ECLI:NL:RBMAA:2012:BW2163

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
3 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
82/027536-12
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet met betrekking tot asbestverwerking

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Maastricht op 3 april 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een rechtspersoon die beschuldigd werd van overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet. De verdachte, een werkgever, heeft werknemers werkzaamheden laten verrichten waarbij zij blootgesteld werden aan asbesthoudend materiaal zonder de vereiste veiligheidsmaatregelen te treffen. De feiten vonden plaats tussen 14 en 15 september 2009 in Maastricht, waar de verdachte werkzaamheden liet uitvoeren aan een asbesthoudend dakbeschot. De officier van justitie stelde dat de verdachte niet voldeed aan de voorschriften van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wat leidde tot een gevaarlijke situatie voor zowel de werknemers als derden. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de blootstelling aan asbest niet levensbedreigend was en dat de wetenschappelijke studies dit zouden ondersteunen. Echter, de rechter oordeelde dat de risico's van asbest, zoals het ontwikkelen van asbestgerelateerde ziekten, niet onderschat konden worden. De rechter verwierp het verweer van de raadsman en concludeerde dat de verdachte opzettelijk de voorschriften had overtreden. De rechter legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand op, met een proeftijd van twee jaar, en werkstraffen van 60 en 20 uur voor de respectieve feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van het niet naleven van veiligheidsvoorschriften bij het werken met asbest en de verantwoordelijkheden van werkgevers in dit opzicht.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 82/027536-12
vonnis van de economische politierechter d.d. 3 april 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren op [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. R.W.E.J. Luijten, advocaat te Valkenburg LB.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 maart 2012, waarbij de officier van justitie, de verdediging en verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
als werkgever handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet 1998 terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van één of meer werknemers ontstond of te verwachten was;
Feit 2:
als werkgever geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van het gevaar
dat hierdoor kon ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan zijn
werknemers.
Kennelijke omissie
Ten gevolge van een kennelijke omissie staat in de tenlastelegging bij het onder feit 1 tenlastegelegde op de zesde regel van punt 6 niet vermeld: van art. 4.54d.
De economische politierechter herstelt deze fout, aangezien dit mogelijk is zonder dat verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad.
3 De voorvragen
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft de nietigheid bepleit van hetgeen verdachte wordt verweten onder feit 1, 1 t/m 9. Immers, niet duidelijk is hoe overtreding van deze voorschriften heeft geleid tot de gevaarzetting van de werknemers. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de economische politierechter.
De economische politierechter verklaart de dagvaarding voor zover het betreft feit 1, onder 1, 7 en 9 partieel nietig.
Ten aanzien van de nietigheid van feit 1, onder 7, van de tenlastelegging, overweegt de economische politierechter dat [naam rechtspersoon] (hierna: de rechtspersoon) dan wel verdachte geen normadressaat is nu artikel 4.50 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zich uitdrukkelijk richt tot de werkgever van het bedrijf bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, van genoemd besluit. De economische politierechter verwijst in dit verband nog naar de toelichting bij artikel 4.50 van het Arbeidsomstandighedenbesluit in de Nota van toelichting bij het Besluit van 7 juli 2006 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit houdende regels met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van asbest (implementatie van wijzigingsrichtlijn nr. 2003/18/EG) (Staatsblad 2006, 348, blz. 39), waarin is toegelicht dat het opstellen van een werkplan dient te geschieden door het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf.
Ten aanzien van feit 1, onder 1 en 9, van de tenlastelegging overweegt de economische politierechter dat uit het dossier niet duidelijk blijkt hoe overtreding van deze voorschriften gezien dient te worden in het licht van de verweten feitelijk verrichte handelingen, zodat de tenlastelegging voor verdachte op dit punt niet duidelijk moet worden geacht. Dat doet naar het oordeel van de economische politierechter geen opgeld voor de overige ten laste gelegde onderdelen, zodat het verweer van de raadsman ten aanzien daarvan wordt verworpen.
4 De bewezenverklaring
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
[naam rechtspersoon] in de periode van 14 september 2009 tot en met 15 september 2009, in de gemeente Maastricht, als werkgever, opzettelijk handelingen heeft verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet 1998 of de daarop rustende bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft zij toen aldaar arbeid laten verrichten waarbij werknemers werden of konden worden blootgesteld aan asbest of asbesthoudende producten, te weten het met een recipro- dan wel elektrische zaag uitsparingen ten behoeve van drie dakkapellen uit een asbesthoudend dakbeschot op een zolder van een woning/studentenhuis aan de [D.straat] 65 laten/doen maken/zagen, immers
2. werd in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van voornoemd besluit, de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten niet volledig geïnventariseerd voordat werd aangevangen met de volgende werkzaamheden:
a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;
b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a:
en
3. werd in strijd met art. 4.45, leden 1 en 2, van voornoemd besluit de concentratie van asbeststof in de lucht niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde, bedoeld in art. 4.46 van voornoemd besluit gehouden, althans waren de werkmethoden niet zo ingericht dat er geen asbeststof werd geproduceerd of indien dit technisch niet mogelijk was dat geen asbeststof in de lucht vrijkwam,
en werden afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het bewerken van asbesthoudende producten, niet zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijk en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevatte;
en
4. werd in strijd met art. 4.45a van voornoemd besluit aan werknemers die arbeid verrichtten waarbij gevaar voor blootstelling aan asbeststof bestond, geen doeltreffende voorlichting gegeven over:
a. de mogelijke gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan asbeststof;
b. de noodzaak van het toezicht op het asbestgehalte in de lucht en de daarvoor geldende grenswaarden;
c. de maatregelen inzake de hygiëne, bedoeld in art. 4.51;
d. maatregelen om de blootstelling aan asbeststof zo laag mogelijk te houden;
e. het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en kleding;
en
5. werd in strijd met art. 4.45b van genoemd besluit niet voor alle werknemers die werkzaamheden verrichtten waarbij zij aan asbeststof werden of konden worden blootgesteld met regelmatige tussenpozen een passende opleiding verzorgd;
en
6. werden in strijd met art. 4.54d lid 1 van genoemd besluit de werkzaamheden, bedoeld in art. 4.54a, eerste lid, terwijl de concentratie van asbeststof was ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, niet verricht door een bedrijf dat in het bezit was van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling;
en/of
werden de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van art. 4.54d, niet verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit was van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minster of een certificerende instelling;
terwijl daarvoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest weten levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was, tot welk feit dan wel aan welke verboden gedragingen hij, verdachte, opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[naam rechtspersoon] in de periode van 14 september 2009 tot en met 15 september 2009, in de gemeente Maastricht, opzettelijk terwijl bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers deed verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kon ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, als werkgever geen doeltreffende maatregelen ter voorkoming van dat gevaar heeft/hebben genomen, immers
1. werden met een recipro- dan wel een electrische zaag openingen dan wel sparingen ten behoeve van drie dakkapellen in asbesthoudend plafond-/plaatmateriaal gezaagd, en/of
2. werd na dat zagen het stof dat tijdens het zagen op de grond was gevallen, met een (niet daarvoor geschikte) stofzuiger opgezogen, en
3. werden ramen en deuren tijdens het zagen opengezet, waardoor de asbestvezels extra door de werkruimten werden verspreid, en
4. was het met asbest besmette gebied voor iedereen althans voor medebewoners toegankelijk, en
5. was het gebied niet afgezet met waarschuwingstekens, -lint en/of –borden en/of een hekwerk,
tot welk feit dan wel aan welke gedragingen hij, verdachte, opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven.
De economische politierechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De bewijsmiddelen
De beslissing van de economische politierechter, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
6 De overwegingen van de economische politierechter
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie is van mening dat verdachte een aantal werknemers werkzaamheden heeft laten verrichten, waarbij ernstige schade aan de gezondheid van die werknemers kan ontstaan of verwacht kan worden. Ook de veiligheid en gezondheid van derden is in gevaar gebracht. Verdachte heeft bij de uitvoering van die werkzaamheden niet voldaan aan de voorschriften van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
De raadsman heeft tot een algehele vrijspraak geconcludeerd.
Hij betwist dat de voorschriften, genoemd in feit 1 van de tenlastelegging, waarvan overtreding aan verdachte wordt verweten, van toepassing zijn. Alle voorschriften worden gedirigeerd door voorschrift 4.44 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De beoordeling op basis van artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is er niet geweest. Uit de luchtmonsters, genomen door Analyse Bureau Safety B.V. uit Merkelbeek, is geen overschrijding van de grenswaarde voor asbest gebleken. Dat betekent dat volgens de raadsman vrijspraak van feit 1 moet volgen.
Ten aanzien van de ten laste gelegde voorschriften, genoemd in feit 1, van de tenlastelegging, overweegt de economische politierechter als volgt.
In het proces-verbaal van de Arbeidsinspectie is op pagina 8 gerelateerd dat blijkens het TNO-eindrapport R 2004/523 “Risicogerichte classificatie van werkzaamheden met asbest” het zagen van asbestcementplaat met een elektrische zaag een te verwachten blootstellingsniveau geeft van gemiddeld 270.000 vezels/m3 (0,27 vezels/cm3) met een range van 100.000 tot 570.000 vezels/m3 (0,1 tot 0,57 vezels/cm3), hetgeen overeenkomt met risicoklasse 2, als bedoeld in artikel 4.48 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (0,1 tot 1 vezel/cm3). Gerelateerd is dat dit betekent dat de concentratie asbeststof in de lucht tijdens de werkzaamheden door de werknemers van de rechtspersoon, de grenswaarde van 0,01 vezel per kubieke centimeter (overeenkomend met 10.000 vezels/m3) berekend over een referentieperiode van acht uur, genoemd in artikel 4.46 van het Arbeidsomstandigheden- besluit, ruim is overschreden.
De economische politierechter is van oordeel dat er op grond van het bovenstaande geconcludeerd kan worden dat door de werknemers van de rechtspersoon handelingen met asbest zijn verricht, die vallen onder risicoklasse 2.
Verder heeft ABS in opdracht van de gemeente Maastricht een asbestinventarisatie type A uitgevoerd, waarbij de asbesthoudende materialen in het pand [D.straat] 65 te Maastricht in kaart zijn gebracht. Uit de bevindingen van ABS blijkt dat de gehele zolderverdieping (waaronder de slaapkamer van een student), de overloop op de bovenste verdieping en de trap van de overloop op de eerste verdieping naar de zolder, besmet waren met deeltjes asbesthoudend materiaal, op de grond en op oppervlakten. Het gaat daarbij om zogenaamde witte asbest, Chrysotiel (2-5%), hechtgebonden. Blijkens pagina 2 van het Asbestinventarisatierapport van ABS wordt de aangetroffen asbestbesmetting ingedeeld in risicoklasse 2.
Dat bevestigt naar het oordeel van de economische politierechter dat er in casu werkzaamheden zijn verricht aan asbesthoudend dakbeschot, die vallen onder risicoklasse 2. Dat uit de luchtmetingen door ABS op 16 september 2009 (1,5 dag na de werkzaamheden) is gebleken dat er toen geen asbest meer boven de grenswaarde in de lucht aanwezig was, doet daar verder niet aan af.
Dat de risicoklasse van de door de werknemers van de rechtspersoon verrichtte handelingen niet is gebleken uit een risico-inventarisatie als bedoeld in artikel 4.2 juncto de artikelen 4.54d en 4.54a, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is inherent aan het niet naleven door de rechtspersoon van deze bepalingen. Dat betekent dan ook niet, dat de bepalingen die in acht genomen dienen te worden bij het verrichten van werkzaamheden die vallen onder risicoklasse 2, door de rechtspersoon niet in acht zouden hoeven te worden genomen.
Bij het werken met asbest of asbesthoudend product van risicoklasse 2 zijn, ingevolge de artikel 4.37a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, de bepalingen van de afdelingen 1, 2 en 5 van hoofdstuk 4 van het Asbestomstandighedenbesluit van toepassing. In de onderhavige zaak zijn ingevolge artikel 4.48 van het Arbeidsomstandighedenbesluit de paragrafen 3 en 4 van afdeling 5 van hoofdstuk 4 in het bijzonder van toepassing. Dat betekent dat de bepalingen genoemd in feit 1, van de tenlastelegging, voor zover hiervoor bewezen verklaard, in de onderhavige zaak van toepassing zijn. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De raadsman heeft voorts betoogd dat van een lage concentratie als door ABS op 16 september 2009 gemeten en van een kortdurende blootstelling aan Chrysotiel geen levensgevaar te verwachten is. Hij verwijst hiervoor naar wetenschappelijke studies waaruit dit zou blijken. Artikel 32, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit kan volgens de raadsman dan ook niet worden bewezen, zodat vrijspraak moet volgen.
De economische politierechter overweegt hierover als volgt.
Het gaat in dit geval om werkzaamheden aan asbesthoudend product dat ingedeeld moet worden in risicoklasse 2, dat wil zeggen dat de werknemers zijn blootgesteld geworden aan een concentratie, die ruimschoots de grenswaarde overschrijdt. Van blootstelling aan een lage concentratie is naar het oordeel van de economische politierechter dan ook geen sprake.
Zij overweegt in dit verband nog dat bij de werkzaamheden ook veel asbesthoudend stof is vrijgekomen, gezien de verklaring van getuige [getuige], die over de werkzaamheden heeft verklaard: “Er kwam tijdens het zagen trouwens best wat stof vanaf”. De werknemers hebben zonder adequate bescherming in elk geval 2 dagen in de besmette ruimten gewerkt. Dat er sprake is geweest van een te verwaarlozen hoeveelheid asbestvezels waaraan de werknemers hebben blootgestaan, acht de economische politierechter op grond van het voorgaande dan ook niet aannemelijk. Het feit dat uit luchtmetingen nadien is gebleken dat de concentratie in de lucht onder de grenswaarde was gedaald, doet daar naar het oordeel van de economische politierechter verder niet aan af.
Gezien het feit dat de medische wetenschap leert dat asbest als het ware als een depot in het lichaam blijft en dat de vezels niet afbreken en nauwelijks uit het lichaam verdwijnen en samen met eerdere of latere blootstelling een kritische waarde kan worden overschreden, waardoor asbestgerelateerde ziektes zich kunnen ontwikkelen, alsmede dat bij een asbestgerelateerde ziekte als een maligne mesothelioom naar de huidige stand van medische kennis geen genezende behandeling mogelijk is, is de economische politierechter van oordeel is dat het binnenkrijgen van niet te verwaarlozen hoeveelheden asbestvezels door een ongecontroleerde bewerking van asbesthoudend materiaal als in casu het geval, per definitie als “ernstige schade voor de gezondheid” onderscheidenlijk “levensgevaar” in de zin van artikel 32, eerste lid, Arbeidsomstandighedenwet aangemerkt dient te worden. Voor een bewezenverklaring is niet nodig dat het gevaar zich heeft verwezenlijkt. Voldoende is het ontstaan of laten bestaan van een potentieel gevaarlijke situatie als gevolg van het niet naleven van voorschriften door de rechtspersoon als in casu het geval is, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven. De politierechter verwijst in dit verband naar de uitspraken van de rechtbank Almelo van 12 mei 2005 (LJN: AT5449) en van de rechtbank Arnhem van 8 oktober 2009 (LJN: BK0402).
Ten aanzien van de bevindingen in door de raadsman overgelegde wetenschappelijke artikelen overweegt de economische politierechter nog dat die niet afdoen aan het hiervoor gestelde. Immers uit dezelfde wetenschappelijke artikelen blijkt dat door de World Health Organization (WHO) evenals in de Europese regelgeving, die aan het Arbeidsomstandighedenbesluit ten grondslag ligt, aan die bevindingen niet de waarde wordt gehecht, die de raadman daaraan wil verbinden. Dat betekent dat het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De raadsman acht evenmin feit 2 bewezen omdat van een lage concentratie als door ABS op 16 september 2009 gemeten en van een kortdurende blootstelling aan Chrysotiel ook geen gevaar kon ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan de werknemers.
De economische politierechter verwijst voor de verwerping van het verweer van de raadsman naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen bij de verwerping van het verweer ter zake de bewezenverklaring van artikel 32, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, nu hetzelfde geldt voor de veiligheid of gezondheid van de aan asbestvezels blootgestelde bewoners van het pand [D.straat] 65 te Maastricht. Zij hadden immers vrije toegang en konden verblijven in de besmette ruimten. Eén van de besmette ruimten betrof zelfs een slaapkamer van een van de bewoners.
De economische politierechter overweegt verder ten aanzien van feit 1, onder 8, van de tenlastelegging als volgt.
Nu door rechtspersoon geen preventieve technische maatregelen zijn genomen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht en overigens niet vast is komen te staan dat als die wel zouden zijn genomen, aanvullende maatregelen nodig zouden zijn geweest, kan het ten laste gelegde onder feit 1, onder 8, niet worden bewezen. Van dit feit dient verdachte te worden vrijgesproken.
Tenslotte overweegt de economische politierechter dat zij de bewezenverklaarde handelingen van feit 1, onder 6, als voortgezette handeling ziet van de bewezenverklaarde handelingen van feit 1, onder 2.
7 De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
feit 2:
overtreding van artikel 10 van de Arbeidsomstandighedenwet, begaan door een rechtspersoon, terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
8 De strafoplegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar en werkstraf van 80 uur.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft tot vrijspraak geconcludeerd.
8.3 Het oordeel van de economische politierechter
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de bedrijfsomstandigheden, zoals die uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren zijn gekomen.
De rechtspersoon heeft nagelaten voorafgaande aan de werkzaamheden een inventarisatie te laten verrichten door een daartoe gecertificeerd bedrijf naar de aanwezigheid van asbest of asbesthoudend product alvorens met de werkzaamheden werd begonnen, terwijl daartoe wel aanleiding was. De werkzaamheden werden vervolgens verricht zonder preventieve maatregelen te nemen en de asbesthoudende afvalstoffen werden vervolgens niet op de voorgeschreven wijze behandeld en afgevoerd. Ook werd nagelaten de werknemers voor te lichten over de gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan asbeststof en de in acht te nemen maatregelen, waaronder het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. De werknemers zijn ook nimmer geschoold, terwijl zij uit de aard van hun werk konden worden blootgesteld aan asbeststof en in dit geval daar ook daadwerkelijk aan zijn blootgesteld. Verdachte bepaalde wat er gebeurde in het bedrijf. Terwijl hij door de werknemer was gewaarschuwd dat er sprake was van asbesthoudende dakbeschotting, heeft hij dat niet onderkend of niet willen onderkennen. In elk geval heeft hij dit niet nader onderzocht en de dingen op zijn beloop gelaten. Daardoor heeft hij de werknemers van het bedrijf evenals de bewoners van het pand blootgesteld aan de gevaren die zijn verbonden aan het werken met asbest. Het lijkt er op dat verdachte de ernst van dit gevaar onderschat en bagatelliseert.
Bij bepaling van de strafmaat zal de rechtbank verder rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat de rechtspersoon inmiddels failliet is gegaan. Ook is in aanmerking genomen dat de feiten al wat langer geleden zijn gepleegd.
Alles overwegende acht de economische politierechter een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand met een proeftijd van twee jaar op zijn plaats voor feit 1. Daarnaast zal zij ten aanzien van feit 1 een werkstraf opleggen van 60 uur en ten aanzien van feit 2 een werkstraf van 20 uur.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 56, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 10 en 32 van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De economische politierechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar ten aanzien van feit 1;
- bepaalt dat deze voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren ten aanzien van feit 1;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 20 uren ten aanzien van feit 2;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.W. Nobis, economische politierechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 april 2012.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
[naam rechtspersoon] in of omstreeks de periode van 14 september 2009 tot en met 15 september 2009, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft/hebben verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet 1998 of de daarop rustende bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft/hebben zij toen aldaar arbeid laten verrichten waarbij werknemers werden of konden worden blootgesteld aan asbest of asbesthoudende producten, te weten het met een recipro- dan wel elektrische zaag uitsparingen ten behoeve van drie dakkapellen uit een asbesthoudend dakbeschot op een zolder van een woning/studentenhuis aan de [D.straat] 65 laten/doen maken/zagen, immers 1 werd in strijd met art. 4.47c, lid 1, van voornoemd besluit niet voor aanvang van deze werkzaamheden tijdig door de werkgever een melding gedaan aan een daartoe aangewezen toezichthouder, die tenminste een beknopte beschrijving bevatte van:
a. de plaats waar de werkzaamheden worden verricht;
b. de soorten en hoeveelheden asbesthoudende producten;
c. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten worden verricht, de werkmethoden alsmede de indeling van de concentratie asbeststof in de lucht in een risicoklasse;
d. het aantal betrokken werknemers;
e. de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur ervan;
f. de maatregelen die zullen worden getroffen om blootstelling van werknemers aan asbest te beperken;
en/of
2. werd in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van voornoemd besluit, de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten niet volledig geïnventariseerd voordat werd aangevangen met de volgende werkzaamheden:
a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;
b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a:
en/of
3. werd in strijd met art. 4.45, leden 1 en 2, van voornoemd besluit de concentratie van asbeststof in de lucht niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde, bedoeld in art. 4.46 van voornoemd besluit gehouden, althans waren de werkmethoden niet zo ingericht dat er geen asbeststof werd geproduceerd of indien dit technisch niet mogelijk was dat geen asbeststof in de lucht vrijkwam,
en/of werd(en) asbest, een asbesthoudend product en een product waaruit asbeststof vrijkomt niet opgeborgen en vervoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, en/of werden afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het bewerken of verwerken van asbest of asbesthoudende producten, niet zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijk en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevatte;
en/of
4. werd in strijd met art. 4.45a van voornoemd besluit aan werknemers die arbeid verrichtten waarbij gevaar voor blootstelling aan asbststof bestond, geen doeltreffende voorlichting gegeven over:
a. de mogelijke gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan asbeststof;
b. de noodzaak van het toezicht op het asbestgehalte in de lucht en de daarvoor geldende grenswaarden;
c. de maatregelen inzake de hygiëne, bedoeld in art. 4.51;
d. maatregelen om de blootstelling aan asbeststof zo laag mogelijk te houden;
e. het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en kleding;
en/of
5. werd in strijd met art. 4.45b van genoemd besluit niet voor alle werknemers die werkzaamheden verrichtten waarbij zij aan asbeststof werden of konden worden blootgesteld met regelmatige tussenpozen een passende opleiding verzorgd;
en/of
6. werden in strijd met art. 4.54d lid 1 van genoemd besluit de werkzaamheden, bedoeld in art. 4.54a, eerste lid, terwijl de concentratie van asbeststof was ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, niet verricht door een bedrijf dat in het bezit was van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling;
en/of
werden de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van art. 4.54d, niet verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit was van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minster of een certificerende instelling;
en/of
7. werd in strijd met art. 4.50 van voornoemd besluit niet, voordat werd aangevangen met de werkzaamheden, door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevatte ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers;
en/of
8. werden in strijd met art. 4.48a van voornoemd besluit, terwijl, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, kon worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, door de werkgever geen doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers, althans werd niet voldaan aan:
a. het ter beschikking stellen en het verplichten te dragen van passende ademhalingsapparatuur en andere persoonlijke beschermingsmiddelen; en /of
b. het aanbrengen van waarschuwingsborden die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde, ter aanduiding dat een overschrijding van de in artikel 4.46 genoemde grenswaarde kan worden verwacht; en/of
c. het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvinden;
en/of
9. waren in strijd met art. 4.20 van voornoemd besluit voor de werknemers geen doelmatige wasgelegenheden en doucheruimten beschikbaar;
Terwijl daarvoor, naar zij wist of redelijkerwijze moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was, tot welk feit dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[naam rechtspersoon] in of omstreeks de periode van 14 september 2009 tot en met 15 september 2009, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet opzettelijk, terwijl bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers deed verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kon ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, als werkgever geen doeltreffende maatregelen ter voorkoming van dat gevaar heeft/hebben genomen, immers
1. werden met een recipro- dan wel een electrische zaag openingen dan wel sparingen ten behoeve van drie dakkapellen in asbesthoudend plafond-/plaatmateriaal gezaagd, en/of
2. werd na dat zagen het stof dat tijdens het zagen op de grond was gevallen, met een (niet daarvoor geschikte) stofzuiger opgezogen, en/of
3. werden ramen en deuren tijdens het zagen opengezet, waardoor de asbestvezels extra door de werkruimten werden verspreid, en/of
4. was het met asbest besmette gebied voor iedereen althans voor medebewoners toegankelijk, en/of
5. was het gebied niet afgezet met warschuwingstekens, -lint en/of –borden en/of een hekwerk,
tot welk feit dan wel aan welke gedraging(en) hij, verdachte, opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven.