ECLI:NL:RBMAA:2011:BU3185
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in verzoek tot wettelijke schuldsanering na vertrek naar Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 1 november 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, die naar Duitsland was vertrokken, had op 18 oktober 2011 een verzoekschrift ingediend. De rechtbank diende te beoordelen of zij bevoegd was om van dit verzoek kennis te nemen, gezien het feit dat verzoeker geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland had. De rechtbank stelde vast dat verzoeker geen activiteiten of vermogensbestanddelen meer in Nederland had en dat Duitsland het centrum van zijn voornaamste belangen was geworden.
De rechtbank baseerde haar oordeel op artikel 2 lid 2 van de Faillissementswet, dat bepaalt dat de rechtbank van de laatste woonplaats van de schuldenaar bevoegd is. Aangezien verzoeker sinds 1 februari 2010 naar Duitsland was vertrokken en zijn huis in Nederland per openbare veiling was verkocht, concludeerde de rechtbank dat zij niet bevoegd was om het verzoek tot schuldsanering te behandelen. De rechtbank heeft ook het GBA-register geraadpleegd, waaruit bleek dat verzoeker niet meer in Nederland woonde.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek tot toelating van de wettelijke schuldsanering, en dit vonnis werd uitgesproken ter openbare terechtzitting. De beslissing werd genomen door mr. W.E. Elzinga, rechter, in aanwezigheid van L.S. Engels, griffier.