parketnummer: 03/700289-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 december 2011
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [woongegevens]
thans gedetineerd in de PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 december 2011, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 2: opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer 2] van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Feit 3: [slachtoffer 3] heeft bedreigd.
Feit 4: [slachtoffer 3] heeft mishandeld.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert dit op de diverse aangiftes en getuigenverklaringen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de feiten 1, 3 en 4 niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Met betrekking tot de feiten 1 en 4 is de aangifte van respectievelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] het enige bewijsmiddel. Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman opgemerkt dat hier in het geheel geen aangifte van is gedaan. Nu voor deze feiten onvoldoende bewijs voorhanden is, dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
Daarnaast is de raadsman van mening dat, nu niet duidelijk is of verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer 3] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, verdachte ook moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Gang van zaken:
Uit het dossier kan het volgende worden afgeleid. Op 7 juni 2011 liep verdachte met zijn vrouw en dochtertje door de [straatnaam] te Hoensbroek. Ter hoogte van de woningen met de huisnummers [huisnummers] kreeg verdachte ruzie met zijn vrouw. Aangeefster [slachtoffer 1], die in de [straatnaam] op nummer 2 woont, zag dit en sprak verdachte hierover aan. Verdachte voelde zich door de terechtwijzing van [slachtoffer 1] gekleineerd en reageerde boos tegen haar. Volgens [slachtoffer 1] heeft verdachte haar hierbij met de dood bedreigd. Vervolgens is verdachte naar zijn eigen woning gelopen, gelegen aan de [straatnaam] 47. Daar heeft hij een ijzeren staaf gepakt. Met deze staaf in de hand is hij teruggelopen naar de [straatnaam] 2. Daar trof hij aangever [slachtoffer 3] aan, zijnde de echtgenoot van [slachtoffer 1]. Volgens [slachtoffer 3] heeft verdachte hem toen twee keer geslagen met een ijzeren staaf. Daarna liep verdachte, met de ijzeren staaf nog steeds in zijn hand, langs de woning van aangever [slachtoffer 2] [straatnaam]. [slachtoffer 2] heeft geprobeerd verdachte de staaf af te pakken. Er is toen een worsteling ontstaan, waarbij [slachtoffer 2] een schaafwond en blauwe plekken heeft opgelopen.
Beoordeling:
De rechtbank merkt allereerst op dat het dossier, voor zover dit ziet op de verweten feiten, slechts 35 pagina’s telt. Nu zegt een geringe hoeveelheid pagina’s in beginsel niets over de kwaliteit van een dossier. Het onderhavige dossier – waarin het gaat om twee bedreigingen, een mishandeling en een poging tot moord (één van de zwaarste levensdelicten) – wordt echter niet alleen gekenmerkt door een summier aantal pagina’s. Ook de verklaringen van de respectievelijke aangevers en getuigen zijn uiterst summier gerelateerd. Voorts bevindt zich in het dossier nog een proces-verbaal van bevindingen inzake het uitlezen van camerabeelden van de ten laste gelegde poging moord. Ook dit proces-verbaal blinkt niet uit in helderheid. De rechtbank zal hier in het navolgende op terugkomen.
T.a.v. feit 1, bedreiging van [slachtoffer 1]:
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij verdachte aansprak op diens gedrag en dat verdachte toen tegen haar zei: “wacht maar, ik kom terug, ik maak je kapot”. Er zijn geen andere verklaringen waaruit blijkt dat verdachte deze woorden heeft geuit. Volgens de officier van justitie is er desondanks voldoende bewijs, aangezien verdachte na de terechtwijzing door [slachtoffer 1] naar huis is gelopen en vervolgens is teruggekeerd en aldus de daad bij het woord heeft gevoegd.
De rechtbank denkt hier anders over. Het feit dat verdachte ná het incident met [slachtoffer 1] is teruggekeerd, zegt niets over wat er tijdens dit eerdere incident daadwerkelijk is gezegd. Nu er behalve de verklaring van [slachtoffer 1] geen ander bewijsmiddel voorhanden is, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
T.a.v. feit 2, poging moord/doodslag/toebrengen zwaar lichamelijk letsel dan wel mishandeling [slachtoffer 3]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 7 juni 2011 in de garage van zijn woning aan de [straatnaam] te Hoensbroek, gemeente Heerlen, was. Hij zag een man in de richting van de garage komen. Deze man had een ijzeren staaf in zijn hand en was aan het schelden. De man hief de staaf op en sloeg op hem in. [slachtoffer 3] weerde deze klap af met zijn linker arm. Hij voelde hevige pijn aan zijn bovenarm. De man deed een paar stappen achteruit – liep daarna weer op [slachtoffer 3] toe, hief wederom de staaf op en sloeg nogmaals. [slachtoffer 3] probeerde ook deze klap af te weren, maar hij was te laat. Hij voelde hevige pijn aan zijn hoofd. De verbalisant merkt op dat hij een kleine huidbeschadiging boven het linker oor van [slachtoffer 3] ziet en een verkleuring van de huid.
De verklaring van [slachtoffer 3] wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [getuige 1]. Zij is de overbuurvrouw van [slachtoffer 3]. Zij heeft verklaard dat zij een jongeman zag die de overbuurman sloeg met een ijzeren stang. De man raakte de overbuurman eerst op zijn linker arm. Vervolgens sloeg de man nog een keer. Nu sloeg hij de buurman op zijn hoofd, boven het linker oor.
Op grond van de bovenstaande verklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige 1] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] twee maal met een ijzeren staaf heeft geslagen.
Voorbedachten rade?
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte [slachtoffer 3] met voorbedachten rade met een ijzeren staaf heeft geslagen. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat het dossier geen rechtstreeks bewijs hiervoor biedt. Het enige waar dit uit af te leiden zou zijn, is de feitelijke gang van zaken, te weten dat verdachte, nadat hij door [slachtoffer 1] op zijn gedrag was aangesproken, naar zijn woning is gegaan, hier een ijzeren staaf is gaan halen en hiermee is teruggelopen naar de [straatnaam] . Dit moet in elk geval enkele minuten hebben geduurd. Volgens vaste jurisprudentie zou dit voldoende kunnen zijn om voorbedachten rade aan te nemen. De rechtbank is van oordeel dat dit in het onderhavige geval echter niet aan de orde is. Verdachte is de ijzeren staaf volgens eigen zeggen niet gaan halen om te vechten maar om te intimideren. Vervolgens treft hij bij de [straatnaam] nummer niet [slachtoffer 1] maar [slachtoffer 3] aan. Uit niets blijkt dat verdachte [slachtoffer 3] van te voren ook al had gezien en/of woorden met [slachtoffer 3] had gehad. Bij het zien van [slachtoffer 3] haalde verdachte klaarblijkelijk meteen uit. Onder die omstandigheden kan niet worden gesproken van kalm beraad en rustig overleg.
Poging doodslag?
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of het slaan van verdachte tot de dood van [slachtoffer 3] had kunnen leiden. De officier van justitie meent van wel. Verdachte had wellicht niet het opzet [slachtoffer 3] te doden, maar hij had een ijzeren staaf bij zich die bijna 1,5 kilogram woog. Wanneer iemand met een dergelijke staaf op zijn hoofd geraakt wordt, levert dit volgens de officier van justitie hoe dan ook de aanmerkelijke kans op de dood van die persoon op.
De rechtbank stelt voorop dat er geen bewijs is dat verdachte het bloot opzet had [slachtoffer 3] te doden. Dan resteert de vraag of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 3] door zijn handelen zou komen te overlijden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het aanvaarden van deze kans niet automatisch volgt uit het enkele feit dat verdachte met een ijzeren staaf van 1,5 kilogram heeft geslagen en [slachtoffer 3] hiermee klaarblijkelijk aan het hoofd heeft geraakt. Dit zou wel het geval kunnen zijn, indien uit het dossier blijkt dat verdachte met die staaf ook daadwerkelijk in de richting van het hoofd van [slachtoffer 3] heeft geslagen. De rechtbank heeft hier echter de nodige twijfel over en wel om de volgende redenen.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 3] en [getuige 1] valt niet af te leiden hoe verdachte precies heeft geslagen. [slachtoffer 3] zegt (in twee zinnen) alleen maar dat verdachte de staaf ophief en op [slachtoffer 3] insloeg en vervolgens de staaf wederom ophief en hem sloeg. De getuige [getuige 1] vertelt (ook in twee zinnen) dat ze zag dat verdachte sloeg en bij de tweede slag [slachtoffer 3] op het hoofd sloeg. Ook de getuige [getuige 2] heeft nog over het voorval met [slachtoffer 3] verklaard. Zij is over hierover nog korter dan de anderen en heeft in één zin verklaard dat zij zag dat [slachtoffer 3] twee keer met een stang op het hoofd of de nek werd geslagen. Deze verklaringen lijken te impliceren dat verdachte ook daadwerkelijk in de richting van het hoofd van [slachtoffer 3] heeft geslagen. Aangezien hierover echter niet expliciet wordt verklaard, kan niet worden uitgesloten dat de feitelijke gang van zaken toch anders is geweest.
De rechtbank vindt in de camerabeelden steun voor haar twijfel. In het dossier is een proces-verbaal aanwezig waarin het uitlezen van camerabeelden betreffende het incident met [slachtoffer 3] wordt gerelateerd. Deze beelden zijn gemaakt door een beveiligingscamera van de buurman van [slachtoffer 3]. Volgens het proces-verbaal van bevindingen (pagina 38 en 39 in het dossier) zou hierop te zien zijn dat verdachte eenmaal met de ijzeren staaf in de richting van [slachtoffer 3] slaat en vervolgens nog een tweede maal.
De rechtbank kan de bevindingen van de verbalisant echter niet onderschrijven. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank de beelden – die door het openbaar ministerie slechts ondersteboven en dan ook nog eens in spiegelbeeld getoond konden worden – bekeken. De rechtbank heeft op deze beelden waargenomen dat verdachte één keer met zijn hand/arm op heuphoogte een van achter naar voren gerichte zwaaibeweging met een staaf in zijn hand maakt. Verdachte bevindt zich op dat moment net buiten de garage. Aangever [slachtoffer 3] is op de beelden niet te zien. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij toen in de garage stond, hetgeen een afdoende verklaring zou kunnen zijn voor het feit dat [slachtoffer 3] op de beelden niet te zien is. Dit laatste brengt echter mee dat op grond van de beelden (anders dan de verbalisant stelt) niet is vast te stellen of verdachte de zwaaibeweging daadwerkelijk in de richting van [slachtoffer 3] maakt en dus ook niet of verdachte in de richting van het hoofd van [slachtoffer 3] slaat, althans probeert te slaan. Daar komt nog bij dat de rechtbank op de vertoonde beelden géén tweede slaande beweging waarneemt. Volgens de officier van justitie komt dat omdat, om de een of andere reden, bij het vertonen van het beeldmateriaal een gedeelte van de opnamen wordt overgeslagen. Hij is tot deze conclusie gekomen, omdat de tijdsaanduiding op de beelden op een bepaald moment een aantal seconden verspringt. De rechtbank heeft bij het vertonen van de beelden inderdaad waargenomen dat de tijdsaanduiding verspringt. Of er daadwerkelijk beeldmateriaal ontbreekt en wat er gedurende deze ontbrekende seconden te zien zou kunnen zijn, valt echter uiteraard niet waar te nemen. Ook heeft de officier van justitie tijdens het onderzoek ter terechtzitting nog verklaard dat hij niet weet hoe het kan dat in het proces-verbaal van bevindingen betreffende het uitlezen van de camerabeelden is te lezen dat de camerabeelden van 3 juni 2011 zijn, terwijl het incident heeft plaatsgevonden op 7 juni 2011.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat weliswaar bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer 3] aan het hoofd heeft geraakt. Nu niet duidelijk is hoe deze verwonding precies is ontstaan, is er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad met zijn handelingen [slachtoffer 3] ook om het leven te brengen. Daarom zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde. De rechtbank acht echter wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Zij acht het een feit van algemene bekendheid dat door het slaan met een ijzeren staaf van 1,5 kilogram in de richting van een andere persoon, waarbij deze andere persoon aan het hoofd wordt geraakt, zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht.
T.a.v. de feiten 3 en 4: bedreiging en mishandeling van [slachtoffer 2]:
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van mishandeling. Hij heeft verklaard dat hij in de tuin van zijn woning stond en dat hij zag dat verdachte de oprit kwam oplopen, waarbij verdachte een ijzeren staaf omhooghield in de richting van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] heeft toen een schop gepakt en deze omhooggehouden om verdachte van zich af te houden. Hij heeft tegen verdachte gezegd dat deze de staaf moest neerleggen. Omdat verdachte dit niet deed, greep [slachtoffer 2] naar de staaf. [slachtoffer 2] en verdachte hebben kort heen en weer geduwd en getrokken, aldus [slachtoffer 2]. Door deze worsteling heeft [slachtoffer 2] een schaafwond en blauwe plekken opgelopen aan zijn linker bovenarm. In het dossier zitten twee foto’s waarop de blauwe plekken te zien zijn.
Verdachte heeft over dit voorval verklaard dat [slachtoffer 2] intimiderend op hem afkwam. Verdachte had tegen hem gezegd: “wat sta je stom te kijken”. Daarop kwam [slachtoffer 2] naar hem toe met een schop. Hij zag dat de man met de schop in zijn richting wilde uithalen.
Het dossier bevat geen andere verklaringen omtrent dit voorval.
Op grond van de bovenstaande twee verklaringen – in combinatie met de verklaring van [slachtoffer 3] dat verdachte een ijzeren staaf had – gaat de rechtbank er van uit dat verdachte in de richting van [slachtoffer 2] is gelopen, terwijl hij een ijzeren staaf in zijn hand hield. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 2] dat verdachte de staaf omhooghield in de richting van [slachtoffer 2]. De rechtbank zal verdachte desalniettemin vrijspreken van de onder feit 3 ten laste gelegde bedreiging, nu uit het dossier in het geheel niet blijkt op welke afstand van [slachtoffer 2] verdachte zich bevond. Nu dit niet duidelijk is, staat niet vast dat sprake is van een bedreiging. De rechtbank stoelt haar oordeel mede op het feit dat [slachtoffer 2] enkel aangifte van mishandeling en niet ook van bedreiging heeft gedaan. De ijzeren staaf waar verdachte mee rondliep, betreft in feite een gebruiksvoorwerp. Het kan niet zo zijn dat het louter rondlopen met een staaf – ook al is deze omhooggeheven – het misdrijf van bedreiging oplevert ten opzichte van de persoon die hiermee wordt geconfronteerd.
De rechtbank zal verdachte ten slotte ook vrijspreken van het onder feit 4 ten laste gelegde. Ook hier geldt dat de rechtbank geen reden heeft om eraan te twijfelen dat [slachtoffer 2] bij de ontmoeting met verdachte blauwe plekken heeft opgelopen. [slachtoffer 2] heeft echter verklaard dat hij het letsel heeft opgelopen bij een worsteling, waarbij hij zelf een schop in zijn handen had. [slachtoffer 2] was zelf de initiator van deze worsteling. De verwondingen van [slachtoffer 2] kunnen in redelijkheid niet aan verdachte worden toegerekend, omdat niet duidelijk is hoe de verwondingen van [slachtoffer 2] precies zijn ontstaan.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 juni 2011 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te weten [slachtoffer 2]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een gietijzeren staaf die [slachtoffer 3] tegen het hoofd en het bovenlichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
T.a.v. feit 2 subsidiair:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De rechtbank sluit zich aan bij de conclusie van klinisch psycholoog F. van N in zijn pro justitia rapportage van 5 oktober 2011, waarin hij stelt dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een stoornis in de agressieregulatie c.q. impulsbeheersing. Verdachte is daarom als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. Omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 jaar waarvan 2 jaar voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook indien dit laatste een klinische opname zou impliceren.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van oordeel dat gezien het blanco strafblad van verdachte, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat verdachte volledige medewerking heeft verleend aan het onderzoek, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform voorarrest dient te worden opgelegd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is ge¬komen.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij [slachtoffer 3] in diens eigen woonomgeving heeft aangevallen. Ook de wijze van toepassing van het geweld rekent de rechtbank verdachte aan. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gepast is.
De rechtbank neemt daarnaast de persoonlijke omstandigheden van verdachte in ogenschouw. Zij houdt daarbij met name rekening met het feit dat het onderhavige delict lijkt te zijn voortgekomen uit een stressvolle privé-situatie. Ook houdt de rechtbank rekening met de conclusies uit de psychologische rapportage. Verdachte heeft geen strafblad op het gebied van geweldsdelicten. De rechtbank is van oordeel dat naast bestraffing van verdachte voldoende waarborgen dienen te worden gecreëerd om te voorkomen dat verdachte na zijn invrijheidsstelling opnieuw strafbare feiten zal plegen. De rechtbank zal daarom een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht met interventies koppelen.
De rechtbank is van oordeel dat het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf die zij zal opleggen gelijk dient te zijn aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een gevangenisstraf van 294 dagen waarvan 90 dagen voorwaardelijk.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van €560,32 ter zake van feit 2. De vordering bestaat uit €60,32 materiële schadevergoeding en €500,- immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie is van mening dat de volledige vordering voor toewijzing in aanmerking komt. Hij heeft daarbij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de materiële schade. Met betrekking tot de immateriële schade is de raadsman van oordeel dat de hoogte van de vordering onvoldoende is onderbouwd. Wat betreft de immateriële schade dient volgens de verdediging op basis van redelijkheid en billijkheid een bedrag van €340,- euro te worden toegewezen.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen. Gezien het bewezenverklaarde is de rechtbank van mening dat een immateriële schadevergoeding van €500,- naar redelijkheid en billijkheid toegewezen dient te worden.
7 Het beslag
Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gietijzeren staaf dient te worden verbeurd verklaard, nu met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde is begaan. De cd-rom dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 294 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van twee jaar schuldig maakt aan een strafbaar feit of omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering, ook als dat inhoudt dat verdachte:
- zich dient te melden zo frequent als de reclasseringsinstelling dat nodig acht;
- zich onder ambulante behandeling dient te stellen bij FPP de Horst en FPP Mondriaan of een soortgelijke instelling;
- dient deel te nemen aan ‘leeftstijltraining’;
- zich dient te onthouden van het gebruik van alcohol en drugs;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Beslag
- verklaart verbeurd de in beslag genomen:
o 1939464 1 ijzeren staaf;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de volgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen:
o 1940868 1 cd-rom;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], [straatnaam] [woongegevens], van een bedrag van €560,32, bestaande uit €60,32 materiële schadevergoeding en €500 immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente van 7 juni 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], [straatnaam] [woongegevens], €560,32 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 11 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juni 2011 tot aan de dag van volledige voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Klifman voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. J.A.A.C. Claessen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Luthuli, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 december 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 juni 2011 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen,
[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] dreigend de woorden toegevoegd: "wacht maar, ik kom terug. Ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
hij op of omstreeks 7 juni 2011 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (gietijzeren) staaf meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 3] tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2011 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon (te
weten [slachtoffer 2]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (gietijzeren) staaf meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer 3] tegen het hoofd en/of het bovenlichaam heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 7 juni 2011 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]), meermalen, althans eenmaal met een (gietijzeren) staaf tegen het hoofd en/of het bovenlichaam heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 7 juni 2011 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 2] genaderd terwijl hij, verdachte, een (gietijzeren) staaf omhoog hield;
hij op of omstreeks 7 juni 2011 te Hoensbroek, in de gemeente Heerlen, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 3]), meermalen, althans eenmaal met een (gietijzeren) staaf en/of met een schop heeft geslagen en/of gewelddadig heeft geduwd tegen en/of getrokken aan die [slachtoffer 2], waardoor deze [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;