RECHTBANK MAASTRICHT
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2011 in de zaak tussen
[eiser] te 's-Gravenhage, eiser
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder
(gemachtigde: mr. M.G.G. Hilkens)
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag van
11 augustus 2010 en het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 25 januari 2011 (besluiten als bedoeld in artikel 6:2 onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2011. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
Eiser heeft verweerder bij brief van 11 augustus 2010 op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om toezending van stukken met betrekking tot de aan hem opgelegde naheffingsaanslag. Eiser heeft verweerder bij brieven van 8 en 27 september 2010 en 15 oktober 2010 verzocht zo spoedig mogelijk de gevraagde informatie te sturen.
Bij besluit van 21 januari 2011 heeft verweerder eisers aanvraag/verzoek (gedeeltelijk) afgewezen. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt bij brief van 25 januari 2011. Bij brief van 19 april 2011 heeft eiser verweerder verzocht zo spoedig mogelijk (binnen 2 weken) op zijn bezwaar te beslissen.
Eiser heeft bij brief van 9 mei 2011 beroep ingesteld tegen het uitblijven van besluiten op zijn aanvraag en bezwaarschrift en de rechtbank verzocht verweerder een dwangsom op te leggen voor het uitblijven van een primair besluit en een besluit op bezwaar. Voorts wordt de rechtbank verzocht verweerder te verplichten om binnen twee weken na de uitspraak te beslissen op zijn bezwaarschrift, eveneens onder oplegging van een dwangsom.
Ingevolge artikel 6:2, onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wob beslist het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
In de artikelen 10 en 11 van de Wob zijn de uitzonderingen en beperkingen op het vestrekken van informatie door het bestuursorgaan limitatief opgesomd. De door verweerder in zijn brief van 19 mei 2011 vermelde reden valt hier niet onder. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de Wob onverkort van toepassing is op eisers verzoek (aanvraag) van 11 augustus 2010 en zijn bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 21 januari 2011.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 6:12, vierde lid, van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
Vast staat dat verweerder bij besluit van 21 januari 2011 heeft beslist op eisers aanvraag en dat eiser op 9 mei 2011 beroep heeft ingesteld bij deze rechtbank.
Nog daargelaten de vraag of eisers brieven van 8 en 27 september 2010 en de brief van als ingebrekestelling kunnen worden gekwalificeerd, is de rechtbank van oordeel dat eiser tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag onredelijk laat beroep heeft ingesteld.
Dit betekent dat eisers beroep gericht tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Ter zitting is voorts gebleken dat verweerder tot op heden geen beslissing heeft genomen op eisers bezwaarschrift van 25 januari 2011. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting erkend dat eisers brief van 19 april 2011 moet worden aangemerkt als ingebrekestelling.
Artikel 4:17 van de Awb (voor zover relevant) luidt als volgt:
1. Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
2. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag.
3. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Indien het beroep gegrond is, stelt de rechtbank, ingevolge artikel 8:55c van de Awb, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast
Aangezien verweerder thans nog niet op eisers bezwaarschrift heeft beslist is de rechtbank van oordeel dat eisers beroep gericht tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift gegrond moet worden verklaard, het besluit als bedoeld in artikel 6:2 onder b van de Awb moet worden vernietigd en de hoogte van de door verweerder verbeurde dwangsom moet worden vastgesteld op het op grond van artikel 4:17 van de Awb maximale bedrag van € 1260.
Gelet op de lange duur van onderhavige procedure ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder binnen 2 weken na verzending van deze uitspraak dient te beslissen op eisers bezwaarschrift.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het bedrag van de reiskosten van eiser wegens het bijwonen van de zitting wordt vastgesteld op € 46,20, zijnde de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse.
Het bedrag van de verletkosten van eiser wegens het bijwonen van de zitting wordt vastgesteld op € 206,08 (8 uren).
3. Beslissing
1. verklaart het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag niet-ontvankelijk;
2. verklaart het beroep van eiser gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift gegrond en vernietigt het bestreden besluit als bedoeld in artikel 6:2 onder b van de Awb;
3. draagt verweerder op binnen 2 weken na verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
4. bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom verbeurt van € 100 per dag dat verweerder niet voldoet aan het gestelde onder punt 3, zulks tot een maximum van € 10.000;
5. stelt op grond van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de door verweerder reeds verbeurde dwangsom vast op € 1260;
6. veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 206,08 +
€ 46,20 = € 252,28, te vergoeden aan eiser;
7. bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 152 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2011.
w.g. E. Seylhouwer w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.