ECLI:NL:RBMAA:2011:BV7737

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
19 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
431383 CV EXPL 11-2231
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Verjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van premieachterstand door zorgverzekeraar

In deze zaak vorderde de eiseres, Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A., betaling van een premieachterstand van de gedaagde, die in persoon procedeerde. De kantonrechter constateerde dat er eerder een procedure had plaatsgevonden waarin een aantal maanden premieachterstand was gevorderd, welke vordering was toegewezen. Na deze uitspraak had de gedaagde enkele betalingen verricht, maar door onduidelijkheden en telefonische mededelingen van de zorgverzekeraar was hij het overzicht over zijn premieachterstand kwijtgeraakt. Dit leidde tot een nieuwe dagvaarding voor eenzelfde vordering.

De kantonrechter oordeelde dat de zorgverzekeraar haar verplichting om schade te beperken niet naar behoren had nageleefd. De rechter stelde vast dat de zorgverzekeraar in de eerdere procedure haar vordering had kunnen vermeerderen, maar dit niet had gedaan, wat resulteerde in extra proceskosten voor de gedaagde. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten werden afgewezen, omdat deze niet redelijk waren en niet in redelijkheid waren gemaakt. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

De kantonrechter wees het gevorderde bedrag van € 213,86 toe, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de conclusie van repliek op 24 augustus 2011. De rechter benadrukte dat een schuldeiser, zowel bij het inschakelen van een incassogemachtigde als bij het dagvaarden, de dossiers zoveel mogelijk moet samenvoegen om onnodige kosten te vermijden. De uitspraak werd gedaan op 19 oktober 2011 in de Rechtbank Maastricht, sector Kanton.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Kanton
Locatie Sittard-Geleen
Vonnis d.d. 19 oktober 2011
Zaak/rolno.: 431383 CV EXPL 11-2231
De kantonrechter, rechtdoende inzake:
De onderlinge waarborgmaatschappij Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep, Zorgverzekeraar U.A., gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg,
eisende partij,
gemachtigde GGN Limburg, deurwaarder,
t e g e n
[gedaagde]
wonende aan de [adres],
gedaagde partij, procederend in persoon.
HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE:
Door partijen zijn achtereenvolgens de volgende processtukken gewisseld:
- exploot van dagvaarding,
- conclusie van antwoord, inclusief producties,
- conclusie van repliek, inclusief producties,
- conclusie van dupliek, inclusief producties.
De inhoud van alle hiervoor genoemde stukken geldt als hier ingelast.
De uitspraak van het vonnis is hierna bepaald op heden.
DE BEOORDELING VAN HET GESCHIL:
Eiseres vordert bij dagvaarding d.d. 20 mei 2011 veroordeling van gedaagde tot betaling aan haar van € 255,38, vermeerderd met de wettelijke rente over € 213,86 vanaf de dagvaarding. De vordering bestaat uit € 213,86 in hoofdsom wegens eigen risico over de periode 1 april 2010 tot en met 30 juni 2010, € 4,52 wegens wettelijke rente tot de dagvaarding en € 37,-- wegens buitengerechtelijke kosten.
Bij antwoord verwijst gedaagde naar een vonnis van 5 januari 2011, waarvan hij een kopie overlegt. Hij heeft de vorderingen betaald en overlegt 3 betalingsbewijzen in kopie, respectievelijk
€ 995,38, € 800,66 en € 94,15 (= premie april 2010 begrijpt de kantonrechter).
Bij repliek stelt eiseres dat bedoeld vonnis zag op premie zorgverzekering en aanvullende verzekering over december 2009, februari en maart 2010. Die zaak is inderdaad door gedaagde voldaan op 10 september 2010. Het eigen risico, zoals het hier gevorderd wordt, is niet betaald, zoals volgens eiseres ook uit blad 2 van bedoeld vonnis blijkt. Het eveneens betaalde bedrag van € 800,66 op 13 augustus 2010 betrof de betaling van andere schulden, te weten premies over april 2010 ad € 365,40, over juli 2010 ad € 281,25, € 150,00 incassokosten en € 4,01 vertragingsrente, aldus eiseres.
Bij dupliek stelt gedaagde - zakelijk weergeven - dat hij na betaling (zie de in kopie overlegde betalingsbewijzen) volgens de CZ-medewerkster alles voldaan had tot en met september 2010. Daar is gedaagde toen van uitgegaan.
De kantonrechter oordeelt als volgt:
De kantonrechter kan zich voorstellen dat gedaagde het overzicht kwijt is geraakt en wellicht door (telefonische) uitlatingen zijdens CZ op het verkeerde “been” is gezet, met als gevolg weer een gerechtelijke procedure tegen hem.
Op grond van de overlegde stukken is echter aannemelijk geworden dat gedaagde de in deze procedure gevorderde eigen bijdragen uit de periode 1 april tot en met 30 juni 2011 niet betaald heeft.
Het gevorderde bedrag ad € 213,86 zal als onvoldoende weersproken worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de conclusie van repliek op 24 augustus 2011.
Toen heeft eiseres voldoende inzicht in de vordering gegeven. Een en ander is deels het gevolg van het slechte betalingsgedrag van gedaagde in het verleden. Anderzijds heeft de problematiek ook te maken met het invorderingsgedrag van eiseres (c.q. haar gemachtigde).
Wat constateert de kantonrechter uit het dossier?
Allereerst is er een dagvaarding geweest van 26 augustus 2010 met vonnis tussen deze partijen op 5 januari 2011 (in kopie overgelegd).
In die procedure geeft eiseres reeds (bij repliek) aan dat ook de voor eigen risico komende bedragen over april tot en met juni 2010 niet zijn voldaan.
Uit het oogpunt van schadebeperking had het toen op de weg van eiseres gelegen de dossiers samen te voegen en haar eis in die zaak te vermeerderen met de onderhavige eigen risicobedragen. Dat gebeurt echter niet. Gevolg: weer een aparte procedure tegen dezelfde gedaagde met weer extra proces- en incassokosten.
Overigens heeft de kantonrechter in voormeld vonnis van 5 januari 2011 de gevorderde buitengerechtelijke kosten ad € 150,00 afgewezen.
Verder blijkt uit de stukken dat eiseres op 13 augustus 2010 nog eens € 150,00 incassokosten geïnd heeft in het bedrag van € 800,66 bij de inning van de zorgpremies over april en juli 2010.
Nu dus weer een nieuwe vordering in de onderhavige procedure, die al lang afgehandeld had kunnen zijn, indien eiseres in de eerdere procedure (dagvaarding d.d. 26 augustus 2010) adequaat en redelijk gehandeld had.
Naar het oordeel van de kantonrechter dient een schuldeiser, zowel bij het aan incassogemachtigde uit handen geven van vorderingen als bij het dagvaarden, uit het oogpunt van redelijke schadebeperking voor de schuldenaren zoveel mogelijk dossiers tot één dossier samen te voegen ter beperking van te maken incassokosten en zoveel mogelijk zaken in één procedure te voegen ter beperking van te maken proceskosten.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten als onvoldoende onderbouwd afwijzen. Het is evident dat die niet redelijk zijn en niet in redelijkheid gemaakt zijn.
Ook de gevorderde rente ad € 4,52 tot de dagvaarding zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Tevens acht de kantonrechter - gelet op alle omstandigheden - temen aanwezig de proceskosten te compenseren, als hierna aangegeven.
Nader concreet en relevant (tegen)bewijs hebben partijen niet aangeboden, hoewel dat wel op hun weg had gelegen.
DE BESLISSING:
Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting € 213,86 aan eiseres te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2011.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. Verjans, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.