ECLI:NL:RBMAA:2012:BV1700
Rechtbank Maastricht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter in verzoek om machtiging ten behoeve van minderjarige woonachtig in het buitenland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Maastricht op 18 januari 2012 uitspraak gedaan op een verzoekschrift ingediend door de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige, die samen met de minderjarige in België woont. Het verzoek betreft een machtiging om een vaststellingsovereenkomst aan te gaan ten behoeve van de minderjarige. De kantonrechter heeft allereerst de rechtsmacht van de Nederlandse rechter beoordeeld, aangezien de verzoekster en de minderjarige in het buitenland verblijven. Volgens artikel 1:345 BW en de EG Verordening nr. 2201/2003, die de bevoegdheid en erkenning van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid regelt, is de Belgische rechter in principe bevoegd, tenzij er uitzonderingen zijn die de Nederlandse rechter bevoegd zouden maken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen relevante uitzonderingen zijn die de bevoegdheid van de Nederlandse rechter rechtvaardigen. De verzoekster heeft onvoldoende aangetoond dat de minderjarige een nauwe band met Nederland heeft, zoals vereist in artikel 12 lid 3 van de Verordening. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de Nederlandse rechter zich onbevoegd moet verklaren om van het verzoek kennis te nemen. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door de verzoekster en andere belanghebbenden binnen drie maanden na betekening worden aangevochten bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, uitsluitend door tussenkomst van een advocaat.