[naam rechtspersoon] in of omstreeks de periode van 14 september 2009 tot en met 15 september 2009, in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als werkgever, al dan niet opzettelijk, handelingen heeft/hebben verricht of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet 1998 of de daarop rustende bepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit, immers heeft/hebben zij toen aldaar arbeid laten verrichten waarbij werknemers werden of konden worden blootgesteld aan asbest of asbesthoudende producten, te weten het met een recipro- dan wel elektrische zaag uitsparingen ten behoeve van drie dakkapellen uit een asbesthoudend dakbeschot op een zolder van een woning/studentenhuis aan de [D.straat] 65 laten/doen maken/zagen, immers 1 werd in strijd met art. 4.47c, lid 1, van voornoemd besluit niet voor aanvang van deze werkzaamheden tijdig door de werkgever een melding gedaan aan een daartoe aangewezen toezichthouder, die tenminste een beknopte beschrijving bevatte van:
a. de plaats waar de werkzaamheden worden verricht;
b. de soorten en hoeveelheden asbesthoudende producten;
c. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten worden verricht, de werkmethoden alsmede de indeling van de concentratie asbeststof in de lucht in een risicoklasse;
d. het aantal betrokken werknemers;
e. de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur ervan;
f. de maatregelen die zullen worden getroffen om blootstelling van werknemers aan asbest te beperken;
en/of
2. werd in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 van voornoemd besluit, de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten niet volledig geïnventariseerd voordat werd aangevangen met de volgende werkzaamheden:
a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;
b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a:
en/of
3. werd in strijd met art. 4.45, leden 1 en 2, van voornoemd besluit de concentratie van asbeststof in de lucht niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde, bedoeld in art. 4.46 van voornoemd besluit gehouden, althans waren de werkmethoden niet zo ingericht dat er geen asbeststof werd geproduceerd of indien dit technisch niet mogelijk was dat geen asbeststof in de lucht vrijkwam,
en/of werd(en) asbest, een asbesthoudend product en een product waaruit asbeststof vrijkomt niet opgeborgen en vervoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, en/of werden afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het bewerken of verwerken van asbest of asbesthoudende producten, niet zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijk en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevatte;
en/of
4. werd in strijd met art. 4.45a van voornoemd besluit aan werknemers die arbeid verrichtten waarbij gevaar voor blootstelling aan asbststof bestond, geen doeltreffende voorlichting gegeven over:
a. de mogelijke gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan asbeststof;
b. de noodzaak van het toezicht op het asbestgehalte in de lucht en de daarvoor geldende grenswaarden;
c. de maatregelen inzake de hygiëne, bedoeld in art. 4.51;
d. maatregelen om de blootstelling aan asbeststof zo laag mogelijk te houden;
e. het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en kleding;
en/of
5. werd in strijd met art. 4.45b van genoemd besluit niet voor alle werknemers die werkzaamheden verrichtten waarbij zij aan asbeststof werden of konden worden blootgesteld met regelmatige tussenpozen een passende opleiding verzorgd;
en/of
6. werden in strijd met art. 4.54d lid 1 van genoemd besluit de werkzaamheden, bedoeld in art. 4.54a, eerste lid, terwijl de concentratie van asbeststof was ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, niet verricht door een bedrijf dat in het bezit was van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling;
en/of
werden de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid van art. 4.54d, niet verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit was van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minster of een certificerende instelling;
en/of
7. werd in strijd met art. 4.50 van voornoemd besluit niet, voordat werd aangevangen met de werkzaamheden, door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevatte ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers;
en/of
8. werden in strijd met art. 4.48a van voornoemd besluit, terwijl, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, kon worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, door de werkgever geen doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers, althans werd niet voldaan aan:
a. het ter beschikking stellen en het verplichten te dragen van passende ademhalingsapparatuur en andere persoonlijke beschermingsmiddelen; en /of
b. het aanbrengen van waarschuwingsborden die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde, ter aanduiding dat een overschrijding van de in artikel 4.46 genoemde grenswaarde kan worden verwacht; en/of
c. het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvinden;
en/of
9. waren in strijd met art. 4.20 van voornoemd besluit voor de werknemers geen doelmatige wasgelegenheden en doucheruimten beschikbaar;
Terwijl daarvoor, naar zij wist of redelijkerwijze moest weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstond of te verwachten was, tot welk feit dan wel aan welke verboden gedraging(en) hij, verdachte, opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven;