RECHTBANK MAASTRICHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 11 / 331 + AWB 11 / 332
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2012 i[J.S.]tussen
1. [A], te [woonplaats], eiseres,
2. [B], te [woonplaats], eiseres,
gezamenlijk te noemen eiseressen,
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigden: mr. G. Bunte en drs. A.E. van Kampen).
Bij (afzonderlijke) besluiten van 14 januari 2011 heeft verweerder de bezwaarschriften van eiseressen tegen zijn besluiten van 9 augustus 2010 ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de besluiten van 14 januari 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de stukken die betrekking hebben op de zaken aan de rechtbank gezonden en een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn ter zitting op 19 december 2011 gevoegd behandeld met het beroep geregistreerd onder nr. AWB 11/333. Eiseressen zijn verschenen bij hun directeur [J.S.] en hun algemeen directeur [F.W.]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Na de behandeling zijn de zaken gesplitst en is separaat uitspraak gedaan.
Op 1 juni 2009 hebben de inspecteurs van de Arbeidsinspectie bij een bezoek aan [Y] op camping(s) geconstateerd dat daar door twee vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunningen werkzaamheden werden verricht. Op 23 juni 2010 heeft verweerder zijn voornemens kenbaar gemaakt eiseressen in verband met voormelde werkzaamheden een boete van € 16.000,- op te leggen wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Bij (afzonderlijke) besluiten van 9 augustus 2010 heeft verweerder eiseressen in verband met voormelde werkzaamheden een boete van € 16.000,- opgelegd. Het daartegen door eiseressen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de thans bestreden besluiten van 14 januari 2011 ongegrond verklaard.
Eiseressen kunnen zich met deze besluiten niet verenigen en hebben in beroep - samengevat weergegeven - aangevoerd dat verweerder de onderhavige boetes ten onrechte heeft opgelegd. De gronden van het beroep geregistreerd onder nr. AWB 11/333 dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Eiseres sub 1 heeft geen enkele bemoeienis met de werkzaamheden op de camping. De vreemdelingen waren aldus niet voor eiseres sub 1 werkzaam via [X] Culturele Evenementen BV ([X]). Eiseres sub 2 heeft de nota rechtstreeks betaald aan [X], hetgeen ook blijkt uit de door eiseres overgelegde brief van 14 december 2010 en het daarbij overgelegde transactieoverzicht van de Rabobank. Ook eiseres sub 1 heeft echter toegang tot deze rekening. Eiseres sub 2 is de contractspartner van [X], hetgeen ook op papier staat in een overeenkomst. Het is eiseressen evenwel nog niet gelukt deze overeenkomst te vinden. Eiseressen hebben in dit verband een brief van 21 februari 2011 van [X] overgelegd, waaruit naar voren komt dat [X] handelt in opdracht van eiseres sub 2 en een brief van 23 februari 2011 van BDO Accountants en Belastingadviseurs. Het feit dat [J.S.] in het gehoor van 19 augustus 2009 anders heeft verklaard doet aan de feitelijke situatie niet af. In de oproep voorafgaand aan het gehoor is [J.S.] niet gewezen op het feit dat hij zich kan laten bijstaan door een raadsman. Dit is in strijd met artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Bovendien treedt [J.S.] immers op als Buro [Y], soms namens eiseres sub 2, soms namens eiseres sub 1, waarbij het meestal niet relevant is namens wie hij optreedt. Voorts hebben eiseressen aangevoerd dat verweerder hen niet in de gelegenheid heeft gesteld een zienswijze in te dienen. Hierdoor is eiseressen een ‘rechtsinstantie’ ontnomen. Eiseressen hebben verzocht om uitstel voor het indienen van de zienswijze, maar verweerder heeft niet op deze verzoeken gereageerd. Verder hebben eiseressen aangevoerd dat het onderzoek van de arbeidsinspectie incompleet is en niet op een juiste wijze tot stand is gekomen. Uit het dossier blijkt niet dat [D.H.] werkzaamheden heeft verricht en welke werkzaamheden hij heeft verricht. Evenmin blijkt uit het dossier tegen welke vergoeding hij deze werkzaamheden heeft verricht en in opdracht van wie hij deze werkzaamheden heeft verricht. [E.V.] heeft een verklaring ondertekend zonder dat hij de Engelse taal machtig is. De Arbeidsinspectie heeft desgevraagd ontkend dat [E.V.] en anderen door zijn verklaring in de problemen zouden kunnen komen. Daartoe hebben eiseressen een brief van [W.H.] van [X] van 21 februari 2011 overgelegd. Eiseressen hebben de rechtbank daarom verzocht de vreemdelingen op te roepen als getuigen. Eiseres sub 2 organiseert Pinkpop en zij doet daarbij voor de uitvoering een beroep op een tachtigtal bedrijven waaronder het bedrijf van eiseres sub 1. De werkzaamheden voor de camping laat eiseres sub 2 uitvoeren door [X]. In de bestreden besluiten is ten onrechte vermeld dat de Arbeidsinspectie niet met eiseressen over de organisatie van Pinkpop overleg heeft gepleegd, nu al jaren overleg tussen beiden plaats vindt. Het is onmogelijk te controleren of alle personen die werkzaam zijn ten behoeve van Pinkpop voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Wav. Verweerder heeft dit ook erkend. Bovendien is niet in alle Europese landen een tewerkstellingsvergunning vereist voor vreemdelingen als de onderhavige. Eiseressen zijn identiek in deze en worden door de bestreden besluiten tweemaal gestraft. Eiseressen hebben [X] reeds bij aangetekende brief van 2 augustus 2010 voor de aan hen opgelegde boetes aansprakelijk gesteld. Dit leidt ertoe dat [X] de boete driemaal dient te betalen. Het is niet redelijk dat eiseressen, gelet op het feit dat hen geen enkel verwijt treft, gelijk worden gestraft als een organisatie die met opzet handelt.
Ter zitting hebben eiseressen de vraag opgeworpen of de Arbeidsinspectie rechtmatig heeft gehandeld, aangezien zij enkel personen met een negroïde uiterlijk hebben gecontroleerd en eiseressen pas een jaar na de gestelde overtreding het boeterapport hebben ontvangen. Verder hebben eiseressen ter zitting ter onderbouwing van hun beroepen een rekeningafschrift van de Rabobank, een factuur aan [X] van 10 juli 2009, een email van de Accountant-Administratieconsulent van 12 december 2011 en informatie van de website www.rijksoverheid.nl overgelegd.
De rechtbank acht de eerst ter zitting aangevoerde beroepsgronden tardief, zodat deze niet bij de beoordeling van het beroep worden betrokken. De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn standpunt dat eerst ter zitting overgelegde stukken niet bij de beoordeling van het beroep dienen te worden betrokken, omdat de goede procesorde zich verzet tegen het meenemen van deze stukken. Niet is gebleken dat deze stukken niet eerder hadden kunnen worden overgelegd.
De rechtbank stelt verder vast dat eiseressen bij brief van 23 juni 2010 van verweerder in de gelegenheid gesteld zijn een zienswijze in te dienen. Eiseressen hebben bij brieven van 1 juli 2010 verzocht om uitstel voor het indienen van de zienswijzen tot 1 september 2010. Bij brief van 5 juli 2010 heeft verweerder de termijn voor het indienen van de zienswijzen opgeschort tot 2 augustus 2010. Bij brief van 5 juli 2010 is verzocht om nader uitstel voor het indienen van een zienswijze tot 1 september 2010. De rechtbank overweegt dat eiseressen, gelet op het voorgaande, in de gelegenheid zijn gesteld om een zienswijze in te dienen tot 2 augustus 2010, zodat zij niet worden gevolgd in de stelling dat hen een ‘rechtsinstantie’ is ontnomen. De rechtbank volgt eiseressen evenmin in hun standpunt dat zij zonder nader bericht van verweerder ervan uit mochten gaan dat aan hen uitstel is verleend voor het indienen van een zienswijze tot 1 september 2010.
In dit geding dient de rechtbank, in het licht van de aangevoerde gronden, te beoordelen of verweerder eiseressen terecht een boete heeft opgelegd van € 16.000,-.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wav wordt onder een vreemdeling verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b sub 1, respectievelijk onder c, van de Wav wordt als werkgever aangemerkt degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 18 van de Wav wordt (onder meer) het niet naleven van artikel 2, eerste lid, van de Wav als beboetbaar feit aangemerkt.
In artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav is aangegeven dat de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk is aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,-.
In het derde lid is bepaald dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beleidsregels vaststelt, waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Ingevolge beleidsregel 2 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals geldend ten tijde hier in geding, wordt bij de berekening van de boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav, voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav (Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd. Ingevolge de Tarieflijst is voor een rechtspersoon het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav gesteld op € 8.000,- per beboetbaar feit.
Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 3, blz. 13) bij de artikelen 1 en 2 van de Wav is diegene die een vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig werkgever en is deze werkgever te allen tijde verantwoordelijk voor en aanspreekbaar op het al dan niet aanwezig zijn van de benodigde tewerkstellingsvergunning. Of sprake is van een arbeidsovereenkomst of gezagsverhouding is daarbij niet relevant. Het feit dat in opdracht of ten dienste van een werkgever arbeid wordt verricht is voor het feitelijk werkgeverschap reeds voldoende, aldus de Memorie van Antwoord (Kamerstukken II, 1993/94, 23 574, nr. 5, blz. 2).
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 maart 2008 (LJN BC6443) overweegt de rechtbank dat ook een opdrachtgever die via een tussenpersoon arbeid laat verrichten is aan te merken als werkgever in de zin van de Wav. Instemming met respectievelijk wetenschap van de arbeid is voor de kwalificatie als werkgever in de zin van de Wav niet vereist; het enkel mogelijk maken van het verrichten van arbeid en het niet verhinderen daarvan, wordt ook opgevat als het laten verrichten van arbeid.
Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken Tweede Kamer, 2003-2004, 29523, nr. p. 1) zijn de Wav-voorschriften gegeven ter bestrijding van verdringing van legaal arbeidsaanbod in Nederland en de Europese Economische Ruimte op de arbeidsmarkt, overtreding van normen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, die kan leiden tot uitbuiting van de illegaal tewerkgestelde vreemdeling, en concurrentievervalsing binnen een sector, waardoor de bedrijfsvoering van bonafide werkgevers wordt geschaad.
Ingevolge artikel 1a , aanhef en onder b, van het Besluit uitvoering Wav is het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid , van de Wav niet van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die naar het oordeel van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) als vrijwilliger deelneemt aan arbeid die gebruikelijk onbetaald wordt verricht, geen winstoogmerk heeft en een algemeen maatschappelijk doel dient. Ter uitvoering van dit artikel wordt een beleid gevoerd neergelegd in de Beleidsregels CWI uitvoering Wav, dat betrekking heeft op vrijwilligerswerk door vreemdelingen die behoren tot aangegeven categorieën. Indien aan de in dit beleid genoemde voorwaarden met betrekking tot de vreemdeling wordt voldaan en de werkgever beschikt over een vrijwilligersverklaring, is het verbod dat een werkgever een vreemdeling niet in Nederland arbeid mag laten verrichten (artikel 2, eerste lid, van de Wav) niet van toepassing voor deze arbeid.
Uit de gedingstukken en het boeterapport van 28 april 2010 komt volgens de rechtbank, anders dan eiseressen stellen, wel naar voren dat tijdens een controle op 1 juni 2009 van de Arbeidsinspectie een vreemdeling met de Bulgaarse nationaliteit op één van de campings van Pinkpop is aangetroffen, terwijl hij arbeid verrichtte, bestaande uit het houden van toezicht op de camping(s). Uit dit boeterapport komt ook naar voren dat de andere vreemdeling met de Mexicaanse nationaliteit, blijkens de boeken en de mededeling van de coördinatrice, aan het werk was op een andere camping van Pinkpop.
Voorts is niet tussen partijen in geschil dat de vreemdelingen niet in het bezit waren van een tewerkstellingsvergunning voor het werk op de camping(s) van Pinkpop. Nu de vreemdelingen kunnen worden aangemerkt als vreemdeling in de zin van de Vw 2000 dienden zij in het bezit te zijn van een tewerkstellingsvergunning voor de werkzaamheden op de camping(s) van Pinkpop. De omstandigheid dat niet in alle Europese landen een tewerkstellingsvergunning is vereist voor werkzaamheden als de onderhavige doet daaraan niet af. Voor zover eiseressen zich op het standpunt hebben gesteld dat sprake was van vrijwilligerswerk - niet in geschil is dat zij niet in bezit waren van een vereiste vrijwilligersverklaring - en dat zij daarom niet kunnen worden aangemerkt als werkgever in de zin van de Wav, is de rechtbank van oordeel dat deze stelling niet kan slagen. De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in de uitspraken van de Afdeling van 11 juli 2007 (LJN BA9298) en 10 september 2008 (LJN BF0331).
Het voorgaande brengt met zich dat de Wav in beginsel volledig van toepassing is.
Ten aanzien van de stellingen van eiseressen dat eiseres sub 1 niet de opdracht heeft gegeven aan [X] en zij dubbel worden beboet, omdat eiseressen één en dezelfde zijn, overweegt de rechtbank dat in dit verband, blijkens de uitspraak van de Afdeling van 20 december 2011 (LJN BO9803), de inhoud van de uitreksels uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel van belang kunnen zijn. Uit deze uitreksels blijkt weliswaar dat eiseres sub 1 en eiseres sub 2 afzonderlijke rechtspersonen zijn, maar dat zij gevestigd zijn op dezelfde locatie en dat zij (feitelijk) dezelfde bestuurder ([J.S.]) hebben. Ook blijkt uit briefpapier dat zij dezelfde email-adressen hebben en als het ware samen (Buro) [Y] vormen. In dit licht had verweerder niet enkel waarde mogen hechten aan de verklaring van J.A.P Smeets tijdens zijn gehoor van 28 augustus 2009, waarbij deze heeft aangegeven dat [B] de opdrac[J.S.]egeven aan [A] en deze laatste de opdracht heeft gegeven aan [X].
Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiseressen ten onrechte beiden als werkgever in de zin van de Wav aangemerkt, hetgeen met zich brengt dat verweerder één boete ten onrechte heeft opgelegd. De rechtbank volgt eiseressen in hun (subsidiaire) standpunt dat eiseres sub 2 moet worden aangemerkt als de werkgever in de zin van de Wav, zodat verweerder de boete aan eiseres sub 2, gelet op de inhoud van het boeterapport en gelet op het ontbreken van tewerkstellingsvergunningen of vrijwilligersverklaringen, terecht heeft opgelegd en de boete aan eiseres sub 1 ten onrechte heeft opgelegd.
Het beroep geregistreerd onder nr. AWB 11/331 is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit dat betrekking heeft op eiseres sub 1 (WBJA/JA-WAV/2010/18373/Bob) dient te worden vernietigd. De overige door eiseres sub 1 naar voren gebrachte beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer.
De rechtbank zal, onder toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf recht doen in het beroep van eiseres sub 1 en de boetebeschikking van 9 augustus 2010 (071022695/04) herroepen.
Ten aanzien van hetgeen overigens is aangevoerd door eiseres sub 2 overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 3 juni 2009, LJN BI6078 en de 11 juli 2007, LJN BA9310) betreft het opleggen van een bestuurlijke boete, zoals hier aan de orde, een discretionaire bevoegdheid waarvan gebruik kan - maar niet onder alle omstandigheden behoeft te - worden gemaakt. De bij het bestreden besluit gehandhaafde bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Door de rechtbank dient daarom, mede gelet op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in volle omvang te worden getoetst of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Het evenredigheidsbeginsel brengt met zich dat niet alleen de mate van verwijtbaarheid aanleiding kan vormen voor matiging van een opgelegde boete, maar ook de ernst van de overtreding en de omstandigheden waaronder deze is begaan kunnen van betekenis zijn bij de beoordeling of de hoogte van de opgelegde boete dient te worden gematigd. Factoren zoals de aard, intensiteit en duur van de werkzaamheden kunnen, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2008 (LJN BF7230), daarbij een rol spelen.
In de omstandigheid dat eiseres sub 2 en de Arbeidsinspectie al jaren overleg hebben en dat de Arbeidsinspectie haar niet op de hoogte heeft gesteld van het feit dat vreemdelingen als de onderhavige een tewerkstellingsvergunning of vrijwilligersverklaring dienen te hebben voor de werkzaamheden op de camping(s) van Pinkpop, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat eiseres sub 2 niet kan worden verweten dat zij via [X] vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning of vrijwilligersverklaring op de camping(s) van Pinkpop werkzaamheden heeft laten verrichten, zodat dit voor verweerder geen aanleiding had hoeven vormen om de boete te matigen.
De rechtbank overweegt voorts dat eiseres sub 2 ter zitting onweersproken heeft gesteld dat de vreemdelingen 16 uren in vijf dagen werkzaamheden zouden verrichten op de camping(s) van Pinkpop en dat de betreffende vreemdelingen op 1 juni 2009, de dag van de controle, nog geen 8 uren werkzaamheden hebben verricht op de camping(s). Voorts heeft eiseres sub 2 onweersproken gesteld dat de vreemdelingen direct na de controle hun werkzaamheden op de camping(s) hebben beëindigd alsmede dat de vreemdelingen voor hun werkzaamheden geen loon hebben ontvangen, maar dat zij een festivalticket, eten en drinken hebben ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze omstandigheden van invloed op de ernst van de overtreding en hadden die voor verweerder aanleiding moeten vormen tot het matigen van de opgelegde boete. De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat aan een werkgever die een vreemdeling gedurende 40 uren per week voor drie maanden of zelfs langer werkzaamheden laat verrichten zonder een tewerkstellingsvergunning, en waarbij uitbuiting aan de orde kan zijn, een boete van dezelfde hoogte als de onderhavige boete wordt opgelegd. Van uitbuiting als bedoeld in de eerdergenoemde Memorie van Toelichting is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake en ook de overige genoemde Wav-doelstellingen zijn, gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden door (studerende) vreemdelingen, slechts in geringe mate geschonden.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de boete onevenredig hoog is in relatie tot de ernst van de overtreding en op basis van artikel 3:4 van de Awb voor matiging in aanmerking komt.
Van (andere) bijzondere omstandigheden, die mede gelet op artikel 4:84 van de Awb tot verdere matiging van de door verweerder opgelegde boete zouden moeten leiden, is de rechtbank niet gebleken.
Het beroep van eiseres sub 2 zal derhalve gegrond worden verklaard.
Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de rechter, indien hij het beroep gegrond verklaart, het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn uitspraak, dan wel bepalen dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
De rechtbank ziet aanleiding om op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door de voor voornoemde overtredingen opgelegde boete vast te stellen op € 4.000, - (€ 2.000, - + € 2.000, -). De rechtbank is van oordeel dat van deze resterende boete nog steeds een aanzienlijk afschrikkende werking uitgaat.
De rechtbank ziet geen aanleiding het verzoek van eiseressen om proceskostenvergoeding te honoreren, omdat niet gebleken is van kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
De rechtbank acht, gezien de gegrondverklaring van het beroep, termen aanwezig om te bepalen dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht zal vergoeden.
Ter voorlichting van eiseressen merkt de rechtbank op dat de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van de bestreden besluiten niet betekent dat zij op alle onderdelen van het beroep gelijk hebben gekregen. Uit het voorafgaande blijkt dat de rechtbank een aantal beroepsgronden ondubbelzinnig heeft verworpen. Indien eiseressen zich niet kunnen verenigen met de verwerping van deze beroepsgronden en willen voorkomen dat dit oordeel van de rechtbank in rechte komt vast te staan zullen zij, ondanks de gegrondverklaring van het beroep, tegen deze uitspraak tijdig hoger beroep moeten instellen.
verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
herroept ten aanzien van eiseres sub 1 de boetebeschikking van 9 augustus 2010 (071022695/04);
stelt ten aanzien van eiseres sub 2 de boete vast op € 4.000,-;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
bepaalt dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van
€ 302,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden in tegenwoordigheid van mr. S.A.J. Wenders als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2012.
w.g. S. Wenders w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.