ECLI:NL:RBMAA:2011:BU3869

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700301-11
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding van een ongewenst vreemdeling in Nederland

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Maastricht op 9 november 2011, stond de verdachte terecht voor het feit dat hij als vreemdeling in Nederland verbleef, terwijl hij wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard. De verdachte, van Marokkaanse nationaliteit, was op 13 juni 2011 aangehouden tijdens een Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) controle. De officier van justitie stelde dat de aanhouding rechtmatig was, verwijzend naar de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. De verdediging betwistte de rechtmatigheid van de aanhouding en voerde aan dat de steekproefsgewijze controle in strijd was met de Europese regelgeving inzake vrij verkeer van personen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen EU-burger was en dat hij geen recht had op bescherming onder de Europese regelgeving. De rechtbank achtte het feit wettig en overtuigend bewezen, gebaseerd op de bekennende verklaring van de verdachte en de proces-verbalen van de Koninklijke Marechaussee. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van het feit uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, en volgde de oriëntatiepunten voor strafmeting.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700301-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 november 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum verdachte],
wonende te [adres verdachte],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Raadsman is mr. R.W.P. Krijnen, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is, na verwijzing door de politierechter op 12 juli 2011, inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in Nederland heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft allereerst de kwestie aan de orde gesteld van de al dan niet rechtmatige aanhouding van verdachte in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid (hierna te noemen: MTV-controle) op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna te noemen: Vw 2000) juncto artikel 4.17a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna te noemen: Vb 2000). Zij acht deze aanhouding rechtmatig. De officier van justitie heeft haar standpunt als volgt toegelicht.
De officier van justitie heeft gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna te noemen: de ABRvS) van 20 oktober 2011 (LJN: BU2849, 201108181/1/V4) en heeft op basis van deze uitspraak geconcludeerd dat de aanhouding van verdachte rechtmatig is. Zij heeft in dit verband tevens gewezen op de onderliggende stukken, waaronder een aanvullend proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee (hierna te noemen: de KMar), van 20 oktober 2011, proces-verbaalnummer PL27/YL/11-045367.
De ABRvS heeft in de hiervoor genoemde uitspraak het volgende vastgesteld. Vastgesteld wordt dat in artikel 4.17a van het Vb 2000 naar aanleiding van een uitspraak van de ABRvS van 28 december 2010 (LJN: BP0427, 201010789/1/V3) onder meer de intensiteit en de frequentie van op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 uit te voeren MTV-controles ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding nader zijn gereguleerd. Uit rechtsoverweging 75 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEG) van 22 juni 2010 (Melki en Abdeli), die in samenhang met de rechtsoverwegingen 73 en 74 moet worden gelezen, moet worden afgeleid dat indien een nationale regeling identiteitscontroles in een grensgebied mogelijk maakt en die controles niet afhankelijk zijn van het gedrag van betrokkene of van specifieke omstandigheden, de controlebevoegdheid zodanig dient te worden gereguleerd, dat deze niet hetzelfde effect heeft als een grenscontrole. In de omstandigheid dat in artikel 4.17a van het Vb 2000 geen rekening is gehouden met het gedrag en specifieke omstandigheden waarvan een risico op aantasting van de openbare orde uitgaat is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat die bepaling niet aan de eisen van het arrest zou voldoen, aldus de ABRvS en waarnaar de officier van justitie verwijst.
De officier van justitie heeft vervolgens gewezen op het door [naam opperwachtmeester], Opperwachtmeester van de KMar, aanvullend opgemaakte proces-verbaal van 27 juni 2011, met vermelding van de tijdstippen en de plaats van controle op 13 juni 2011.
De officier van justitie acht het feit bewezen gelet op het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van de grensoverschrijding en de daarop volgende controle van verdachte, de beschikking waaruit blijkt dat verdachte tot ongewenst vreemdeling is verklaard en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd dat de staandehouding van verdachte onrechtmatig is. De raadsman heeft voor dit standpunt aansluiting gezocht bij recente jurisprudentie van onder meer de Rechtbank Maastricht (LJN: BR3856 en BR1705) en de rechtbank Arnhem (LJN: BR0749, BR0752 en BR0754). Daaruit valt, aldus de raadsman, af te leiden dat met het Besluit van 30 mei 2011 weliswaar een wettelijk kader is geschapen waarin nadere regels ten aanzien van zonering, intensiteit en frequentie zijn opgenomen die gelden in het kader van toezicht op vreemdelingen. Daarmee is echter niet gewaarborgd dat wordt voorkomen dat de steekproefsgewijze controle feitelijk hetzelfde effect als een grenscontrole kan hebben. Het steekproefsgewijze controleren van personen in de grensstreek zonder dat er aanwijzingen zijn voor een verdenking van een strafbaar feit is in strijd met de Europese regelgeving met betrekking tot het vrij verkeer van personen en de nagestreefde slechting van de binnengrenzen en afschaffing van de grenscontroles. Dat is een onherstelbaar vormverzuim, ook jegens verdachte. Het bewijs tegen verdachte is verkregen als onmiddellijk gevolg van de onrechtmatige staandehouding en moet worden uitgesloten van de bewijsvoering. De raadsman heeft daarop geconcludeerd tot vrijspraak.
In subsidiaire zin heeft de raadsman zich ter zake van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdachte wist dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de rechtmatigheid van de staandehouding van verdachte bij de MTV-controle op 13 juni 2011 het volgende.
Uit het proces-verbaal op pagina 8 van het dossier blijkt dat de personalia van verdachte zijn vastgesteld door middel van een Marokkaans paspoort en dat verdachte de Marokkaanse nationaliteit heeft. Dit blijkt ook uit de ID-staat op pagina 19 van het dossier. Uit het proces-verbaal op pagina 11 blijkt dat er een antecedentenonderzoek in het buitenland is verricht, waaruit blijkt dat verdachte als ongewenst vreemdeling staat gesignaleerd in Duitsland.
Uit het vorenstaande leidt de rechtbank af dat verdachte geen EU-burger is en dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat verdachte legaal in België of in een andere EU-lidstaat verblijft.
Het recht op vrij verkeer van personen binnen de EU –waarop het verweer van de raadsman is gebaseerd– komt slechts toe aan onderdanen van de EU-lidstaten en personen die legaal in één van die lidstaten verblijven. Nu de verdachte in deze zaak niet tot die groep van personen behoort, komt hem de bescherming gebaseerd op het vrije verkeer van personen binnen de EU niet toe, zodat hij van een eventueel op grond van Europese regelgeving onrechtmatige staandehouding geen rechtens te respecteren nadeel heeft ondervonden. Er is daarom geen reden tot bewijsuitsluiting. Overigens is ook niet van enige andere onrechtmatigheid ten aanzien van de staandehouding gebleken.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aanleiding;
- het proces-verbaal onder meer relaterende een overzicht van de aliassen van verdachte;
- de beschikking tot ongewenstverklaring van verdachte.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 13 juni 2011 in de gemeente Eijsden-Margraten, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
4 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich bij een bewezenverklaring op het standpunt gesteld dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan de duur gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht (primair), eventueel nog aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf (subsidiair).
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
Verdachte heeft als ongewenst verklaarde vreemdeling in Nederland verbleven. Hij wist dat hij hier niet mocht zijn en heeft dus een besluit genegeerd dat de Nederlandse overheid jegens hem heeft genomen. Daarmee heeft hij de wet overtreden.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafmeting van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Het oriëntatiepunt voor onwettig verblijf is 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet geen reden om af te wijken van dit oriëntatiepunt en zal verdachte daarom veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.
7 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis – waaronder op de voet van het bepaalde bij artikel 72, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering begrepen de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld – gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. M.C.A.E. van Binnebeke en
mr. G. Dijkshoorn-Sleebe, rechters, in tegenwoordigheid van L.A.J.W. Schoutese, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 november 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 13 juni 2011 in de gemeente Eijsden-Margraten, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard.