ECLI:NL:RBMAA:2011:BU4963

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/700688-10
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake het ter beschikking stellen van een vluchtelingenpaspoort met het oogmerk van gebruik door een derde

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Maastricht op 16 november 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die ten laste was gelegd dat hij zijn vluchtelingenpaspoort ter beschikking heeft gesteld aan een ander met het oogmerk dat dit paspoort door een onbekend gebleven persoon zou worden gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het doen van een valse aangifte nietig is verklaard, omdat er geen aangifte is gedaan van een strafbaar feit, maar van vermissing van een reisdocument. De rechtbank oordeelt dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is en dat het bewezenverklaarde feit niet valt onder de strafbaarheid zoals omschreven in artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is vrijgesproken van het tweede feit en ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op zittingen in oktober en november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank concludeert dat de verdachte zijn paspoort ter beschikking heeft gesteld aan een medeverdachte, maar dat dit niet strafbaar is, waardoor de verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/700688-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 november 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. F.A. Dronkers, advocaat te Roermond.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 oktober 2011 en 1 november 2011, waarbij de officier van justitie, de verdediging en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek werd gesloten op 2 november 2011.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: zijn vluchtelingenpaspoort ter beschikking heeft gesteld van [naam medeverdachte 6], met het oogmerk dat paspoort door [naam medeverdachte 6] dan wel een onbekend gebleven persoon te doen gebruiken als ware het aan die onbekend gebleven persoon verstrekt;
Feit 2: valse aangifte heeft gedaan.
3 De voorvragen
De rechtbank overweegt ten aanzien van het aan verdachte onder feit 1 tenlastegelegde dat de dagvaarding geldig is, de rechtbank bevoegd is om van dit feit kennis te nemen, het openbaar ministerie vervolgingsrecht toekomt en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging van verdachte.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het aan verdachte onder feit 2 tenlastegelegde het volgende.
Aan verdachte is onder feit 2 ten laste gelegd dat hij aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit, wetende dat dat feit niet was gepleegd. In de verfeitelijking van het ten laste gelegde is opgenomen dat verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte heeft gedaan van vermissing van zijn paspoort.
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig verklaard dient te worden, nu er geen aangifte is gedaan van een strafbaar feit.
De rechtbank stelt vast dat de tenlastelegging inhoudelijk tegenstrijdig is. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij aangifte heeft gedaan van een strafbaar feit, wetende dat dat feit niet was gepleegd, hierin bestaande dat verdachte aangifte heeft gedaan van vermissing van zijn paspoort. Het verliezen van een paspoort is evenwel geen strafbaar feit. Om die reden zal de rechtbank de dagvaarding ten aanzien van feit 2 nietig verklaren.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij zijn paspoort tegen een financiële vergoeding uitleende aan [naam medeverdachte 6]. Verdachte wist dat [naam medeverdachte 6] met dit paspoort een familielid naar Nederland wilde brengen. De naam van verdachte werd bovendien in verband gebracht met de organisatie rondom mensensmokkel. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren gevorderd.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de eerste verklaring van verdachte dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu verdachte niet is gewezen op zijn recht om voorafgaand aan zijn eerste verhoor een raadsman te consulteren. Zonder deze verklaring kan enkel worden vastgesteld dat het reisdocument van verdachte werd aangetroffen bij een derde. Niet kan worden vastgesteld hoe dit document bij deze persoon terecht is gekomen en of verdachte wist wat met zijn paspoort ging gebeuren. Mocht de rechtbank al kunnen vaststellen dat verdachte zijn paspoort uitleende, dan zijn de omstandigheden waaronder dit gebeurde relevant. Verdachte bevond zich in een kwetsbare situatie en handelde onder grote psychische druk. Er was dan ook sprake van psychische overmacht.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij - kort gezegd - zijn vluchtelingenpaspoort ter beschikking heeft gesteld van [naam medeverdachte 6] met het oogmerk dat reisdocument door die [naam medeverdachte 6] en/of een onbekend gebleven persoon te doen gebruiken als ware het aan die onbekend gebleven persoon verstrekt.
Ten aanzien van het “Salduz”-verweer:
De verdediging heeft het verweer gevoerd dat de eerste verklaring van verdachte niet voor het bewijs kan worden gebruikt omdat verdachte voorafgaand aan zijn eerste verhoor niet zou zijn gewezen op zijn recht om voorafgaand aan zijn verhoor een raadsman te consulteren.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit verweer dat het eerste verhoor van verdachte kennelijk op uitnodiging van de politie heeft plaatsgevonden, nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte is aangehouden. De Hoge Raad heeft uit de rechtspraak van het EHRM afgeleid dat een verdachte die door de politie is aangehouden aan artikel 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat verdachte de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. De “Salduz-jurisprudentie” heeft enkel betrekking op een door de politie aangehouden verdachte. Het stond verdachte vrij om voorafgaand aan zijn verhoor een raadsman te raadplegen. Verdachte heeft dit kennelijk nagelaten. Om deze reden gaat het verweer niet op.
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn paspoort op diens verzoek aan [naam medeverdachte 6] heeft gegeven. Dit was in de maand april van het jaar 2010. [naam medeverdachte 6] had verdachte verteld dat hij verdachtes paspoort wilde gebruiken om een familielid vanuit Irak te smokkelen. Verdachte heeft zijn paspoort aan [naam medeverdachte 6] gegeven nadat [naam medeverdachte 6] daar een aantal keren om had gevraagd. De afgifte van het paspoort vond plaats voor de woning van [naam medeverdachte 6]. [naam medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij sinds 2008 woonachtig is op de [B.straat] te Sittard.
Bij de doorzoeking van de woning van [naam medeverdachte 6] aan de [B.straat]te Sittard op 28 september 2010 is onder andere een computer type desktop merk [merknaam] in beslag genomen. Op de harde schijf van deze computer werd een personaliapagina aangetroffen van een Nederlands vluchtelingenpaspoort ten name van [naam verdachte], geboren op [geboortedatum] Bashiyah, voorzien van nummer [nummer].
Verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer twee weken nadat hij zijn paspoort aan [naam medeverdachte 6] had gegeven, aangifte heeft gedaan van vermissing van zijn paspoort. [naam medeverdachte 6] had gezegd dat verdachte aangifte van vermissing moest doen.
Blijkens een registratie in Blue View heeft verdachte op 1 april 2010 op het politiebureau in Kerkrade aangifte gedaan van verlies van zijn paspoort met nummer [nummer].
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte in of omstreeks maart 2010 - derhalve binnen de ten laste gelegde periode - zijn vluchtelingenpaspoort ter beschikking heeft gesteld van [naam medeverdachte 6] met het oogmerk dat reisdocument door een onbekend gebleven persoon - een vriend van [naam medeverdachte 6]- te doen gebruiken als ware het aan die onbekend gebleven persoon verstrekt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 november 2009 tot en met 28 september 2010 in de gemeente Sittard-Geleen, een aan hem verstrekt reisdocument, te weten een vluchtelingenpaspoort (nr [nummer]), ter beschikking heeft gesteld van [naam medeverdachte 6], met het oogmerk dat reisdocument door een onbekend gebleven persoon te doen gebruiken als ware het aan die onbekend gebleven persoon verstrekt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Bewezen is verklaard dat verdachte in de periode van 1 november 2009 tot en met 28 september 2010 zijn vluchtelingenpaspoort ter beschikking heeft gesteld van [naam medeverdachte 6] met het oogmerk dat reisdocument door een onbekend gebleven persoon te doen gebruiken als ware het aan die onbekend gebleven persoon verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet oplevert het strafbare feit van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht (WvSr). Uit de delictsomschrijving van artikel 231 WvSr volgt dat voor strafbaarheid is vereist dat het reisdocument ter beschikking is gesteld van een derde met het oogmerk het document door deze te doen gebruiken als ware het aan hem verstrekt.
Hetgeen bewezen is verklaard is niet strafbaar gesteld in artikel 231 WvSr zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 De beslissing
De rechtbank:
Nietige dagvaarding
- verklaart de dagvaarding ten aanzien van het tenlastegelegde onder feit 2 nietig;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert;
- ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. F.A.G.M. Vluggen en
mr. E.B.A. Ferwerda, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 november 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2009 tot en met 28 september 2010 in de gemeente Sittard-Geleen en/of de gemeente Maasgouw, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een aan hem of een ander verstrekt reisdocument, te weten een vluchtelingenpaspoort (nr [nummer]), ter beschikking heeft gesteld van [naam medeverdachte 6], met het oogmerk dat reisdocument door die [naam medeverdachte 6] en/of een
onbekend gebleven persoon te doen gebruiken als ware het aan die onbekend gebleven persoon verstrekt;
2.
hij op of omstreeks 1 april 2010 in de gemeente Kerkrade aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van verbalisant [A.] opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van vermissing van zijn paspoort.