feit 2.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat ze niet van een zo eenvoudige aard zijn dat zij zich lenen voor behandeling in onderhavige strafzaak.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat beide benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard omdat een nadere onderbouwing van de vorderingen ontbreekt. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen gematigd dienen te worden, in het bijzonder de vordering van [aangever 2].
De rechtbank is van oordeel dat beide vorderingen eenvoudig van aard zijn en zich lenen voor behandeling in onderhavige strafzaak. Anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen en zal deze toewijzen nu de schade van de benadeelde partijen rechtstreeks voortvloeit uit het onder 2 bewezenverklaarde feit. Het door de benadeelde partijen gevorderde bedrag is voldoende onderbouwd in die zin dat is aangegeven welke zaken zijn ontvreemd. De vervangingwaarde van deze zaken, zoals gesteld in de voegingsformulieren, komt de rechtbank redelijk voor, mede gezien de daar vermelde ‘leeftijd’ van de verschillende zaken. Bovendien zijn door of namens de verdachte de in het voegingsformulier opgenomen bedragen niet betwist. De rechtbank zal voorts ten aanzien van beide benadeelde partijen de schadevergoedingsmaatregel opleggen. [aangever 3] heeft voorts de wettelijke rente gevorderd, welke de rechtbank zal toewijzen.
7 Het beslag
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich ter terechtzitting niet uitgelaten over het beslag, zijnde een beeldplaat en een CD-rom beide van het merk [merknaam]. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, te weten aangever [aangever 4].
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 38m, 38s, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar;
- bepaalt dat negen maanden na aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden, teneinde de voortgang te beoordelen.
Beslag
- gelast de teruggave aan [aangever 4] van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de beeldplaat en de CD-Rom;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3],
van een bedrag van EUR 201,- te
vermeerderen met de wettelijke rente van 24 december 2010 tot aan de dag van
volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [aangever 3] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3] voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 december 2010;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [aangever 3] vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2], van een bedrag van EUR 700,-;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [aangever 2]tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2]voornoemd bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 14 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [aangever 2]vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. P. J.M. Bruijnzeels en
mr. W.H.B. Dreissen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Broekhof, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 september 2011.
Buiten staat
Mr. Dreissen en mr. Bruijnzeels zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
zij op of omstreeks 3 augustus 2011,
te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, in
elk geval een of meer, blikken bier, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel
of ten dele toebehorende aan [naam supermarkt], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte;
zij op of omstreeks 24 december 2010,
te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de gemeenschappelijke wasruimte
van perceel [T.weg] heeft weggenomen een hoeveelheid kleding en/of
hand- en/of theedoeken en/of een ochtendjas, in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan respectievelijk [aangever 2]en/of [aangever 3], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
(03-810054-11)
zij op of omstreeks 26 december 2010,
te Sittard, in de gemeente Sittard-Geleen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de gemeenschappelijke wasruimte
van perceel [T.weg] heeft weggenomen een hoeveelheid kleding, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen
dan aan verdachte en/of haar mededader(s);
(03-810054-11)
zij op of omstreeks 14 april 2011
in de gemeente Sittard-Geleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
hoeveelheid vlees (te weten een varkenshaasje), in elk geval enig goed, geheel
of ten dele toebehorende aan [naam supermarkt 2], in elk geval aan een
ander of anderen dan aan verdachte;
(03-700198-11)