ECLI:NL:RBMAA:2011:BV1664

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
30 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
157335 / HA ZA 10-1414
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht is behandeld, betreft het de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap tussen twee partijen, [eiser] en [gedaagde], na hun echtscheiding. Partijen waren op 4 oktober 1985 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, maar het huwelijk eindigde op 29 oktober 2009. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geschillen zijn gerezen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, waaronder de voormalige echtelijke woning, bankrekeningen en inboedel. De rechtbank heeft in haar vonnis van 30 november 2011 de vorderingen van beide partijen beoordeeld en de wijze van verdeling vastgesteld.

De rechtbank oordeelde dat de voormalige echtelijke woning aan een derde moet worden verkocht en dat de opbrengst gelijkelijk tussen beide partijen moet worden verdeeld, na aftrek van de hypothecaire schuld. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] aan [eiser] een bedrag van € 1.175,00 moet betalen uit hoofde van overbedeling, en dat zij € 67,00 per maand moet betalen aan [eiser] voor eigenaarslasten vanaf de ontbinding van het huwelijk tot de verkoop van de woning. De rechtbank heeft ook de verdeling van de inboedel en de bankrekeningen geregeld, waarbij rekening is gehouden met de waarde van de inboedel en de saldi op de bankrekeningen per begin augustus 2008.

De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak in het kader van de verdeling van huwelijksgoederengemeenschappen na echtscheiding.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 157335 / HA ZA 10-1414
Vonnis van 30 november 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.P.F. Rober te Hoensbroek, gemeente Heerlen.
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S. Philippi te Kerkrade.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 9 maart 2011,
- het proces-verbaal van comparitie van 23 mei 2011.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn op 4 oktober 1985 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Het huwelijk is geëindigd op 29 oktober 2009, zijnde de dag waarop de tussen partijen gewezen echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen kunnen het niet volledig eens worden over de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en ook overigens zijn er tussen hen geschillen gerezen over met de met het einde van het huwelijk verband houdende financiële kwesties.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
Samengevat vordert [eiser] na vermeerdering van eis:
- veroordeling van [gedaagde] om met [eiser] over te gaan tot de scheiding en deling van de gemeenschap van goederen,
- de wijze van verdeling te gelasten overeenkomstig zijn stellingen, met benoeming van een onzijdige persoon om [gedaagde] zonodig te vertegenwoordigen,
- te bepalen dat de inboedelgoederen aan [gedaagde] worden toegedeeld onder gelijktijdige verplichting van [gedaagde] om aan [eiser] € 3.750,00 te betalen,
- te bepalen dat de saldi van de bankrekening gedeeld worden, met als peildatum
1 september 2008,
- te bepalen dat [gedaagde] vanaf 29 oktober 2009 tot de datum van transport van de voormalige echtelijke woning aan [eiser] een gebruiksvergoeding van € 200,00 per maand moet betalen,
- betaling door [gedaagde] van € 67,00 per maand ter zake van eigenaarslasten van de voormalige echtelijke woning vanaf 9 oktober 2009 tot de datum van transport van deze woning,
- veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de kosten van de scheiding en deling c.q. de kosten van de uitvoering van het vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.3.
Samengevat vordert [gedaagde]:
- de wijze van verdeling te gelasten overeenkomstig haar stellingen, met benoeming van een onzijdige persoon om [eiser] zonodig te vertegenwoordigen,
- te bepalen dat de opbrengst van de verkoop van de echtelijke woning bij helfte zal worden gedeeld,
- te bepalen dat de Opel Corsa aan haar wordt toegedeeld en de Opel Astra aan [eiser], onder verrekening van de waarde van beide voertuigen.
- te bepalen dat de inboedel van de voormalige echtelijke woning zonder enige verrekening aan haar wordt toegedeeld,
- te bepalen dat de inboedel van de door [eiser] bewoonde woning aan hem wordt toegedeeld onder verrekening van de waarde met haar,
- te bepalen dat de Curver-regeling voor de helft aan haar toekomt vanaf 1 augustus 2008 tot einde looptijd,
- te bepalen dat aan haar de helft van het saldo per 1 augustus 2008 van gezamenlijke bankrekeningen toekomt,
- te bepalen dat aan haar toekomt € 2.499,42 in verband met door [eiser] aan haar verschuldigde termijnen hypothecaire lasten,
onder compensatie van kosten.
3.4. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie en reconventie
4.1.
Vanwege de verwevenheid van een groot deel van de vorderingen in conventie en reconventie zullen deze gezamenlijk worden besproken.
Echtelijke woning
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de voormalige woning - staande en gelegen aan [adres] ter [woonplaats] - aan een derde moet worden verkocht alsook dat op de te verdelen opbrengst in ieder geval in mindering komt de hypothecaire schuld bij Obvion Hypotheekbank (nummer 105187) van ongeveer € 93.000,00.
4.3.
[eiser] stelt dat hem van de restant opbrengst (ten minste) € 60.000,00 toekomt, ook wanneer deze restant opbrengst minder zal bedragen dan € 120.000,00. Hij voert daartoe aan dat de woning in februari 2009 voor € 213.000,00 kon worden verkocht - hetgeen tot genoemde restant opbrengst van € 120.000,00 zou hebben geleid - maar dat [gedaagde] daaraan toen haar medewerking heeft onthouden. Thans is volgens [eiser] aan te nemen dat, als gevolg van de marktwerking en achterstallig onderhoud, een verkoopprijs van
€ 213.000,00 niet meer kan worden gerealiseerd, hetgeen niet in zijn nadeel zou mogen werken. Ter comparitie heeft [eiser] nog aangevoerd dat [gedaagde] de gemeenschap heeft benadeeld.
4.4.
[gedaagde] erkent dat zij niet heeft willen meewerken aan de verkoop tegen € 213.000,00. Op dat moment, zo stelt zij, was haar gebleken dat zij de woning zelf kon overnemen, hetgeen zou betekenen dat zij er zelf met de kinderen van partijen in zou kunnen blijven wonen. De daarop gevolgde onderhandeling tussen partijen over de gehele verdelingsproblematiek duurde vervolgens zo lang dat overname door haar, vanwege de inmiddels ingetreden financiële crisis, niet meer mogelijk was, aldus [gedaagde]. Onder deze omstandigheden is er volgens [gedaagde] geen reden om haar (eventueel) een kleiner aandeel in de restant opbrengst van de woning toe te kennen. Zij voegt daaraan toe dat de potentiële kopers ook uit zichzelf hebben afgezien van de koop. Volgens haar is van achterstallig onderhoud geen sprake.
4.5.
Voorop gesteld moet worden dat ieder van de deelgenoten een gelijk aandeel heeft in de ontbonden gemeenschap en dus ook in de daarvan deel uitmakende zaken. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan op grond van de redelijkheid en billijkheid van deze regel worden afgeweken. Wat [eiser] in feite voorstaat is verdeling van de woning anders dan bij helfte, hetgeen in de gegeven omstandigheden niet kan worden aanvaard. Aan haar, overigens vóór ontbinding van de gemeenschap, gemaakte keuze om toentertijd niet mee te werken aan verkoop van de woning heeft [gedaagde] een, gelet op haar hoedanigheid van deelgenoot, in beginsel te respecteren belang ten grondslag gelegd, zodat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar moet worden geacht dat zij voor de helft meedeelt in een mogelijk lagere opbrengst van de woning dan bij verkoop tegen een prijs van € 213.00,00. Het gestelde achterstallig onderhoud is niet verder geduid zodat ook dat niet kan dienen als onderbouwing van de vordering van [eiser]. Hetgeen [eiser] (overigens) heeft gesteld kan - ook afgezien van het verweer van [gedaagde] - niet leiden tot een vordering uit hoofde van benadeling van de gemeenschap.
4.6.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank bij de hierna vast te stellen wijze van verdeling uit zal gaan van verdeling bij helfte van de netto opbrengst. In de omstandigheid dat partijen het erover eens zijn dat verkoop aan een derde noodzakelijk is en er derhalve geen reden is om aan te nemen dat een van hen aan de levering aan deze derde niet de medewerking zal verlenen en voor het overige niet gesteld is op welk ander onderdeel van de uitvoeringshandelingen de ander mogelijk niet zal meewerken en wat een onzijdig persoon namens de onwillige dan zou moeten doen, acht de rechtbank het niet opportuun een (of meer) onzijdige perso(o)on(en) te benoemen.
Bankrekeningen
4.7.
Partijen zijn het erover eens geworden dat aan [eiser] wordt toegedeeld het tot de gemeenschap behorende saldo op de Rabobankrekening (10.93.15.855) en aan [gedaagde] wordt toegedeeld het tot de gemeenschap behorende saldo op de Postbankrekening (41.50.195), waarbij partijen uitgaan van de een peildatum begin augustus 2008 en het erover eens zijn dat de saldi op dat moment ongeveer gelijk waren.
Inboedel
4.8.
[eiser] stelt dat hij van de inboedel van de voormalige echtelijke woning slechts een leren stoel en een Dolby Surround set heeft meegenomen en dat de rest bij [gedaagde] is achtergebleven. De achtergebleven inboedel moet aan [gedaagde] worden toegedeeld, aldus [eiser]. Omdat taxatie van de inboedel praktisch niet mogelijk is en een gemiddelde inboedel € 7.500,00 waard is, dient [gedaagde] uit hoofde van overbedeling € 3.750,00 aan [eiser] te betalen, aldus [eiser]. Voor wat betreft de stelling over de gemiddelde waarde van een inboedel verwijst [eiser] naar de Tremanormen (Rapport Alimentatienormen NVvR).
4.9.
[gedaagde] voert aan dat zij [eiser] steeds heeft gemeld dat hij de helft van de inboedel mee mocht nemen, maar dat [eiser] ervoor koos om zelf nieuwe inboedel aan te schaffen. [eiser] zou ook méér hebben meegenomen dan hij zelf meldt. De nieuw door [eiser] aangeschafte inboedel dient eveneens in de verdeling te worden betrokken, nu deze is betaald met gemeenschappelijk spaargeld, zo vervolgt [gedaagde]. Verder voert zij aan dat de waarde van de bij haar aanwezige inboedel - gelet op het feit dat deze 10 a 15 jaar oud is - op nihil althans € 500,00 althans maximaal € 1.000,00 moet worden gesteld.
4.10.
[eiser] erkent dat de door hem aangeschafte inboedel deels is betaald met geld dat afkomstig was van de Rabobankrekening (zie 4.7. hierboven). Deze zaken zouden echter grotendeels zijn betaald met geld dat hij van zijn moeder zou hebben geleend.
Voor zover de nieuw aangekochte inboedel is aangeschaft met geld uit de Rabobankrekening behoeft deze niet te worden verdeeld, omdat deze voor dat deel in de plaats is gekomen van het aan [eiser] toegedeelde saldo op de Rabobankrekening waar tegenover aan [gedaagde] het ongeveer gelijke saldo op de Postbankrekening is toegedeeld. Indien de inboedel daarnaast is gefinancierd met een schuld eist de redelijkheid en billijkheid dat de inboedel voor dat deel aan [eiser] wordt toegedeeld, waartegenover hij alleen draagplichtig zal zijn voor de schuld, met als gevolg dat voor een vergoeding voor [gedaagde] geen aanleiding bestaat.
4.11.
[gedaagde] verzet zich niet tegen toedeling aan haar van de inboedel die zij sinds het uiteengaan van partijen al in gebruik heeft. De rechtbank acht dat ook passend zodat de vordering van [eiser] in zoverre moet worden toegewezen, hetgeen impliceert dat hetgeen [eiser] heeft meegenomen aan hem wordt toegedeeld. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat [eiser] slechts heeft meegenomen een leren stoel en een Dolby Surround set, nu [gedaagde] weliswaar heeft gesteld dat hij meer meenam maar zij heeft nagelaten te stellen wat dat dan was.
Wat resteert is de vraag naar de verdere omvang van de inboedel en de waarde daarvan.
4.11.1.
[eiser] heeft gesteld en [gedaagde] heeft niet betwist dat de omvang van de inboedel die in de echtelijke woning is achtergebleven kan worden vastgesteld aan de door zowel hem als [gedaagde] opgestelde lijsten, opgemaakt rondom het uiteengaan van partijen in augustus/september 2008 (productie A en B van [eiser]). [eiser] wordt echter niet gevolgd in zijn stelling dat deze inboedel kan worden gewaardeerd op € 7.500,00. De verwijzing naar het Tremarapport - waarin staat dat in het kader van de alimentatieberekening in het algemeen rekening kan worden gehouden met een schuld van maximaal € 5.500,00 (onderstr. rb.) indien de alimentatieplichtige moet herinrichten en daarvoor moet lenen, kan niet tot de conclusie leiden dat er een ‘gemiddelde inboedel’ bestaat en dat die (normaal gesproken) € 7.500,00 (of € 5.500,00) waard is. Ook heeft [eiser] kennelijk geen rekening gehouden met de door hem al meegenomen zaken, die ook enige waarde zullen vertegenwoordigen. Verder in de omstandigheid dat:
- [eiser] heeft gemeld niets te zien in een taxatie,
- de algemene beschrijvingen van de inboedelzaken in de door partijen opgestelde lijsten - waaruit in ieder geval niets kan worden afgeleid over kwaliteit en/of staat van onderhoud en bijna nergens een aanschafwaarde is vermeld - voor een taxatie weinig aanknopingspunten bieden,
- [eiser] slechts heeft volstaan met de mededeling dat een gemiddelde inboedel € 7.500,00 waard is en niet is ingegaan op de waarde van de in de lijsten concreet opgesomde zaken,
- [gedaagde] geen duidelijk standpunt inneemt over de waarde van de inboedel en evenmin ingaat op de waarde van de in de lijsten concreet opgesomde zaken,
- [gedaagde] er vanuit gaat dat de inboedelzaken alle 10 a 15 jaar oud zijn, terwijl uit de lijsten - en de niet weersproken stelling van [eiser] ter comparitie ten aanzien van in ieder geval een drietal kasten - blijkt dat dit niet juist is,
zal de rechtbank overgaan tot schatting van de waarde van de te verdelen inboedelzaken.
Het gaat hierbij om de huidige waarde nu partijen het erover eens zijn dat de relevante peildatum die is van het moment van verdeling en de dag van deze uitspraak - gegeven het feit dat in de uitspraak conform de vorderingen van partijen de wijze van verdeling zal worden gelast - geacht moet worden dichtbij de dag van verdeling te liggen.
4.11.2.
Bij de schatting houdt de rechtbank verder rekening met het feit dat:
- inboedelzaken na aanschaf in de regel snel in waarde dalen,
- partijen erg weinig informatie hebben aangeleverd,
- het daarom ondoenlijk is per inboedelzaak een schatting te maken en een totaalschatting nodig is,
- volgens de lijsten de jongste zaken zijn aangeschaft in 2006 of 2007 en het daarbij gaat om drie (eiken) kasten, een snookertafel, een grote TV en een wasdroger,
- de nog oudere zaken zijn: een aantal bedden, verschillende stoelen, een bank, enkele tafels, een aantal nachtkastjes, verschillende lampen, raambekleding, accessoires/aankleding, bestek, servies, pannen, kleine elektronische apparaten, speelgoed en handdoeken.
Met inachtneming van het vorenstaande schat de rechtbank waarde van de aan [gedaagde] toe te delen inboedelzaken verminderd met de waarde van de aan [eiser] toe te delen zaken op € 3.000,00, zodat [eiser] ter zake uit hoofde van overbedeling € 1.500,00 toekomt.
Auto’s
4.12.
Ter comparitie hebben partijen verklaard dat de aan [eiser] toe te delen Opel Astra kan worden gewaardeerd op € 1.250,00 en de aan [gedaagde] toe te delen Opel Corsa op € 600,00. Dit zal op na te melden wijze in de wijze van verdeling worden verwerkt. Bij de verdeling van de auto’s is [eiser] derhalve (€ 1.250 - [€ 1.250 + € 600,00 /2] =) voor € 325,00 overbedeeld.
Levensverzekering
4.13.
Partijen hebben verklaard reeds tot verdeling van dit vermogensbestanddeel te zijn overgegaan, zodat daarover niet meer hoeft te worden beslist.
Curver-regeling
4.14.
[eiser] heeft in het verleden gewerkt bij Curver/Rubbermaid. Bij het einde van zijn dienstverband is hem een uitkering gedaan in de vorm van een lijfrente op grond waarvan in de periode van 1 oktober 2005 tot 1 oktober 2011 maandelijks € 442,32 netto is uitgekeerd. [gedaagde] maakt aanspraak op de helft van die uitkeringen vanaf 1 augustus 2008. [eiser] verzet zich daartegen, stellende dat het daaruit door hem ontvangen inkomen al betrokken wordt bij de beantwoording van de vraag of, en zo ja hoeveel, draagkracht hij geeft ten behoeve van alimentatie. Tussen partijen is nog een procedure aanhangig over de al dan niet door [eiser] aan [gedaagde] te betalen alimentatie.
4.15.
Bij conclusie van eis in reconventie heeft [gedaagde] gereageerd op hetgeen [eiser] bij dagvaarding heeft gestelde over de lijfrente, onder andere dat het een aanvulling van zijn werkgever betreft op zijn lager inkomen. [gedaagde] stelt dat het lagere inkomen het gevolg is van de keuze van [eiser] om - na het uiteengaan van partijen - elders te gaan werken en dat dit niet speelde toen hij bij Curver vertrok. Bij antwoord in reconventie heeft [gedaagde] zijn standpunt verduidelijkt en gesteld dat hij na einde van de dienstbetrekking bij Curver was aangewezen op een WW-uitkering en dat in verband daarmee een compensatie in de vorm van de lijfrente werd verstrekt. Hierop heeft [gedaagde] vervolgens niet meer gereageerd. Gelet daarop en tevens in aanmerking nemend dat het niet voor de hand ligt dat [eiser] een lijfrente zou zijn toegekend indien hij geen inkomensval zou hebben gemaakt, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de lijfrente inderdaad is verstrekt in verband met de inkomensverlaging met ingang van het einde van de betrekking bij Curver.
Een aanspraak op loon voor de periode vanaf de ontbinding van het huwelijk valt niet in de gemeenschap. De aanspraak van [eiser] uit de lijfrente is weliswaar strikt genomen geen loon - omdat er geen arbeid (meer) tegenover staat - maar heeft kennelijk wel tot doel het verlies van inkomen uit loon te compenseren. Deze aanspraak is bovendien niet opgebouwd door en/of gebaseerd op - vanuit de gemeenschap betaalde - premies. De aanspraak van [eiser] uit de lijfrente voor zover betrekking hebben over de periode vanaf de ontbinding van de huwelijksgemeenschap moet dan ook als een strikt persoonlijk recht worden beschouwd waarop niet een aanspraak op verdeling of verrekening door [gedaagde] kan worden aanvaard. Dat partijen daar zelf ook vanuit zijn gegaan blijkt uit de omstandigheid dat zij beiden de uit de lijfrente ontvangen gelden als inkomen van [eiser] hebben betrokken in het kader van de alimentatievaststelling.
Voor zover de betalingen zijn vrijgevallen gedurende het huwelijk diende [eiser] deze op de voet van artikel 1:84 BW te gebruiken voor de bestrijding van de kosten van de huishouding. Over de periode vanaf het uiteengaan van partijen moeten de voorlopige alimentatiebeslissingen - waarin met deze inkomsten rekening is gehouden - geacht worden de omvang van deze verplichting te bepalen, zodat [gedaagde] ook over deze periode geen (nadere) aanspraak toekomt.
Gebruiksvergoeding
4.16.
[eiser] vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor het uitsluitend gebruik dat zij heeft van de gezamenlijke woning. De hoogte van vordering is gebaseerd op de volgens [eiser] aan te houden overwaarde op de woning van
(€ 213.000,00 - € 93.000,00 =) € 120.000,00. De vergoeding wordt op jaarbasis gesteld op de helft van 4% van de overwaarde, zijnde per maand € 200,00. [eiser] vordert de vergoeding met ingang van de dag dat het huwelijk is ontbonden.
[eiser] voert nog aan dat hij een hoge woonlast heeft - € 640,00 per maand inclusief
€ 35,00 servicekosten - en [gedaagde] een lage woonlast. In reactie op de stelling van [gedaagde] dat hij in strijd met de afspraken is gestopt met het betalen van de hypothecaire lasten stelt [eiser] dat hij als gevolg van werkeloosheid in de periode mei 2009 tot en met maart 2010 onvoldoende inkomsten had om deze lasten te betalen. Toekenning van een gebruikersvergoeding zal [gedaagde] volgens [eiser] stimuleren om mee te werken aan verkoop van de woning.
4.17.
[gedaagde] voert aan dat [eiser], ondanks dat was overeengekomen dat hij de hypothecaire lasten zou betalen en om die reden geen alimentatie, met ingang van mei 2009 heeft nagelaten de hypotheeklasten te voldoen. Vanaf dat moment heeft [gedaagde] deze lasten betaald, hetgeen er volgens [gedaagde] aan in de weg staat dat [eiser] een gebruiksvergoeding wordt toegekend.
[gedaagde] stelt verder dat de door haar betaalde bruto hypotheeklast € 417,00 per maand bedraagt en dat zij de nutsvoorzieningen betaalt alsook opdraait voor de kosten van de (volwassen) kinderen van partijen. Haar inkomen bedraagt € 1.100,00 netto per maand. Daarnaast voert zij aan dat het feit dat zij de woning bewoont een positieve invloed heeft op de kansen op verkoop.
4.18.
De antwoord op de vraag of [gedaagde] [eiser] een gebruiksvergoeding moet betalen is afhankelijk van hetgeen tussen partijen als billijk moet worden geacht, rekening houdend met alle relevante omstandigheden. In het onderhavige geval leidt dat ertoe dat een recht op vergoeding niet zal worden toegekend.
Relevant is dat [gedaagde] alleen de hypotheeklasten draagt die, in relatie tot haar inkomen, niet als gering kunnen worden betiteld, terwijl [eiser], ook vanaf het moment dat hij kennelijk weer over een hoger inkomen beschikt, niet meebetaalt. Daarbij komt dat, zoals hieronder zal blijken, [gedaagde] ook volledig voor de, door [eiser] voorgeschoten, eigenaarslasten zal opkomen. Tot slot houdt de rechtbank rekening met het feit dat de woning zal worden verkocht en het gemeenschappelijke eigendom van partijen op zo kort mogelijke termijn een einde zal nemen.
Hypotheeklasten mei tot en met oktober 2009
4.19.
[gedaagde] verwijst naar de beschikking in de aan de echtscheidingsprocedure verbonden voorlopige voorziening van 12 december 2008 waarin de rechtbank overweegt dat zij aan de zijde van [eiser] geen draagkracht aanwezig acht voor alimentatie mits hij de lasten van de echtelijke woning betaalt. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] tijdens de ter zake gehouden mondelinge behandeling op 16 oktober 2008 ook toegezegd deze lasten te zullen voldoen. [eiser] heeft vervolgens vanaf mei 2009 de hypotheeklasten niet meer betaald en [gedaagde] heeft daar vanaf dat moment zorg gedragen. Op basis van de uitspraak in de voorlopige voorziening heeft [gedaagde] volgens haar daarom recht op terugbetaling van de hypotheeklasten vanaf mei 2009 tot en met oktober 2009, zijnde het moment waarop de voorlopige voorziening met het einde van het huwelijk haar kracht heeft verloren. [gedaagde] vordert betaling van € 2.499,42.
4.20.
[eiser] voert aan dat hij in maart 2009 werkeloos is geworden en dat hij, als gevolg daarvan, over onvoldoende inkomsten beschikte om de woonlasten te blijven voldoen. Hij was aangewezen op een WW-uitkering (€ 875,00) en de Curver-regeling. Omdat partijen toentertijd in onderhandeling waren over een convenant heeft geen van hen wijziging van de voorlopige voorziening gevorderd.
4.21.
De vordering van [gedaagde] zal worden afgewezen. Uit de beslissing in voorlopige voorziening kan slechts worden afgeleid dat [eiser], mede gegeven de overige relevante variabelen als bijvoorbeeld het inkomen op dat moment, geen draagkracht had voor alimentatie als hij de woonlasten betaalde, hetgeen niet betekent dat wanneer [gedaagde] die lasten betaalt zij een vordering voor dat bedrag op [eiser] heeft. De beschikking bevat, anders gezegd, niet de implicaties die [gedaagde] aanneemt, hetgeen te maken heeft met de (hier) weliswaar met elkaar verband houdende maar in essentie verschillende kwestie van alimentatie/draagkracht enerzijds draagplichtigheid voor gemeenschappelijke schulden anderzijds.
Indien [gedaagde] (of [eiser]) toentertijd wijziging van de voorlopige voorziening had gevraagd, had de alimentatierechter met alle voor een alimentatiebeslissing relevante feiten en omstandigheden rekening kunnen houden en kunnen vaststellen of een bedrag aan alimentatie moest worden opgelegd, en zo ja welk. Dat kan nu, zeker in dit geding, niet meer. Partijen hebben geen stellingen ontwikkeld over een op een andere grond mogelijk aan te nemen vergoedingsplicht, zodat deze ook niet kan worden onderzocht.
Eigenaarslasten
4.22.
[eiser] stelt dat hij maandelijks € 67,00 aan eigenaarslasten voor de echtelijke woning betaalt. Hij vordert betaling daarvan van [gedaagde] vanaf 29 oktober 2009 tot de datum van transport van de woning. [gedaagde] heeft de vordering erkend zodat deze om die reden zal worden toegewezen.
Verder
4.23.
De vordering van [eiser] inhoudende veroordeling dat [gedaagde] tot betaling van ‘de kosten van de scheiding en deling c.q. de uitvoering van het in deze te wijzen vonnis’ zal, wat daar verder ook van zij, als niet onderbouwd worden afgewezen.
4.24.
Gelet op de voormalige huwelijksrelatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om met [eiser] over te gaan tot verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, voor zover deze nog niet is verdeeld,
5.2.
stelt de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, voor zover deze nog niet is verdeeld, vast als volgt:
1. Echtelijke woning
- de voormalige echtelijke woning met ondergrond, staande en gelegen aan [adres] ter [woonplaats], wordt verkocht aan een derde,
- van de verkoopopbrengst dienen achtereenvolgens te worden voldaan
a) de kosten van de verkopend makelaar (indien van toepassing), en
b) de resterende hypothecaire schuld bij Obvion Hypotheekbank (nummer
105187),
- van de alsdan resterende verkoopopbrengst komt ieder van partijen de helft toe,
2. Inboedel
- aan [eiser] worden toegedeeld de door hem uit de echtelijke woning meegenomen Dolby Surround Set en leren stoel alsook de daarna, maar vóór 29 oktober 2009, nieuw aangeschafte inboedel onder de voorwaarde dat hij de mogelijk daarvoor aangegane schuld alleen draagt,
- aan [gedaagde] wordt het restant van de zich in de echtelijke woning bevindende inboedel toegedeeld,
3. Auto’s
- de Opel Astra wordt toegedeeld aan [eiser] en de Opel Corsa wordt toegedeeld aan [gedaagde],
4. Saldi bankrekeningen
- Aan [eiser] wordt toegedeeld het saldo op de Rabobankrekening (10.93.15.855) per begin augustus 2008 en aan [gedaagde] wordt toegedeeld het saldo op de Postbankrekening (41.50.195) per begin augustus 2008,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om uit hoofde van overbedeling aan [eiser] € 1.175,00 te betalen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om uit hoofde van vergoeding van eigenaarslasten aan [eiser] te betalen € 67,00 per maand vanaf 29 oktober 2009 tot de dag van het transport van de voormalige echtelijke woning,
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie en reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2011.