ECLI:NL:RBMAA:2011:BU3815

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
23 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 383
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling voor onderwijsinstelling in Heerlen

In deze zaak heeft de Rechtbank Maastricht op 23 september 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een bouwvergunning en vrijstelling voor de realisatie van onderwijsinstellingen in Heerlen. Eiseres, M. Hanssen - Frijns, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, dat op 18 januari 2011 vrijstelling en bouwvergunning heeft verleend voor de bouw van twee onderwijsinstellingen op de locaties Nieuw Eyckholt en Valkenburgerweg. Eiseres betoogde dat zij als belanghebbende diende te worden aangemerkt en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar alternatieve locaties. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet als belanghebbende kan worden aangemerkt voor het bouwplan Nieuw Eyckholt, omdat haar woning op een afstand van circa 600 meter van het bouwplan ligt en er geen zicht op het perceel is. Het beroep ten aanzien van dit bouwplan is dan ook niet-ontvankelijk verklaard.

Voor het bouwplan Valkenburgerweg heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres wel als belanghebbende kan worden aangemerkt, aangezien haar woning grenst aan het bouwperceel. De rechtbank heeft vervolgens de beroepsgronden van eiseres tegen dit bouwplan beoordeeld. Eiseres voerde aan dat het bouwplan in strijd is met het verbod tot bouwen van onderwijsinstellingen binnen 300 meter van een snelweg en dat het financieel onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Crisis- en herstelwet van toepassing is en dat de gemeente Heerlen bevoegd was om de vrijstelling te verlenen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de belangen van eiseres niet voldoende zwaarwegend zijn om het besluit te vernietigen. Het beroep tegen het bouwplan Valkenburgerweg is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 / 383
Uitspraak van de meervoudige kamer van 23 september 2011 in de zaak tussen
M. Hanssen - Frijns, te Heerlen, eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder,
(gemachtigden: mr. M.A.M.A. Huppertz en mr. M.C.T. Linders).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Stichting Arcus College, gevestigd te Heerlen,
(gemachtigde: mr. J. Stoop).
Procesverloop
Bij besluit van 18 januari 2011, met kenmerk B-08-0305 en B-08-0306, heeft verweerder aan vergunninghoudster vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het realiseren van onderwijsinstellingen.
Eiseres heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft in overeenstemming met artikel 7:1, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep ingesteld tegen voornoemd besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben aan de rechtbank gezonden en heeft tevens een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank Stichting Arcus College (vergunninghoudster) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Vergunninghoudster heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft op 20 juni 2011 plaatsgehad. Het beroep is gevoegd behandeld met de beroepen in de zaken met registratienummers AWB 11/385, AWB 11/386, AWB 11/387, AWB 11/406 en AWB 11/640.
Ter zitting heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. M.A.M.A. Huppertz en mr. M.C.T. Linders, beiden werkzaam bij de gemeente Heerlen. Vergunninghoudster heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J. Stoop, advocaat te Maastricht.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank de zaken gesplitst en doet zij in ieder van de zaken afzonderlijk uitspraak.
Overwegingen
Op 20 juni 2008 heeft vergunninghoudster twee aanvragen voor een bouwvergunning fase 1 bij verweerder ingediend voor het realiseren van een onderwijsinstelling op het perceel gelegen :
-Nieuw Eyckholt 302, kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie HLN01;L, nummers 1478, 1479, 1762 (deels) en 1765 (deels), hierna nader aan te duiden als ‘Nieuw Eyckholt’ en:
-Valkenburgerweg 148, kadastraal bekend gemeente Heerlen, sectie HLN01;L, nummer 00993, hierna aan te duiden als ‘Valkenburgerweg’.
Vergunninghoudster is een Regionaal Opleidingen Centrum voor middelbaar en beroepsonderwijs alsmede voor volwasseneneducatie. Het bouwplan Nieuw Eyckholt bestaat uit een enkelvoudig gebouw van vier lagen, inclusief de begane grond, waarin de technische onderwijsafdelingen zijn voorzien. Het bouwplan Valkenburgerweg omvat zes gebouwdelen van twee verdiepingen boven een gemeenschappelijke bouwlaag. De gemeenschappelijke bouwlaag bevat gedeeltelijk parkeerruimte over meerdere niveaus. De vloer van de eerste verdieping van de zes gebouwdelen ligt boven het niveau van de Valkenburgerweg. Tussen de gebouwdelen in bevindt zich in de gemeenschappelijke laag een uitsnijding waarin een zaal met podium is geprojecteerd.
Gelet op het feit dat de bouwplannen niet passen binnen het geldende bestemmingsplan “Geleendal” (Nieuw Eyckholt) en “Terworm-Prickenis” (Valkenburgerweg) heeft verweerder de aanvraag tevens opgevat als een verzoek om vrijstelling van voornoemde bestemmingsplannen. Het bestreden besluit is vervolgens genomen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidings¬procedure van afdeling 3.4 van de Awb. Overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling heeft verweerder de bouwplannen vanaf 20 augustus 2009 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd en zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen kenbaar te maken. Eiseres heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de (ambtshalve) te beantwoorden vraag of eiseres als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een persoon een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
Ten aanzien van besluiten in de ruimtelijke sfeer volgt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt bepalend is of betrokkene in de nabijheid van het betreffende perceel woonachtig is of zicht heeft op dat perceel (het afstands- en zichtcriterium).
De rechtbank merkt in dit verband op dat zowel het afstandscriterium als het zichtcriterium relatief zijn. Er is geen bepaalde afstand die de absolute grens vormt voor de kwalificatie van belanghebbende en iemand met zicht is evenmin altijd belanghebbende.
Het is een combinatie van zicht en afstand die maakt of iemand belanghebbende is, waarbij de mate van ruimtelijke uitstraling van het bouwwerk waar de vergunning op ziet en de aard van de omgeving relevant zijn. De rechtbank verwijst hierbij naar uitspraken van de Afdeling van onder meer 4 februari 2000 (LJN AA4969), 19 april 2001 (LJN AN6738) en 13 juli 2005 (AB 2005, 279).
Ter zitting is door verweerder - aan de hand van een door vergunninghoudster overgelegde kaart, alsmede de zich bij de gedingstukken bevindende luchtfoto - de locatie van de woning van eiseres aangeduid. Ten aanzien van het bouwplan Nieuw Eyckholt is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangeduid en overweegt hiertoe het navolgende.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het perceel van eiseres niet direct grenst aan het bouwperceel van het plan Nieuw Eyckholt op grond waarvan zij als belanghebbende kan worden aangemerkt. Resteert ter beoordeling of eiseres in de nabijheid van Nieuw Eyckholt woonachtig is of zicht heeft op het bouwplan. Voor deze beoordeling is de feitelijke situatie van belang. Uit de gedingstukken volgt onweersproken dat de woning van eiseres is gesitueerd op een afstand van circa 600 meter van het bouwplan Nieuw Eyckholt. Tussen het perceel van eiseres en voornoemd bouwplan bevindt zich stedelijke bebouwing en groenvoorzieningen waardoor enig zicht op het bouwplan ontbreekt. De afstand tot het te realiseren bouwwerk is zodanig dat de mogelijke ruimtelijke uitstraling niet met zich brengt dat eiseres een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang heeft, waarbij de rechtbank in overweging neemt dat zich in de nabije omgeving van eiseres al onderwijsinstellingen bevinden. Gelet op al het vooroverwogene maakt dat de rechtbank van oordeel is dat eiseres aangaande het bouwplan Nieuw Ecykholt geen belanghebbende is.
Het beroep ten aanzien van het bouwplan Nieuw Eyckholt is niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van het bouwplan Valkenburgerweg stelt de rechtbank vast dat de woning van eiseres is gelegen op een perceel grenzend aan het perceel van het bouwplan. Eiseres dient dienaangaande als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in een uitspraak van de Afdeling van onder meer 14 augustus 2002 (AB 2002, 394).
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de op 31 maart 2010 in werking getreden Crisis- en herstelwet (Chw) (Staatsblad 2010, nrs. 135 en 136) op voornoemd bouwplan van toepassing is.
Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Chw, voor zover hier van belang, is Afdeling 2 van voornoemde wet van toepassing op alle besluiten die krachtens enig wettelijk voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze wet bedoelde categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten.
In artikel 3.2 van bijlage I, in samenhang met artikel 2.9, eerste lid, onderdeel b, van de Chw is bepaald dat de versnelde uitvoering van bouwprojecten van toepassing is in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën andere projecten van maatschappelijke betekenis.
Het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (het Besluit) is een dergelijke algemene maatregel van bestuur.
In artikel 8, eerste lid, onder a van het Besluit is bepaald dat als categorieën andere projecten van maatschappelijke betekenis zoals bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, onderdeel b van de Chw, onderwijsgebouwen worden aangewezen.
Ingevolge artikel 5.3 van de Chw zijn - zakelijk weergegeven - de bepalingen van de Chw niet van toepassing, indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit dat is bekendgemaakt vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, dan wel hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak die voor dat tijdstip is bekendgemaakt. Het bestreden besluit dateert van 18 januari 2011 en derhalve is voornoemde bepaling waarin de toepasselijkheid van de Chw is uitgesloten, niet van toepassing.
Nu het onderhavige projectbesluit voorziet in de bouw van onderwijsinstellingen en de toepasselijkheid van deze wetgeving niet is uitgesloten, is de rechtbank van oordeel dat de Chw van toepassing is.
Overigens merkt de rechtbank op dat zij er, vanwege de omvang en complexiteit van deze zaak en teneinde te waarborgen dat de behandeling van deze zaak op zorgvuldige en weloverwogen wijze plaats vindt, niet in is geslaagd binnen de wettelijke (maar overigens niet fatale) termijn van zes maanden na het einde van de beroepstermijn, uitspraak te doen.
Ten aanzien van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden tegen het bouwplan Valkenburgerweg, overweegt de rechtbank het navolgende.
Met ingang van 1 juli 2009 is de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden en met ingang van die datum is de voorheen geldende Wet Ruimtelijke Ordening (WRO) ingetrokken. Volgens de overgangsrechtelijke bepalingen neergelegd in de artikelen 9.1.10 en 9.5.1. van de Invoeringswet ruimtelijke ordening (Stb. 2008, 180) blijven de bepalingen van de WRO respectievelijk de Woningwet van toepassing op aanvragen die zijn ingediend vóór 1 juli 2008. Aangezien de aanvragen voor de bouwvergunning op 20 juni 2008 zijn ingediend, zijn in de onderhavige zaak de bepalingen uit de WRO en de Woningwet van toepassing.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet (Ww) is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een door burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Ww mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge artikel 46, derde lid, van de Ww wordt een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in artikelen 15, 17 of 19 van de WRO mede geacht een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden.
Artikel 19, eerste lid, van de WRO bepaalt dat de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling kan verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk, intergemeentelijk of regionaal structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de WRO is van overeenkomstige toepassing.
Het bouwplan behoort tot de categorieën van gevallen zoals door gedeputeerde staten van Limburg aangegeven in haar beleidsnotitie “Handreiking ruimtelijke ontwikkeling Limburg”, laatstelijk gewijzigd op 8 april 2008. Krachtens artikel 3.3, onderdeel A, eerste lid, sub b
(het bouwen van maatschappelijke voorzieningen binnen de contour stedelijke bebouwing) en artikel 3.3, onderdeel A, tweede lid, sub e (gelegen binnen ontwikkelingszone) en sub f (hoge archeologische trefkans) is een verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten vereist. Door verweerder is onweersproken gesteld dat bij besluit van 4 januari 2011 het college van gedeputeerde staten heeft medegedeeld tegen de voorgenomen bouw geen bezwaar te hebben. Voorts staat vast dat het bouwplan is voorzien van een ruimtelijke onderbouwing, gedateerd juni 2008, versie 2.4. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder bevoegd was de procedure ex artikel 19, van de WRO, te volgen.
Het verlenen van een vrijstelling betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder.
Dit betekent dat de rechtbank zich bij de beoordeling van dit geding dient te beperken tot de vraag of de voorgedragen beroepsgronden tot het oordeel leiden dat verweerder het genomen besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid, dan wel hij bij de beoordeling van de daarvoor in aanmerking komende aspecten en afweging van de daarvoor in aanmerking komende belangen, in redelijkheid niet tot toekenning van de onderhavige vrijstelling heeft kunnen besluiten. Nu tevens de bepalingen van de Chw van toepassing zijn dienen ook deze bij de beoordeling in deze procedure te worden betrokken.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat adequaat onderzoek naar alternatieve locaties ontbreekt en er betere alternatieve locaties voorhanden zijn. De door verweerder aangegeven vereisten van vergunninghoudster zijn onvoldoende zwaarwegend en niet objectief.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 1 juli 2009 (LJN BJ1099) heeft verweerder eerst en vooral te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is ingediend. Indien dit bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd aan te tonen dat met de verwezenlijking van de door haar aangedragen alternatieven sprake is van een gelijkwaardig resultaat in vorenbedoelde zin. In dit kader is van belang dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat het op de alternatieve locaties niet mogelijk is de gewenste concentratie van onderwijsvestigingen te bewerkstelligen teneinde een onderwijsboulevard te realiseren om de synergie tussen de verschillende onderwijsinstellingen op het gebied van kennisoverdracht, gebruik van elkaars faciliteiten, versterking van de concurrentiepositie en de mogelijkheid van doorstroming van studenten, te bewerkstelligen. De beoogde locatie voldoet aan deze vereisten, alsmede aan de gewenste combinatie van een centrale ligging binnen een stedelijke dynamiek en is er afstand tot de stedelijke verleidingen (winkels en terrassen), waarbij de sociale veiligheid groter is dan op de alternatieve locaties. Bij de uiteindelijke locatiekeuze is tevens rekening gehouden met toekomstige (demografische) ontwikkelingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hiervoor genoemde wensen en vereisten van vergunninghoudster, in hun samenhang bezien, ten grondslag hebben gelegen en ook mochten liggen aan de uiteindelijke keuze van de locatie. Het enkel benoemen van andere locaties zonder aan te geven dat er sprake is van een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren is onvoldoende om te concluderen dat verweerder zich tot het verlenen van medewerking aan het bouwplan had moeten onthouden. De beroepsgronden van eiseres dienaangaande kunnen dan ook niet slagen.
Eiseres voert tevens aan dat gebouwd gaat worden in de volgens het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) aangewezen gebieden die zijn aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Met betrekking tot de realisatie van bouwplannen in deze gebieden geldt het ‘nee-tenzij’ regime. Verweerder heeft onweersproken gesteld en uit de gedingstukken volgt dat het perceel Valkenburgerweg uiteenvalt in drie gebieden. Het noordelijk deel van het perceel achter de geplande bebouwing behoort tot de EHS. Bij besluit van 28 oktober 2008 (2008/41472) hebben gedeputeerde staten besloten het POL-gebied te herbegrenzen. Vervolgens is op 18 december 2009 besloten tot vaststelling van de POL-aanvulling en naar aanleiding hiervan is het POL-gebied in januari 2010 geactualiseerd. Krachtens POL kaart-1 heeft het bewuste deel van het perceel Valkenburgerweg thans de aanduiding P9 zijnde ‘Stedelijke bebouwing’ gekregen. De rechtbank stelt dan ook vast dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit er geen sprake is van bouwen binnen de EHS. Van strijd met Rijks- en provinciaal beleid is de rechtbank niet gebleken, zodat ook deze beroepsgrond niet kan slagen.
Ten aanzien van de beroepsgronden van eiseres dat verweerder het integraal karakter van ruimtelijke ordening heeft omzeild en dat het knooppunt Kunderberg A76/A79 ten onrechte niet is meegenomen in de onderzoeken, overweegt de rechtbank het navolgende. In de ruimtelijke onderbouwing (ruon) van het bouwplan Valkenburgerweg, gedateerd 1 juni 2008, versie 2.4, is uitvoerig omschreven dat de ruon met alle bijlagen een integraal overzicht bevat van de planologische aspecten die van belang zijn bij het verlenen van vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan. Hierbij worden in de afzonderlijke hoofdstukken uitvoerig het projectgebied en het bouwplan in relatie tot het bestemmingsplan (hoofdstuk 2), de beleidskaders (hoofdstuk 3), de beschouwing van bestaande en potentiële belemmeringen (hoofdstuk 4), het projectprofiel met daarbij de onderdelen landschappelijke inpassing en verkeer (hoofdstuk 5) besproken. Ten slotte is hoofdstuk 6 gewijd aan de uiteindelijke beoordeling van de afzonderlijke onderdelen. Van de door eiseres gestelde omzeiling van het integrale karakter van ruimtelijke ordening is de rechtbank niet gebleken.
Vervolgens begrijpt de rechtbank uit de beroepsgrond van eiseres ten aanzien van het niet meenemen van het knooppunt Kunderberg en de A76/A79 dat zij hiermee bedoelt dat bij de berekening van mogelijke geluidsoverlast hier geen rekening mee is gehouden. De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Met betrekking tot het onderdeel ‘Geluid’ zijn in hoofdstuk 4.2 van de ruon de bevindingen ten aanzien van ‘Geluid vanwege wegen’, ‘Geluid vanwege Arcus naar omgeving’ en het ‘Geluid vanwege omliggende onderwijsinstellingen naar Arcus’, opgenomen. Deze bevindingen zijn gebaseerd op onderzoeksresultaten van bureau Peutz, neergelegd in een drietal afzonderlijke rapportages welke als bijlage 2, 3 en 4 aan de ruon zijn toegevoegd. In de Inleiding van bijlage 2 is wordt aangegeven dat het bouwplan is geprojecteerd binnen een akoestisch aandachtsgebied (geluidszone) van onder meer de Rijksweg A76, Nieuw Eyckholt en Valkenburgerweg en dat derhalve dient te worden nagegaan of aan de vereisten van de Wet geluidhinder wordt voldaan. Ook in de tweede alinea van hoofdstuk 3 van voornoemd rapport alsmede in bijlage 3 en 4 van de toegevoegde rapportages wordt uitdrukkelijk verwezen naar de Rijksweg A76/79 alsmede het knooppunt Kunderberg als uitgangspunt bij de berekening. De beroepsgrond dat hiermee ten onrechte geen rekening is gehouden in de rapportages treft dan ook geen doel.
Het standpunt van eiseres dat de metingen van Rijkswaterstaat in het onderzoek hadden moeten worden meegenomen, kan hier evenmin aan bijdragen. Verweerder mag zich beroepen op haar eigen rapportages. Eiseres heeft geen contra-expertise dienaangaande overgelegd. De twee willekeurige door eiseres in beroep overgelegde pagina’s van, naar de rechtbank begrijpt, eerdere metingen van Rijkswaterstaat, zonder enige toelichting dienaangaande, zijn hiertoe onvoldoende. Aan de hand van de gedingstukken ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de onderzoeken in de ruon zodanige gebreken of leemten in kennis vertonen dat verweerder zich hierop niet heeft mogen baseren.
Voor wat betreft het door eiseres gestelde ‘schending bufferzone’ en ‘ontbreken van een integriteitscan van de voormalig Arcus bestuurder alsmede onderzoeksbureau Peutz’ is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiseres heeft nagelaten deze stellingen te onderbouwen, zodat de rechtbank deze gronden als zijnde onvoldoende gemotiveerd passeert.
Vervolgens voert eiseres aan dat de verkeersintensiteiten onjuist worden weergegeven, een doelmatige parkeervoorziening ontbreekt en dat er geen adequaat vervoersbeleid is voorzien. Onduidelijk is wat wordt bedoeld met mobiliteitsmanagement en op welke wijze op de naleving hiervan wordt toegezien. De rechtbank stelt vast dat in de ruon in hoofdstuk 5.3 wordt ingegaan op de onderdelen ‘Verkeer en Parkeren’. In opdracht van verweerder is door Mobycon een verkeersonderzoek uitgevoerd naar de verkeerssituatie rond en van de bouwplannen. Bij dit onderzoek zijn de verkeers- en parkeerdruk in het gebied geïnventariseerd naar de situatie ten tijde van de aanvraag en de toekomstige situatie na realisatie van de onderwijsinstelling. Nu eiseres heeft nagelaten te motiveren waarom zij van mening is dat in dit onderzoek de verkeersintensiteiten onjuist worden weergegeven, passeert de rechtbank deze grond als zijnde onvoldoende gemotiveerd.
Ten aanzien van de parkeerbehoefte blijkt uit het onderzoek dat de vestiging van de onderwijsinstelling aan de Valkenburgerweg met de voorgenomen 285 parkeerplaatsen, zonder vervoersmanagement, problemen zal opleveren. De vrees van eiseres dienaangaande is dan ook terecht. Mede naar aanleiding van deze bevindingen is in opdracht van vergunninghoudster door OC Mobility Coaching een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om het verkeer van en naar de onderwijsinstelling en het parkeren in goede banen te leiden. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het ‘Vervoersplan Arcus Campus Heerlen’ april 2009 (Vervoersplan), welk plan als bijlage 13 aan de ruon is toegevoegd. Verweerder heeft naar aanleiding van dit rapport in het bestreden besluit haar standpunt heroverwogen en is overgegaan tot het verlenen van een ontheffing van het bestemmingsplan voor de realisatie van 150 extra parkeerplaatsen. Na een periode van vijf jaar zal de extra parkeerbehoefte opnieuw geïnventariseerd worden. Van enige door eiseres gestelde strijdigheid met jurisprudentie dienaangaande is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat middels deze ontheffing op afdoende wijze kan worden voorzien in de te verwachten parkeerbehoeften waarmee aan het bezwaar van eiseres tegemoet wordt gekomen.
In het Vervoersplan wordt tevens uitgebreid ingaan op de mogelijkheden, beleidsopties en het voorgenomen beleid voor het beheersen van de automobiliteit in de toekomst. In het rapport staan aanbevelingen voor het stimuleren van bestaande en nieuwe alternatieven voor vervoer en het ontmoedigen van autogebruik. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat met mobiliteitsmanagement wordt bedoeld de sturing door vergunninghoudster met betrekking tot de vervoerskeuze van personeel en deelnemers. Vergunninghoudster heeft voor de realisatie van deze sturing fondsen beschikbaar gesteld. Verweerder kan nakoming van het vervoersbeleid controleren en waar mogelijk handhavend optreden. Nu eiseres aangaande het parkeren en de vervoers- danwel verkeersintensiteiten evenmin een contra-expertise heeft overgelegd, ziet de rechtbank geen aanleiding te concluderen dat voornoemde onderzoeken en het daaruit voortvloeiende plan en aanbevelingen dusdanige gebreken of leemten vertonen dat verweerder zich hierop niet heeft mogen baseren.
Ten aanzien van de beroepsgronden van eiseres dat met het bouwplan in strijd wordt gehandeld met het verbod tot het bouwen van een onderwijsinstelling binnen 300 meter van een snelweg, neergelegd in het Besluit gevoelige bestemmingen alsmede dat het plan financieel onvoldoende is onderbouwd en niet haalbaar is, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 1.9 van de Chw dient de bestuursrechter een besluit niet te vernietigen op
de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel van de Chw (Kamerstukken II, 2009/10, 32 127, nr. 3, p. 49) kan worden afgeleid dat de wetgever met dit artikel de eis heeft willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en de daadwerkelijke of achterliggende reden om een besluit in rechte aan te vechten en dat de bestuursrechter een besluit niet moet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van een belang waarin de eisende partij feitelijk dreigt te worden geschaad. De hiervoor door eiseres aangehaalde bepalingen zijn geen bepalingen die strekken tot de bescherming van de belangen van eiseres. Dit zijn de belangen van medewerkers en gebruikers van de onderwijsinstelling respectievelijk het bestuur verantwoordelijk voor de financiële belangen van de onderwijsinstelling en kunnen op grond van artikel 1.9 van de Chw niet leiden tot een vernietiging van het besluit.
Het beroep van eiseres op een uitspraak van de Afdeling van 1 oktober 1999 (EO1.97.0107/1/G11) en de gevolgen van deze uitspraak voor de bufferzone tussen het bedrijvenpark en het beekdal, kan evenmin slagen. Voornoemde uitspraak ziet op het plangebied deel uitmakend van het bestemmingsplan Geleendal. Het bouwplan Nieuw Eyckholt valt onder de werking van dit bestemmingsplan, echter eiseres is dienaangaande geen belanghebbende. Op het bouwplan Valkenburgerweg is het bestemmingsplan Terworm-Prickenis van toepassing, op welk bestemmingsplan de uitspraak van de Afdeling niet van toepassing is. De beroepsgrond van eiseres dienaangaande kan derhalve niet slagen.
Ten slotte brengt eiseres naar voren dat door de vestiging van de onderwijsinstelling de luchtvervuiling ontoelaatbaar zal toenemen. De rechtbank stelt vast dat in hoofdstuk 4.4. van de ruon nader wordt ingegaan op het onderdeel luchtkwaliteit. Hierbij wordt verwezen naar het omvangrijke, door bureau Peutz opgestelde “Rapport naar de luchtkwaliteit ten behoeve van de geprojecteerde realisatie van het Arcus College locaties Nieuw Eyckholt en Valkenburgerweg te Heerlen”, gedateerd 18 juni 2008, gewijzigd op 13 oktober 2010. Dit rapport is als bijlage 7 aan de ruon toegevoegd.
In voornoemd onderzoek zijn de naar verwachting optredende immissieconcentraties stikstofdioxide, fijn stof en benzeen berekend ten gevolge van het verkeer op de nabijgelegen rijkswegen A76 en A79, de provinciale weg N281 en de lokale wegen inclusief het verkeer van en naar het plan Arcus. De hiervoor benoemde concentraties zijn tevens berekend ten gevolge van de parkeergarage op de locatie Valkenburgerweg. Bij deze berekeningen zijn de jaren 2011 en 2021 beschouwd. Kort samengevat luidt de conclusie dat voor geen van de voorgenoemde luchtverontreinigde componenten de gestelde grenswaarden inzake luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer wordt overschreden. Tevens vormt het Besluit gevoelige bestemmingen geen belemmering voor de realisatie van het Arcus College op de locatie Valkenburgerweg. De rapporteur komt tot de eindconclusie dat uit de uitgevoerde berekeningen volgt dat de totale invloed van het hele plan op de luchtkwaliteit verwaarloosbaar is en dat derhalve sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Nu eiseres heeft nagelaten een contra-expertise aangaande de luchtkwaliteit te overleggen, heeft zij naar oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de deskundigheid danwel de onderzoeksresultaten van voornoemd rapport in twijfel moeten worden getrokken. Het enkel verwijzen naar een door verweerder in 2007 uitgebracht rapport ‘Luchtkwaliteitsplan’, ten aanzien van welk plan verweerder ter zitting onweersproken heeft gesteld dat dit plan verouderd is en niet specifiek ziet op het bewuste bouwplan, en het zonder nadere motivering benoemen van verschillen in meetresultaten, is hiertoe onvoldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bestreden besluit (mede) op dit rapport heeft mogen baseren. De beroepsgrond van eiseres dienaangaande dient dan ook te worden verworpen.
Het beroep van eiseres ten aanzien van het bouwplan Valkenburgerweg is ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep
- ten aanzien van het bouwplan Nieuw Eyckholt: niet-ontvankelijk;
- ten aanzien van het bouwplan Valkenburgerweg: ongegrond.
Aldus gedaan door mr. M.A. Teeuwissen, voorzitter, mr. E.V.L. Heuts en
mr. W.A.M. de Loo, leden, in tegenwoordigheid van B. Fastré, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2011.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
w.g. B. Fastré w.g. M.A. Teeuwissen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 23 september 2011
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
‘s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.