RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Civiel
Datum uitspraak: 19 maart 2012
Zaaknummer : 168648 / KG ZA 12-39
De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende kort gedingvonnis gewezen
[EISER],
wonende te Antwerpen, België,
eiser,
advocaat mr. J.M. Pals;
[GEDAAGDE1],
wonende te Maastricht,
gedaagde sub 1,
[GEDAAGDE2],
wonende te Maastricht,
gedaagde sub 2,
advocaat: mr. M. Herens, te Amsterdam;
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DUTCH MEDIA UITGEVERS BV,
gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam,
gedaagde sub 3,
geen advocaat gesteld hebbende, namens wie ter zitting de heer [[X]]], directeur, het woord heeft gevoerd.
Partijen zullen hierna respectievelijk: “eiser”, “de auteurs” en “de uitgever” worden genoemd, welke laatste drie gezamenlijk zullen worden aangeduid als: “gedaagden”.
1.Het verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagden gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 5 maart 2012, heeft hij gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna hij zijn vordering, met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties, aan de hand van een pleitnota nader heeft doen toelichten.
De auteurs hebben aan de hand van een pleitnota verweer gevoerd, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.
Namens de uitgever is het woord gevoerd door haar directeur.
Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd.
Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.
2.1. Eiser vordert – zakelijk weergegeven – gedaagden te verbieden om een tweede en verdere druk van het boek “In Gods naam” met de subtitel “De affaire [[H.]]. Een onthutsend beeld van de katholieke kerk en haar leiders” (ISBN 978 90 488 0929 5/NUR 320) uit te brengen en in het verkeer te brengen, hetzij direct hetzij indirect, indien en zolang daarin niet de aanpassingen zijn aangebracht, zoals vermeld in de bijlage bij de dagvaarding, op straffe van verbeurte door ieder van gedaagden van een dwangsom van € 100.000,-- en gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 10.000,-- als voorschot op de schadevergoeding, alsmede gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de procedure begroot op € 5.000,--.
2.2. Eiser legt aan zijn vorderingen – samengevat en voor zover van belang – ten grondslag dat hij buiten de in het boek beschreven affaire staat, maar toch op vele plaatsen in het boek op een onjuiste en suggestieve wijze wordt genoemd. Daardoor wordt zijn eer en goede naam onrechtmatig geschaad. Hij wenst noch met [[H]], noch met: “de affaire [[H.]]” in verband te worden gebracht. De handelwijze van gedaagden is zeer onzorgvuldig, omdat het beginsel van wederhoor niet werd toegepast en omdat er aan hun zijde geen enkel te respecteren belang bestaat bij de door hem gewraakte vermeldingen.
2.3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer, op dit verweer wordt, voor zover relevant, bij de beoordeling ingegaan.
3.1. Gedaagden stellen voorop dat eiser geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening in kort geding. Eiser achtte immers een onmiddellijke voorziening vorig jaar, tegen de eerste druk van het boek, niet noodzakelijk, waarom zou dat dan nu – een half jaar later – voor de tweede druk wel het geval zijn, temeer nu de eerste druk nog steeds verkrijgbaar is? In dat kader werpen gedaagden de vraag op welke omstandigheden maken dat het voor de tweede druk van het boek noodzakelijk is dat het grondrecht van de auteurs op een vrije meningsuiting moet worden ingeperkt? Dergelijke omstandigheden zijn volgens gedaagden niet aanwezig en worden door eiser ook niet gesteld.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
Indien er veronderstellenderwijze vanuit wordt gegaan dat, zoals eiser stelt, gedaagden gelet op de thans bekende feiten en omstandigheden onrechtmatig zullen handelen als zij een ongewijzigde versie van het boek in omloop brengen heeft hij thans spoedeisend belang om een ongewijzigde tweede druk en daarmee een nieuwe herhaalde aantasting van zijn eer en goede naam tegen te houden, daargelaten, of dat verbod inhoudelijk gezien toewijsbaar is, waarover later in dit vonnis meer. Een en ander klemt te meer, nu de uitgever desgevraagd ter zitting in het midden liet of en wanneer een tweede druk zal worden uitgebracht. Een voldoende spoedeisend belang is derhalve aanwezig.
3.2. De vorderingen van eiser houden in beginsel een beperking in van het in artikel 10 lid 1 van het EVRM neergelegde grondrecht van gedaagden op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan slechts worden beperkt indien dit bij de wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij wet is voorzien is sprake, wanneer de uitlatingen van gedaagden onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk wetboek.
3.3. Voor het antwoord op de vraag welk recht – het recht van gedaagden op vrije meningsuiting of het recht van eiser op bescherming van zijn eer en goede naam – in dit geval het zwaarste weegt, moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen. Hierbij staan twee, ieder voor zich hoogwaardige, maatschappelijke belangen tegenover elkaar. Aan de ene kant het belang van eiser dat hij niet door openbare uitlatingen – via dit boek en de daarop gebaseerde publicaties in kranten en op internet– wordt blootgesteld aan lichtvaardige beschuldigingen; aan de andere kant het belang van gedaagden dat zij zich in het openbaar kritisch en waarschuwend mogen uitlaten over de affaire [[H]] om eventuele misstanden in de katholieke kerk aan de kaak te kunnen stellen.
3.4. Welk van deze belangen in dit concrete geval de doorslag behoort te geven, hangt af van de in onderling verband te beschouwen omstandigheden.
Belangrijke omstandigheden, die de rechter in het bijzonder zou moeten meewegen zijn volgens de Hoge Raad in zijn standaardarrest van 24 juni 1983 (NJ 198, 801) de volgende:
1. de ernst van de misstand welke gedaagden aan de kaak willen stellen;
2. heeft eiser daar iets mee te maken en is het voor het gestelde doel noodzakelijk eiser daarin te betrekken?
3. ook als eiser niets te verwijten valt en het niet de bedoeling is eiser te beschuldigen?
4. de mate waarin de verdenkingen ten tijde van de publicatie steun vonden in het beschikbare feitenmateriaal.
3.5. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt.
Allereerst zal worden stilgestaan bij de aard en opzet van het boek.
De titel luidt: “In Gods naam” met de subtitel “De affaire [[H.]]. Een onthutsend beeld van de katholieke kerk en haar leiders”.
Op de achterkant van het boek:
“De afgelopen jaren kwamen oneindig veel misstanden in de katholieke kerk aan het licht. Duizenden slachtoffers van seksueel misbruik door geestelijken kwamen naar buiten met het geheim dat zij een leven lang met zich mee hadden gedragen. Maar er is meer: de handel en wandel van pastoors, priesters en bisschoppen blijkt niet altijd zo rechtschapen als men op basis van hun geloof zou verwachten.
…….
In Gods naam laat het ontaarde leven van pastoor-deken [[H.]] zien. Een leven vol luxe auto’s, relaties met mannen en vrouwen, buitensporig drankgebruik, vele plezierreisjes en misbruik van geld uit de armenkas van zijn parochie”.
Volgens het voorwoord betreft het:
“een gedramatiseerde reconstructie van de ondergang van wijlen pastoor-deken [[H.]] van Gulpen en het jarenlange gevecht van zijn oud-vriendin [[EH]] tegen het bisdom Roermond om erkenning. Het is ondermeer gebaseerd op verklaringen, processen-verbaal van onderzoekende instanties, hoorzittingen bij de rechtbank Maastricht en de dagvaarding van [[EH]] tegen het bisdom Roermond.”
Het voorwoord vermeldt voorts:
“Aan de hand van vele gesprekken en authentieke stukken zoals documenten, persoonlijke brieven, postkaarten, aantekeningen en notities hebben we een goed beeld gekregen van de denk- en belevingswereld en het woordgebruik van hoofdrolspelers als oud-bisschop [[G]], bisschop [[W]], de Maastrichtse pastoor [[GH]] en uiteraard [[H.]] en zijn voormalige vriendin.”
3.5.1 Om duidelijk te maken hoe dit allemaal kon gebeuren moesten de auteurs, zo hebben zij aangegeven, een breder beeld schetsen van de katholieke kerk in Limburg in de jaren dat [[H]] hier werkzaam was. Dat was onder leiding van Jo [[G]], bisschop van het bisdom Roermond. Bisschop [[G]] heeft [[H]] in de jaren zeventig opgeleid en later aangesteld tot pastoor. Een van de andere jonge priesters die in dezelfde periode door [[G]] werd opgeleid en later aangesteld tot pastoor en deken was eiser. Het was dan ook opmerkelijk dat een van zijn volgelingen, eiser, in de jaren negentig openlijk kritiek uitte op de streng conservatieve lijn van bisschop [[G]], hetgeen zelfs tot zijn ontslag leidde. Dit maakt, nog steeds volgens de auteurs, eiser tot een persoon van historische betekenis die in deze schets van de katholieke kerk in Limburg niet mag ontbreken. Eiser is een publiek figuur, getuige ook zijn verschijning in de media (b.v. z. ro. 3.8).
3.5.2. Tegen deze opzet heeft eiser ook geen bezwaar gemaakt. In tegendeel. Hij maakt slechts bezwaar tegen 18 van de 37 vermeldingen van zijn naam in het boek. Een hoofdstuk draagt zelfs zijn naam als titel, maar hiertegen heeft eiser zich niet verzet.
3.5.3. Vooropgesteld dat het boek dus kennelijk beoogt de affaire [[H]] gedeeltelijk vanuit een historisch perspectief te beschrijven mag worden vereist dat in de historische gedeelten zowel de feiten als de context waarin die feiten worden geplaatst juist zijn.
Voor het deel van het boek dat op fictie is gebaseerd geldt, dat een volkomen neutrale formulering niet is vereist, gezien de subjectieve benadering op die plaatsen in het boek. Wel geldt ook op die plaatsen dat de vermeldingen onnodig grievend en beledigend kunnen zijn, zodra zij als feiten worden gesteld en in verband worden gebracht met een misstand waarmee eiser niets te maken heeft. De vraag is daarom aan de orde, of het verweer van gedaagden, dat de naam van eiser weliswaar in het boek wordt genoemd, maar dat zijn eer en goede naam niet worden aangetast, en dat iedere lezer kan lezen dat eiser nergens bij betrokken was, slaagt.
Daartoe worden in het navolgende de door eiser gevorderde wijzigingen ieder afzonderlijk beoordeeld.
Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat het niet aan eiser is om de verhalen die over hem de ronde doen te ontzenuwen, maar aan de auteurs om over een en ander pas te publiceren wanneer zij voor die publicatie voldoende gegronde verifieerbare aanwijzingen hebben.
3.6 Pagina 22
“De tijd op Rolduc is voor [[H]], (..) en [Eiser] een waar feest.”
Eiser vordert verwijdering van zijn naam uit deze zin, omdat het een feitelijke onjuistheid betreft die bovendien vanwege de context zijn eer en goede naam schaadt.
Gedaagden voeren als verweer dat deze vermelding gebaseerd is op gesprekken met [[H]] zelf en op gesprekken met mevrouw [[eh]]. Tegen haar zou [[H]] hebben verteld over zijn tijd op Rolduc. Gedaagden voegen hieraan toe dat deze vermelding wellicht feitelijk niet juist is, maar dat hij daarmee nog niet onrechtmatig is.
Daarin worden gedaagden niet gevolgd. Een feitelijke onjuistheid is onrechtmatig als er reden is om te twijfelen en de onjuistheid een incriminerende werking heeft. Daarvan is in dit geval sprake vanwege de passage die erop volgt:
“ Van een spirituele voorbereiding komt nauwelijks iets terecht.” (…) “’s Avonds klimmen de priesterstudenten vaak uit het raam om tot diep in de nacht uit te gaan in Heerlen.” (…)
“(---) een 19-jarige priesterstudent op Rolduc ziet het elitekorps op sommige zondagmiddagen samenkomen. Hij schrikt van de patserige priesters in dure maatpakken en grote witte boorden die in glimmende bolides komen aanrijden. ’s Zomers nemen ze het er goed van door in de prachtige omgeving van Rolduc aan lange tafels te dineren”.(…)
Eiser wordt door deze context (en die van het hele boek, z. ro. 3.5) meegetrokken in een beeld dat op zijn minst laakbaar is te achten, terwijl gedaagden deze, in hun ogen misstand, ook aan de kaak hadden kunnen stellen zonder eiser daarin te betrekken. Nu gedaagden deze vermelding slechts baseren op verklaringen de auditu (van horen zeggen) terwijl er geen nevenbewijs is overgelegd en er twijfel bestaat over de juistheid van deze feiten is de vermelding onrechtmatig. Gedaagden hebben nagelaten hun feitelijke basis kenbaar zorgvuldig en accuraat te verzekeren. De gevorderde verwijdering op pagina 22 zal daarom worden toegewezen.
“Sinds Bisschop [[G]] in 1973 het voormalige grootseminarie Rolduc in ere herstelt als slaapgemeenschap waar neoconservatieve theologiestudenten klaargestoomd worden voor het priesterschap trekken ze met elkaar op, [eiser], (---) en [[H.]]. Drie gijsianen van het eerste uur die bekendstaan om hun onvoorwaardelijke trouw aan het orthodoxe beleid van de nieuwe bisschop en hun grote liefde voor kunst en vooral kerkschatten”.
Eiser vordert verwijdering van zijn naam uit regel 4 (in dit citaat) en in regel 13 het woord: “drietal”.
Eiser stelt voorop dat hij zich niet wenst te begeven in een discussie over de toenmalige kerkpolitiek noch over de opstelling en handelwijze van bisschop [[G]], die hij indertijd zelf ook heeft bekritiseerd. De vorderingen zijn er dan ook niet op gericht om het hele hoofdstuk van pagina 62 tot en met 66 (met de titel “Willem Anthony [eiser1]”) integraal te schrappen, zij richten zich vooral tegen de in zijn ogen misplaatste context waarin zijn naam wordt geplaatst.
Eiser wordt gevolgd in zijn betoog dat door de context: “en hun grote liefde voor kunst en vooral kerkschatten” op pagina 62 door gedaagden mogelijk een link is gelegd naar het incident in Holset, de vermeende kunstroof, waarmee [[H]] destijds in verband werd gebracht, zoals beschreven op pagina 75 van het boek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat voor de lezers in die samenhang te lezen. Eiser wordt hier in verband gebracht met een misstand zonder dat gedaagden de feiten kenbaar hebben geverifieerd. Gedaagden hadden deze misstand ook kunnen beschrijven zonder eiser erin te betrekken. Desondanks hebben gedaagden op pagina 75 eiser te kijk gezet als betrokken bij de kunstroof. Nu gedaagden zich ook daar uitsluitend baseren op een verklaring van een (inmiddels overleden) dorpeling in het boek als volgt opgenomen: “In de twee andere mannen meent hij de Maastrichtse pastoor (...) en [Eiser] te herkennen. Vrienden van [[H]], die net zoals de deken bekendstaan om hun voorliefde voor mooie spullen en kerkantiek in het bijzonder” zonder de verklaring van die dorpeling van nevenbewijs te voorzien anders dan wederom een verklaring van horen zeggen door die dorpeling bij monde van [[D]] (productie 12 gedaagden) ontbreekt een deugdelijke feitelijke basis en is deze vermelding onrechtmatig te achten.
Zowel de gevorderde verwijdering van eisers naam op pagina 62 als op pagina 75 worden daarom toegewezen.
3.8. De foto van eiser midden in het boek samen met anderen in een show van Sonja Barend in 1985, waarvan eiser verwijdering vordert, heeft betrekking op een historisch beeld; de foto is gebaseerd op een publiek optreden van eiser op de televisie en dus op ware feiten gebaseerd.
Eiser heeft echter noch feitelijk, noch juridisch aangegeven welk redelijk belang hij heeft om zich tegen openbaarmaking van de foto te verzetten.
Daar staat tegenover dat gedaagden onweersproken hebben aangevoerd dat eiser bij Sonja Barend de conservatieve lijn van de kerk verdedigde en een foto hiervan past in de historische context van het boek, hetgeen overigens niet onaannemelijk is.
De vordering tot verwijdering van die foto zal daarom worden afgewezen.
3.9. Op pagina’s 114 en 115 staat de navolgende passage:
“Een andere vriend van de deken van Gulpen zal zij nooit te zien krijgen. Het is [eiser]. Een deken net als hij, maar dan van Weert, heeft [[H]] haar eens uitgelegd”.
Ze moet dan ook van [[H]] thuisblijven als de deken samen met (--)naar Maasbracht rijdt om die [Eiser] te ontmoeten in het sterrenrestaurant Da Vinci. (---) en [Eiser] zien elkaar daar zeker vier keer per jaar.
……
Het is een hoge pief in het Vaticaan waar (---) en [Eiser] contact mee hebben. Nu mag hij ook mee”.
Eiser vordert verwijdering op pagina 114 van de passage “Een andere vriend….eens uitgelegd” evenals verwijdering van de naam van eiser in de andere geciteerde regels.
Deze vermeldingen zijn alleen gebaseerd op een verklaring van mevrouw [[eh]] en pastoor [[S]]. De verklaring van mevrouw [[eh]] is van horen zeggen, de verklaring van pastoor [[S]] te algemeen, gelet op de gemotiveerde ontkenning door eiser dat hij een vriend van [[H]] was of ooit met hem in dat restaurant heeft gegeten en de door eiser ingebrachte anders luidende verklaringen (Bijlagen H t/m M en L.).
De voorzieningenrechter merkt in dit verband op dat een kort geding zich niet leent voor uitvoerige bewijsvoering.
In het licht van de opzet en conclusies van het boek (z. ro. 3.5) tasten voormelde passages ook de eer en goede naam van eiser aan en zijn daarom onrechtmatig.
De gevorderde verwijdering op pagina 114 en 115 zal worden toegewezen.
3.10. Ook de gevorderde aanpassing van de tekst op pagina 259 (verwijdering van de kwalificatie “vriend” t.a.v. eiser in regel 1 zal worden toegewezen, nu deze vermelding in het in het licht van het voorgaande onjuist is en daarom onrechtmatig.
3.11. Bij voormelde beoordeling is mede in aanmerking genomen dat de auteurs, blijkens een brief van 28 november 2011, eiser op pagina’s 22, 75, 115 wilden tegemoetkomen, waaruit de voorzieningenrechter afleidt dat vermelde passages niet absoluut noodzakelijk zijn voor het boek
3.12. De primair gevorderde verwijderingen op de pagina’s 266, 267, 268 en 269 die beogen - kort samengevat - de passage over de procedure die eiser in 2003 heeft gevoerd tegen Gay Krant en Panorama inz. beweerdelijke betrokkenheid bij een ontuchtaffaire geheel te schrappen worden afgewezen. Auteurs baseren zich op artikelen in Panorama en de Gaykrant en op de inhoud van een vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch. Al kan aan eiser worden toegegeven dat daarmee de zaak weer wordt opgerakeld, hetgeen auteurs hier schrijven is gebaseerd op verifieerbare feiten en past in de context en opzet van hun boek (z. ro. 3.5) en is daarom niet onrechtmatig. Bovendien heeft eiser de passage bovenaan pagina 269 inhoudende dat hij als gevolg van deze procedure ontslag neemt en weer naar Antwerpen vertrekt niet betwist
De subsidiaire vordering tot aanpassing van de gewraakte passages wordt afgewezen, nu deze vordering te vaag is en daardoor onvoldoende bepaalbaar.
3.13. Eiser vordert tenslotte een voorschot op de schadevergoeding. Het betreft een geldvordering in kort geding. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is slechts dan aanleiding, als het bestaan en de omvang van de vordering waarschijnlijk of voldoende aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling - bij afweging van de belangen van partijen- aan toewijzing niet in de weg staat.
Aan deze voorwaarden is niet voldaan. De immateriële schade baseert eiser kennelijk op de eerste druk, terwijl eiser niet gesteld heeft dat gedaagden t.a.v. eerste druk onrechtmatig hebben gehandeld. Blijkens de pleitnota (nr. 37) lijkt eiser zelfs van het tegendeel uit te gaan.
De onderhavige procedure gaat ook niet over de eerste druk
Eiser heeft voorts naar het oordeel van de voorzieningenrechter noch op basis van de processtukken, noch ter zitting het bestaan en de omvang van de materiële schade (proceskosten uitgezonderd, waarover hierna in ro. 3.15) aannemelijk gemaakt, noch aannemelijk gemaakt dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
3.14. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd zoals hierna in het dictum is bepaald.
3.15. Nu beide partijen deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen en ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding van het gebruikelijke liquidatietarief af te wijken.
Verbiedt gedaagden sub 1, 2 en 3 ieder om een tweede en verdere druk van het boek “in Gods naam” met de subtitel “De affaire [[H.]]”(ISBN 978 90 488 0929 5/NUR 320) uit te brengen en in het verkeer te brengen, hetzij direct hetzij indirect, indien en zolang daarin niet de volgende aanpassingen zijn aangebracht:
Blz. 22
“de tijd op Rolduc is voor [[H]], [[B]] en [eiser1] een waar feest”
naam “[Eiser]”dient geheel verwijderd te worden,
Blz. 62
“Sinds Bisschop [[G]] etc...... trekken ze met elkaar op, [eiser], [[GH]] en [[H.]].”
- de naam “[Eiser]” dient in regel 4 geheel verwijderd te worden,
- in regel 13 dient de term “het drietal” geheel verwijderd te worden,
Blz. 75
woorden “en de Weertse deken [Eiser]” dienen geheel verwijderd te worden,
Blz. 114
geheel te verwijderen: “Een andere vriend van de deken zal zij nooit te zien krijgen.
Het is [eiser]. Een deken net als hij maar dan van Weert, heeft [[H]]
haar eens uitgelegd.”,
Blz.115
geheel te verwijderen in regel 3: “ . . om die [Eiser] te ontmoeten”;
In regels 4 en 14 dient de naam “[[EIS]]” geheel verwijderd te worden,
Blz.259
de kwalificatie “vriend” t.a.v. eiser verwijderen in regel 1,
alles op straffe van een verbeurte van ieder van gedaagden aan eiser van een dwangsom van
€ 100,-- per boek met een maximum van € 25.000;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de meer of anders gevorderde voorzieningen;
compenseert de kosten van deze procedure aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.Ph. Bergmans, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.
lf