ECLI:NL:RBMAA:2011:BW4597

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
28 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
103430 / HA ZA 05-787
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwaling of toerekenbare tekortkoming bij overdracht onderneming en de rol van te verwachten onderzoeksinspanningen koper

In deze zaak, die voor de Rechtbank Maastricht werd behandeld, ging het om een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, hierna aangeduid als [eiseres], en de besloten vennootschappen PEBE B.V. en OPTU BEHEER BV, hierna aangeduid als gedaagden. De zaak betreft de overdracht van aandelen in Uniclean Industriële Reiniging B.V. aan [eiseres] en de vraag of er sprake was van dwaling of toerekenbare tekortkomingen door de verkopers. De rechtbank heeft op 28 december 2011 vonnis gewezen in deze kwestie, waarbij de vorderingen van [eiseres] tot schadevergoeding en aanpassing van de koopprijs zijn afgewezen.

De procedure begon met een dagvaarding op 17 juni 2005, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder producties en conclusies van antwoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aandelen in Uniclean zijn overgedragen op basis van een notariële akte, waarin garanties zijn opgenomen door de verkopers. [Eiseres] stelde dat deze garanties niet zijn nagekomen en dat er relevante informatie is achtergehouden, wat heeft geleid tot schade. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [eiseres] niet konden worden toegewezen, omdat de schade niet het gevolg was van wanprestatie of onrechtmatige daad van de verkopers.

De rechtbank benadrukte dat de verkopers niet verplicht waren om [eiseres] verder te informeren over de afspraken met werknemers, omdat [eiseres] zelf een due diligence onderzoek had uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van [eiseres] tot schadevergoeding en vermindering van de koopprijs niet konden worden toegewezen, omdat de gestelde schade niet voldoende was onderbouwd en de aansprakelijkheid van de verkopers niet was aangetoond. In reconventie werd [eiseres] veroordeeld tot betaling van een geldlening aan PEBE B.V. en werden de proceskosten gecompenseerd.

Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. B.R.M. de Bruijn en heeft belangrijke implicaties voor de aansprakelijkheid van verkopers bij de overdracht van ondernemingen, vooral in het kader van de mededelingsplicht en de onderzoeksverplichting van de koper.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 103430 / HA ZA 05-787
Vonnis van 28 december 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Beek,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A.W.J.D. Ray-Engels te Roermond,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid PEBE B.V.,
gevestigd te Heerlen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid OPTU BEHEER BV,
gevestigd te Heerlen,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. P.M. Scholtes te Heerlen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Pebe en Optu genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juni 2005,
- de akte overlegging producties van 3 augustus 2005,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende conclusie van eis in reconventie van 14 september 2005,
- de conclusie van antwoord in reconventie van 26 oktober 2005,
- de rolbeschikking van 5 oktober 2005,
- de akte van Pebe en Optu van 30 november 2005,
- het proces-verbaal van comparitie van 13 januari 2006,
- de rolbeschikking van 3 oktober 2007,
- het proces-verbaal van comparitie van 21 december 2007,
- de akte van [eiseres] van 2 februari 2011,
- de nadere conclusie tevens houdende akte wijziging van eis in conventie van [eiseres] van 30 maart 2011,
- de nadere antwoordconclusie van Pebe en Optu tevens houdende akte vermindering van eis in reconventie van 27 april 2011.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden. De rechter ten overstaan van wie de comparities zijn gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen in verband met benoeming elders.
2. De feiten
2.1.
Bij notariële akte van 15 december 2004 (productie 3 van [eiseres]) zijn aan [eiseres] alle aandelen in Uniclean Industriële Reiniging B.V., verder te noemen: ‘Uniclean’, geleverd. Deze aandelen zijn haar overgedragen door Pebe en Optu, die tot dat moment respectievelijk 81% en 19% van de aandelen hielden. De koopsom bedroeg € 646.500,00, waarvan
€ 60.000,00 werd gefinancierd middels een achtergestelde lening van Pebe aan [eiseres] (productie 15 van Pebe en Optu).
2.2.
In de notariële akte zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“C. Voorwaarden en Bepalingen
1. Verkoper (lees: Pebe en Optu, toevoeging rechtbank) garandeert koper (lees: [eiseres], toevoeging rechtbank) het navolgende:
(…)
i. alle relevante belastingaangiften zijn steeds tijdig geschied en er bestaat dienaangaande geen achterstand;
j. de vennootschap is niet betrokken in enig geschil of procedure;
k. er bestaan geen achterstallige verplichtingen van de zijde van de vennootschap jegens personen die in dienst van de vennootschap zijn of zijn geweest.
(…)
4. Verkoper verklaart bekend te zijn met de balans van de vennootschap de dato eenendertig december tweeduizend drie.
Verkoper garandeert koper dat deze balans duidelijk en getrouw de grootte van het vermogen van de vennootschap per die datum en de verdeling van de actief- en passiefposten weergeeft.
5. Partijen doen afstand van elk recht om ontbinding of vernietiging van deze overeenkomst te vorderen op grond van welke wetsbepaling dan ook.”
2.3.
Voorafgaand aan de verkoop van de aandelen hebben een tweetal accountants van Koenen & Co Accountants in opdracht van [eiseres] een due diligence onderzoek naar Uniclean uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 22 oktober 2004 (productie 1 van [eiseres]). Uit het rapport blijkt dat de accountants in het kader van het onderzoek de beschikking hebben gehad over de jaarrekeningen van (de rechtsvoorganger van) Uniclean over de jaren 1998 tot en met 2002 alsook over de conceptjaarrekening 2003 en de concept financiële gegevens tot 1 oktober 2004. De financiële cijfers zijn beoordeeld en er is een dossieronderzoek uitgevoerd bij de externe accountant van Uniclean.
2.4.
Vanaf oktober 2004 heeft de directeur-grootaandeelhouder van [eiseres], [eiseres], ter voorbereiding op de bedrijfsovername ‘meegelopen’ in het door Uniclean gevoerde bedrijf.
3. Het geschil in conventie en reconventie
3.1.
[eiseres] vordert in conventie samengevat - na wijziging van eis veroordeling van Pebe en Optu tot betaling van:
- € 586.500,00 teveel betaalde koopsom,
- € 88.625,60 schadevergoeding,
- verdere schadevergoeding, nader op te maken bij staat,
vermeerderd met rente en proceskosten.
3.2.
Pebe vordert in reconventie samengevat - na vermindering van eis veroordeling van [eiseres] tot betaling van € 56.856,00, vermeerderd met rente en proceskosten. Optu heeft haar oorspronkelijk ingestelde vorderingen ingetrokken.
3.3.
Partijen voeren verweer tegen de door de ander ingestelde vordering(en). Op hun stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie
Algemeen
4.1.
[eiseres] stelt - kort gezegd - dat de door Pebe en Optu verstrekte garanties in het kader van de aandelenoverdracht niet zijn nagekomen en dat Pebe en Optu relevante informatie hebben achtergehouden. Zij vordert vergoeding van de daardoor volgens haar geleden schade en terugbetaling van de koopsom.
Schadevergoeding
4.2.
[eiseres] stelt dat Pebe en Optu (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor “de schade voortvloeiende uit de koop en aandelenoverdracht van de onderneming”. Hetgeen [eiseres] vervolgens vordert als schadevergoeding betreft kosten en uitgaven alsook omzet- of winstderving van Uniclean. [eiseres] beweert (derhalve) dat die posten voor haar schade ter hoogte van het daarmee bedrag gemoeide opleveren alsook dat die schade het gevolg is van de door haar gestelde wanprestatie en onrechtmatige daad aan de zijde van Pebe en Optu, kort gezegd bestaande uit het schenden van de garanties en het onjuist verstrekken en achterhouden van informatie.
Deze vordering(en) kunnen niet worden toegewezen.
In de eerste plaats heeft te gelden dat de vermogensdaling van Uniclean als gevolg van de kosten en uitgaven en/of omzet- of winstdaling niet leidt tot een (gelijke) vermogensdaling van haar (enige) aandeelhouder [eiseres]. Anders gezegd: in de onderbouwing van haar vorderingen op dit punt vereenzelvigt [eiseres] zich ten onrechte met de door haar overgenomen rechtspersoon.
Verder geldt dat de uitgaven en kosten niet het gevolg zijn van de door [eiseres] gestelde wanprestatie of onrechtmatige daad van Pebe en Optu. Deze zijn - zoals hierna zal blijken - het gevolg van aanspraken uit hoofde van een (collectieve) arbeidsovereenkomst, belastingplicht en een vermindering van opdrachten. Dit betekent dat ook het oorzakelijk verband tussen de door [eiseres] gestelde schade en de beweerde wanprestatie en onrechtmatige daad ontbreekt.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen van [eiseres], voor zover betrekking hebbend op schadevergoeding, zullen worden afgewezen.
Aanpassing koopprijs
4.3.
De vordering tot (terug)betaling koopsom is kennelijk gegrond op een na ontbinding van de koopovereenkomst op Pebe en Optu rustende ongedaanmakingverplichting of de door [eiseres] in plaats van vernietiging van de overeenkomst als gevolg van dwaling gewenste aanpassing van de gevolgen van de overeenkomst. [eiseres] stelt in dit kader dat de waarde van de aandelen op nihil moeten worden begroot, zodat Pebe en Optu gehouden zijn de betaalde koopsom te restitueren.
4.3.1.
Pebe en Optu wijzen erop dat het beroep op ontbinding en vernietiging blijkens lid 5 van de onder 2.2 geciteerde bepaling in de akte van levering is uitgesloten, waartegenover [eiseres] stelt dat een beroep op die bepaling in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Pebe en Optu hebben aangevoerd dat de uitsluiting van een beroep op ontbinding en vernietiging van de overeenkomst is opgenomen omdat een onderneming niet ‘teruggegeven’ kan worden in staat waarin het zich bevond ten tijde van de levering van de aandelen. Een onderneming is een dynamisch geheel, aldus Pebe en Optu, waarin dagelijks zowel interne als externe factoren invloed hebben op het resultaat. Het zou volgens Pebe en Optu daarom in strijd zijn met de maatschappelijk vereiste rechtszekerheid om de verbodsbepaling tussen partijen niet verbindend te achten.
4.3.2.
Dat de door Pebe en Optu genoemde argumenten ten grondslag liggen aan de uitsluiting van het recht op ontbinding en vernietiging is door [eiseres] niet betwist en komt de rechtbank ook aannemelijk voor. Dit betekent echter niet dat reeds daarop het hier besproken onderdeel van de vordering van [eiseres] moet afstuiten. Na wijziging van eis wenst [eiseres] immers kennelijk partiële ontbinding of gedeeltelijke wijziging van de uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenissen. Zij streeft vermindering van de koopprijs na - in beginsel: tot nihil - onder het in stand laten van de overeenkomst voor het overige. Het door Pebe en Optu gestelde belang bij het uitsluiten van ontbinding en vernietiging is daardoor niet in het gedrang. Veronderstellenderwijs aannemend dat Pebe en Optu inderdaad wanprestatie hebben gepleegd en/of [eiseres] heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst, kan [eiseres] enkel op de door haar (thans) gevorderde wijze bereiken dat de wederzijdse prestaties van partijen met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Pebe en Optu kunnen in dat geval immers niet alsnog de aandelen met een hogere waarde leveren. Dit betekent dat, gegeven voornoemde aanname, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is [eiseres] die mogelijkheid te onthouden. Derhalve zal moeten worden onderzocht of [eiseres] gedwaald heeft bij het aangaan van de overeenkomst en/of Pebe en Optu toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming daarvan. Dit zal gebeuren aan de hand van de door partijen in dit kader aangevoerde feiten en omstandigheden
4.4.
[eiseres] stelt dat haar na de overdracht van de aandelen is gebleken dat, in strijd met de door Pebe en Optu gegeven garanties:
- ten aanzien van (voormalig) werknemers van Uniclean de geldende CAO niet was nagekomen, zodat deze een aanspraak hadden op achterstallig loon,
- belastingaangiftes niet correct waren geschied, met naheffingen en boetes als gevolg,
- er ten tijde van de overdracht van de aandelen geschillen waren met twee voormalige werknemers,
en voert daarnaast aan dat Pebe en Optu informatie hebben achtergehouden over de beëindiging en vermindering van opdrachten door vaste relaties van Uniclean.
Volgens [eiseres] zou zij, indien zij vóór het sluiten van de overeenkomst op de hoogte zou zijn geweest van hetgeen haar door Pebe en Optu niet is meegedeeld, de overeenkomst niet zijn aangegaan. Daarnaast voert zij aan dat Pebe en Optu toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
4.5. Achterstallig loon
4.5.1.
[eiseres] stelt dat na het sluiten van de overeenkomst is gebleken dat Uniclean zich niet hield aan de toepasselijke CAO op het punt van de beloning van haar werknemers. Uniclean zou vanaf 2001 hebben nagelaten de eindejaarsuitkering (verder: ‘EJU’) ter grootte van 2,5% van het bruto jaarsalaris uit te keren. Ook zouden de toeslagen voor werkzaamheden tijdens ‘bijzondere uren’ niet zijn uitgekeerd. Ten onrechte zou een op grond van de CAO verplichte loonsverhoging van 2,5% niet (correct) zijn doorgevoerd. De door werknemers extra op de bouwen vrije dagen bij het uitblijven van ziekteverzuim - door partijen genoemd: ‘bonusdagen’ - zouden ten onrechte niet zijn verstrekt. Ook zou over de jaren 2003 en 2004 zijn verzuimd een eenmalige vakantie-uitkering van 0,5% over het bruto jaarloon uit te keren.
4.5.2.
Pebe en Optu stellen dat met de werknemers was overeengekomen dat de EJU en bonusdagen zouden worden aangewend ter financiering van het door de werknemers te betalen deel van de premie voor ouderdomspensioen. Volgens Pebe en Optu is in overleg met de werknemers de per 1 maart 2000 via ZwitersLeven afgesloten bedrijfspensioenregeling beëindigd en is de pensioenregeling ondergebracht bij ABN-AMRO. De nieuwe regeling was een stuk beter maar ook duurder, aldus Pebe en Optu, hetgeen zou hebben geleid tot een afspraak over een extra inleg door de werknemers in de vorm van het afzien van de EJU en de bonusdagen.
Ook voor de toeslagen voor bijzondere uren was volgens Pebe en Optu op instigatie van de werknemers een andere afspraak gemaakt. Deze toeslagen golden alleen voor werknemers die werkzaam waren bij enkele opdrachtgevers uit de vleesverwerkende industrie, omdat alleen daar buiten de reguliere uren werd gewerkt. Omdat de omvang van het werk in bijzondere uren sterk fluctueerde en de werknemers in de rustige perioden in de vleesverwerkende industrie minder kregen betaald, is met hen een structurele uurloontoeslag van € 0,23 per uur overeengekomen en uitbetaald, zo beweren Pebe en Optu. Volgens hen ontvingen de werknemers daardoor uiteindelijk een hoger salaris dan bij onverkorte toepassing van de toeslagenregeling.
De door de CAO voorgeschreven loonsverhoging is wel doorgevoerd, zo stellen Pebe en Optu.
De eenmalige vakantie-uitkering is in 2003 inderdaad verzuimd te betalen, zo erkennen Pebe en Optu. De uitkering over 2004 is volgens hen pas betaalbaar gesteld in mei 2005 en valt daarom volgens hen niet onder de verstrekte garantie.
4.5.3.
Ter onderbouwing van de gestelde afspraken met de werknemers over de bonusdagen en EJU hebben Pebe en Optu verwezen naar het huishoudelijk reglement waarin een en ander volgens hen was vastgelegd (productie 23 van Pebe en Optu). Ook leggen zij verklaringen van enkele werknemers over, waarin deze de gestelde afspraken beamen (productie 25 van Pebe en Optu). Verder worden financiële overzichten overgelegd waaruit volgens Pebe en Optu blijkt dat de uitbetalingen conform de gestelde afspraken zijn verricht.
Dat de afspraak over de vaste uurtoeslag is gemaakt, blijkt volgens Pebe en Optu uit de loonstroken en de aparte registratie van de accountant in de loonadministratie. Dat zou volgens hen ook aan de orde zijn gesteld in een vergadering in oktober 2004 waar [eiseres] aanwezig was. Pebe en Optu leggen het verslag van die vergadering over als productie 20.
[eiseres] stelt dat [eiseres] niet aanwezig is geweest bij een vergadering waarin de vermeende afspraak over de urentoeslag zou zijn besproken. Volgens haar is het gespreksverslag gefingeerd. Voor het overige heeft [eiseres] niet gereageerd op de onderbouwing van het standpunt van Pebe en Optu maar verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Den Bosch in een procedure tussen Uniclean en enkele van haar (voormalig) werknemers. Daarin verwijst het gerechtshof naar een op dezelfde dag uitgesproken arrest tussen die werknemers en Pebe en Optu waarin het hof tot de slotsom komt dat Pebe en Optu niet geslaagd zijn de gestelde afspraken, met uitzondering van die over de bonusdagen, te bewijzen.
4.5.4.
De rechtbank stelt voorop dat in kwesties als de onderhavige - bedrijfsovernames - de in dat kader door de verkoper verstrekte garanties moeten worden uitgelegd aan de hand van de bekende Haviltex-formule en dat in dat kader heeft te gelden dat de reikwijdte van de mededelingsplicht van de verkoper mede wordt bepaald door de van de koper te verwachten onderzoeksinspanningen.
Relevant is verder dat, als door [eiseres] niet (gemotiveerd) betwist, vaststaat dat Pebe en Optu ervan uitgingen dat Uniclean de door hen gestelde afspraken met de werknemers had gemaakt en dat die afspraken rechtsgeldig waren terwijl ook vaststaat dat Uniclean dienovereenkomstig handelde, zodat Pebe en Optu in de veronderstelling waren dat er geen sprake was achterstallig loon. Van belang is dat in opdracht van [eiseres] ter voorbereiding op de aankoop van de aandelen een due diligence onderzoek is uitgevoerd. De aldus door [eiseres] ingeschakelde deskundige heeft - aan de hand van het onderzoek van de administratie van Uniclean, waarin de (uitwerking van) de afspraken zichtbaar waren - geconcludeerd dat conform de geldende CAO werd gehandeld.
Onder deze omstandigheden rustte op Pebe en Optu niet de verplichting [eiseres] uit eigener beweging verder te informeren over de precieze invulling van de afspraken omdat zij er, bij gebreke van verdere bevraging van de zijde van [eiseres], van uit mochten gaan dat [eiseres] op de hoogte was van de afspraken en daarmee akkoord was. Pebe en Optu hebben derhalve geen mededelingplicht geschonden. Dat de - op basis van de uitspraak van het hof Den Bosch toch aan te nemen - aanspraken van de (voormalige) werknemers van Uniclean aan beide partijen niet bekend waren ten tijde van de overdracht van de aandelen is een omstandigheid die in de verhouding tussen [eiseres] en Pebe en Optu voor risico dient te komen van [eiseres] nu het van haar te verwachten (en uitgevoerde) onderzoek geacht wordt dit punt te hebben bestreken.
Dit betekent dat indien [eiseres] op het punt van de aanspraken van de werknemers is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken - dat kan niet als vaststaand worden aangenomen gelet op het betwiste standpunt van Pebe en Optu dat [eiseres] op de hoogte was - de dwaling voor haar rekening dient te blijven. Verder moet worden geconcludeerd dat de kwestie over de aanspraken van de werknemers, wederom gelet op de hier geldende verhouding tussen mededelingsplicht en onderzoeksplicht, niet betekent dat de geleverde aandelen niet voldeden aan hetgeen [eiseres] gerechtvaardigd mocht verwachten.
4.5.5.
[eiseres] heeft niet gereageerd op de stelling van Pebe en Optu dat Uniclean de door de CAO voorgeschreven loonsverhoging heeft betaald en haar standpunt ter zake ook overigens niet onderbouwd, zodat daaraan voorbij zal worden gegaan.
4.5.6.
[eiseres] heeft niet nader onderbouwd waarom het verzuim op het punt van de eenmalige vakantie-uitkering in 2003 zou rechtvaardigen dat de koopprijs voor de aandelen zou worden aangepast. Dat had wel op haar weg gelegen nu, als door Pebe en Optu gesteld en door [eiseres] niet betwist, vaststaat dat het over een eenmalige som van € 2.240,00 gaat. De geringe omvang van dit bedrag maakt op voorhand onwaarschijnlijk dat dit enkele feit van invloed zal zijn op de tussen partijen te hanteren waarde van de aandelen.
4.6. Belastingaangiftes
4.6.1.
[eiseres] stelt dat Uniclean belastingaangiftes niet correct heeft verricht, met naheffingen en boetes als gevolg, waartoe zij verwijst naar een rapport van de belastingdienst van 10 februari 2005 (productie 7 van [eiseres]). De belastingclaim zou € 34.952,00 bedragen.
Pebe en Optu hebben aangevoerd dat de accountant van Uniclean bezwaar heeft gemaakt tegen de (kennelijk) opgelegde aanslag. Dat zou moeten leiden tot een verlaging van de aanslag naar € 2.767,00. Verder stellen zij dat uit hoofde van vennootschapsbelasting een ‘meevaller’ van € 4.219,00 exclusief vergoedingsrente genoteerd was en dat Uniclean naar verluidt nog een teruggaaf vennootschapsbelasting van €14.000,00 in het vooruitzicht zou hebben.
4.6.2.
Vervolgens heeft [eiseres] ter comparitie het volgende verklaard: de problematiek terzake de fiscale achterstand is bevredigend opgelost dus ik blijf niet bij dat deel van de vordering”. In de nadere conclusie van 30 maart 2011 besteedt [eiseres] niettemin aandacht aan deze kwestie, waarbij wordt ingegaan op de kosten die de accountant heeft gemaakt. [eiseres] laat echter na te stellen of, en zo ja waarom, zij op het punt van de belastingclaim heeft gedwaald of Pebe en Optu tekort zijn geschoten, hetgeen gelet op het verweer van Pebe en Optu en de verklaring van [eiseres] ter comparitie wel op haar weg had gelegen. Dit betekent dat [eiseres] op dit punt onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van haar standpunt.
4.7. Geschillen met werknemers
4.7.1.
[eiseres] stelt dat na overdracht van de aandelen is gebleken dat twee arbeidsrechtelijke geschillen tussen Uniclean en twee (voormalige) werknemers bestonden. Het zou daarbij gaan om een geschil met S. Mostafa, die op 27 november 2004 op staande voet was ontslagen, en een geschil met J.H.M. Gulicher, met wie op 18 augustus 2004 een beëindigingsovereenkomst was gesloten.
4.7.2.
Waar [eiseres] zich beroept op de door Pebe en Optu verstrekte garanties, kan de kwestie Gulicher om die reden in beoordeling geen rol spelen. Uit de eigen stellingen van [eiseres] blijkt immers dat als er al een geschil heeft bestaan, hetgeen Pebe en Optu betwisten, dat met de beëindigingsovereenkomst is geëindigd vóór de aandelenoverdracht.
Ten aanzien van de kwestie Mostafa hebben Pebe en Optu gesteld dat [eiseres] deze gedurende zijn ‘inwerkperiode’ bij Uniclean ter hand heeft genomen, hetgeen [eiseres] niet heeft betwist. Dit betekent dat [eiseres] zich er niet op kan beroepen dat zij niet op de hoogte was van het geschil. Zij heeft met de aan haar toe te schrijven wetenschap daarover de overeenkomst gesloten, zodat zijn over het bestaan van het geschil niet met recht kan klagen.
4.8. Achtergehouden informatie
4.8.1.
[eiseres] beweert dat Pebe en Optu hebben verzuimd haar mee te delen dat één van de vaste opdrachtgevers per 1 januari 2005 de relatie had beëindigd en een drietal bedrijven de af te nemen uren drastisch had beperkt.
4.8.2.
Pebe en Optu stellen dat [eiseres] op de hoogte was van de beëindiging van de relatie van één van de opdrachtgevers omdat dit besproken is tijdens een vergadering waarbij [eiseres] aanwezig was, hetgeen in een verslag is vastgelegd (productie 33 van Pebe en Optu). Verder voeren zij aan dat [eiseres] niet heeft aangetoond dat omzetverlies is opgetreden, nu andere opdrachtgevers méér zijn gaan afnemen en een van de directeuren van Pebe nog andere opdrachtgevers heeft geworven. De jaaromzet over 2005 zou nagenoeg gelijk zijn geweest aan die van 2004. Volgens Pebe en Optu probeert [eiseres] ten onrechte het aan bedrijfsvoering eigen risico op hen af te wentelen.
Van een minder aantal af te nemen uren door de drie andere opdrachtgevers was volgens Pebe en Optu vóór de aandelenoverdracht slechts sprake van een van hen, hetgeen in het due diligence rapport is vermeld. De anderen hadden de omvang van hun opdrachten toen nog niet teruggebracht noch was dat te voorzien, aldus Pebe en Optu.
4.8.3.
[eiseres] heeft niet meer inhoudelijk gereageerd op het standpunt van Pebe en Optu over de drie opdrachtgevers die hun opdrachten hebben verminderd, zodat haar standpunt als onvoldoende onderbouwd terzijde wordt gesteld.
[eiseres] betwist dat [eiseres] aanwezig was bij de vergadering waar de beëindiging van een opdracht zou zijn besproken en stelt dat het daarvan opgemaakte verslag zal zijn gefingeerd. Niet wordt ingegaan op de overige stellingen van Pebe en Optu, waaronder die over het ondernemingsrisico. De rechtbank acht dat wel relevant. [eiseres] beroept zich er immers - kort gezegd - op dat zij niet de onderneming geleverd heeft gekregen die zij mocht verwachten, waarbij zij ten aanzien van het hier besproken punt aanvoert dat zij ten onrechte niet is geïnformeerd door Pebe en Optu. Met hun verwijzing naar de ondernemersrisico’s hebben Pebe en Optu er echter terecht op gewezen dat het wegvallen (en aanwassen) van opdrachtgevers inherent is aan een dienstverlenende onderneming. In de omstandigheid dat gesteld noch gebleken is dat vertrekkende opdrachtgever van substantieel belang was voor de omzet van Uniclean en/of [eiseres] bij Pebe en Optu specifiek navraag heeft gedaan naar het aanblijven van deze of andere opdrachtgevers, heeft [eiseres] onvoldoende gesteld ter onderbouwing van haar verwijt aan het adres van Pebe en Optu. Dit betekent dat in het kader van deze procedure niet hoeft te worden onderzocht of [eiseres] concreet op de hoogte was van de beëindiging van de opdracht.
Conclusies
4.9.
Het vorenstaande betekent dat zowel de vordering tot vergoeding van schade als de vordering strekkende tot vermindering van de koopprijs moet worden afgewezen. Het beroep van Pebe en Optu op verjaring van de door [eiseres] gestelde vordering uit hoofde van non-conformiteit - welk beroep eerst in de laatste antwoordakte is gedaan zodat dat geen rol in de beoordeling kan spelen alvorens [eiseres] erop heeft kunnen reageren - behoeft gelet op het vorenstaande geen nader onderzoek.
4.10. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Pebe en Optu worden begroot op:
- griffierecht € 4.584,00
- salaris advocaat € 9.030,00 (3,5 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 13.614,00
in reconventie
4.11.
Na vermindering van eis middels de daartoe strekkende akte van 27 april 2011 resteert in reconventie enkel een vordering van Pebe uit hoofde van de met [eiseres] gesloten geldleningovereenkomst. Pebe heeft gesteld dat [eiseres] niet aan de afbetalingsverplichtingen heeft voldaan en dat zij daarom de overeenkomst op grond van wanprestatie ontbindt en de restant hoofdsom (€ 56.856,00) opeist. De wettelijke rente wordt gevorderd vanaf de dag van de ontbinding, zijnde 14 september 2005.
4.12.
Ten verwere beroept [eiseres] zich op opschorting en verrekening in verband met de in conventie voorgebrachte vorderingen. Nu de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen en [eiseres] voor het overige geen verweer heeft gevoerd tegen de vordering in reconventie, zal deze worden toegewezen.
4.13.
In de omstandigheid dat de oorspronkelijk door Pebe ingestelde vorderingen voor een substantieel deel zijn ingetrokken nadat [eiseres] daartegen verweer heeft gevoerd, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren, met dien verstande dat ieder de eigen kosten draagt.
4.14.
Optu heeft haar aanvankelijk ingestelde vorderingen - betaling van € 5.444,34 te vermeerderen met rente en opheffing van een ten laste van haar gelegd conservatoir beslag - ingetrokken, eveneens nadat [eiseres] daartegen in deze procedure verweer had gevoerd. Optu zal om die reden de door [eiseres] nodeloos gemaakte proceskosten moeten vergoeden. Deze worden begroot op € 768,00 voor salaris advocaat (2 punten x tarief € 384,00).
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van Pebe en Optu tot op heden begroot op € 13.614,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiseres] om aan Pebe te betalen € 56.856,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 15 september 2005 tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen Pebe en [eiseres], in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
veroordeelt Optu in de proceskosten aan de zijde van [eiseres], tot op heden begroot op € 768,00,
5.8.
wijst het meer of ander gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken op
28 december 2011.?