ECLI:NL:RBMAA:2012:BW6392

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11 / 79
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van kandidatenlijsten en ondersteuningsverklaringen bij gemeenteraadsverkiezingen

In deze zaak heeft eiseres, wonende te Apeldoorn, een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van kandidatenlijsten en ondersteuningsverklaringen van alle partijen ten behoeve van de gemeenteraadsverkiezingen van 2002, 2006 en 2010. De burgemeester van de gemeente Heerlen, verweerder, heeft dit verzoek deels geweigerd, met als argument dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen in het geding is. De rechtbank heeft op 16 mei 2012 uitspraak gedaan in deze zaak.

De rechtbank overweegt dat gegevens op kandidatenlijsten en ondersteuningsverklaringen, die ter inzage hebben gelegen op grond van de Kieswet, in principe openbaar zijn. De rechtbank stelt vast dat de weigering van verweerder om bepaalde gegevens openbaar te maken, niet gerechtvaardigd is. Verweerder heeft zich beroepen op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, maar de rechtbank oordeelt dat dit belang niet zwaarder kan wegen dan het algemeen belang van openbaarheid.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de niet meer actuele adresgegevens terecht heeft geweigerd, omdat deze gegevens persoonlijke informatie zijn geworden van nieuwe bewoners. Echter, de rechtbank heeft ook vastgesteld dat de overige gevraagde gegevens, die wel actueel zijn, niet geweigerd hadden mogen worden. De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat verweerder de gevraagde gegevens alsnog aan eiseres moet verstrekken, met uitzondering van de niet meer actuele gegevens.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht aan haar vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11 / 79
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 mei 2012 in de zaak tussen
[eiseres], wonende te Apeldoorn, eiseres,
(gemachtigde: mr. H.C. van Drunen),
en
de burgemeester van de gemeente Heerlen, verweerder.
(gemachtigde: mr. P.J.S. Pletzers).
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2010 (het primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres tot openbaarmaking van nader te noemen stukken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels geweigerd.
Bij besluit van 21 december 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primair besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 9 februari 2011 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd.
Bij brief van 24 februari 2011 heeft eiseres te kennen gegeven dat hiermee niet aan haar bezwaren is tegemoet gekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2012.
Voor eiseres is verschenen gemachtigde voornoemd, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Maury te Utrecht.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd, werkzaam bij de gemeente van verweerder.
Overwegingen
Eiseres heeft bij brief van 3 juli 2010 de gemeente van verweerder verzocht een afschrift te verstrekken van de kandidatenlijsten (model H1) en ondersteuningsverklaringen (model H4) van alle partijen, ten behoeve van de gemeenteraadsverkiezingen van 2002, 2006 en 2010. Eiseres heeft daarbij aangegeven dat het haar uitdrukkelijk gaat om de lijsten met daarop ook vermeld de adressen en geboortedata van de kandidaten.
Bij het primair besluit heeft verweerder aangegeven dat de gevraagde bescheiden met betrekking tot 2002 inmiddels, overeenkomstig de bepalingen van de Archiefwet, zijn vernietigd en dat alleen ondersteuningsverklaringen beschikbaar zijn van partijen die voorheen niet in de raad vertegenwoordigd waren, te weten: “lijst Birkett” in 2006 en “de Volksunie”, “Trots op Nederland”, “D66” en “Hart-Leers” in 2010.
Voor het overige heeft verweerder het verzoek gehonoreerd, met dien verstande dat verweerder de op de ondersteuningsverklaringen vermelde straatnamen en huisnummers onleesbaar heeft gemaakt. Verweerder heeft zich, onder verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, op het standpunt gesteld dat het belang van de personen, op wie deze gegevens betrekking hebben, bij de eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het algemeen belang dat gediend is met openbaarheid van die gegevens.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Het bezwaar van eiseres komt er in het kort op neer dat zij meent dat verweerder genoemde gegevens op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van genoemde personen niet heeft kunnen weigeren, reeds omdat deze gegevens ten tijde van de verkiezingen voor een ieder ter inzage hebben gelegen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primair besluit gehandhaafd. Verweerder heeft in dat besluit de motivering van het primair besluit evenwel nog aangevuld. Verweerder heeft er op gewezen dat sinds 1 januari 2010 als gevolg van het Koninklijk Besluit van 29 oktober 2009 (Staatsblad 2009, 453) het Kiesbesluit, in verband met veiligheidsaspecten, is aangepast in die zin dat het vermelden van adresgegevens niet langer verplicht is gesteld. Verweerder heeft hieraan de conclusie verbonden dat de gevraagde adresgegevens ook daarom niet hoeven te worden verstrekt.
Daarnaast heeft verweerder aangegeven dat openbaarmaking van de gevraagde adresgegevens niet tot enige aantasting van het algemeen belang van openbaarheid leidt, nu ook zonder die gegevens controleerbaar is of het verkiezingsproces correct is verlopen. Voorts meent verweerder dat het verstrekken van deze gegevens niet noodzakelijk is om de personen op wie deze betrekking hebben te kunnen bereiken, nu dit via de andere in het bestreden besluit vermelde wegen mogelijk is.
Verweerder heeft hierbij nog aangegeven dat voorgaande aanvulling ook onverkort geldt voor het verkiezingsjaar 2006.
Ten aanzien van eiseresses bezwaar heeft verweerder zich voorts nog, onder verwijzing naar de Memorie van Toelichting (TK 2002 – 2003, 28835, nr. 3, blz. 32) bij artikel 10, derde lid, van de Wob en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 november 2006 (LJN AZ3246), op het standpunt gesteld dat de vermelding van adresgegevens op de kandidatenlijsten niet betekent dat degenen die hiertoe zijn overgegaan hiermee hebben ingestemd met openbaarmaking van deze gegevens.
Verweerder heeft verder nog aangegeven dat negen van de op de kandidatenlijsten betreffende het verkiezingsjaar 2006 vermelde adresgegevens niet meer actueel zijn en dat ten aanzien van deze gegevens (ook) daarin reden is gelegen deze gegevens niet openbaar te maken.
Eiseres kan zich ook met dit besluit niet verenigen en heeft daarom het onderhavige beroep ingesteld. Zij heeft (onder meer) gewezen op het belang in deze van de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 1996 (LJN BL3562).
Eiseres stelt voorts dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, nu daarin niet is aangegeven waarom de adresgegevens op de ondersteuningsverklaringen worden geweigerd. Zij heeft daarbij aangegeven dat het bestreden besluit enkel rept over de kandidatenlijsten en dat de daarop vermelde adresgegevens zijn verstrekt.
Zij stelt verder dat verweerder voorts in strijd met zijn motiveringsplicht heeft gehandeld door de gevraagde gegevens te weigeren uitsluitend vanwege de identificeerbaarheid van de betrokkenen en op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In dit verband heeft zij nog verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010 (LJN BL8728).
Bij besluit van 9 februari 2011 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd, in die zin dat daar waar in het bestreden besluit wordt gesproken over kandidatenlijsten moet worden gelezen ondersteuningsverklaringen en daar waar over kandidaten wordt gesproken de personen die de ondersteuningsverklaringen hebben ondertekend zijn bedoeld.
Eiseres heeft bij brief van 24 februari 2011 aangegeven dat met dit besluit niet aan haar bezwaren is tegemoet gekomen. Zij heeft daarbij nog verwezen naar de uitspraken van de rechtbanken Almelo, Rotterdam en Amsterdam, respectievelijk van 17 november 2010 (AWB 10/441), 29 november 2010 (AWB 10/1412) en 15 februari 2011 (AWB 10/3074).
Eiseres betwist voorts dat verweerder op de juiste wijze heeft gehandeld door genoemd besluit te nemen.
Ten aanzien van het wijzigingsbesluit van 9 februari 2011 overweegt de rechtbank eerst het volgende.
Op grond van artikel 6:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 9 februari 2011 is te duiden als een besluit in de zin van artikel 6:18, eerste lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er voldoende samenhang tussen dat besluit en het bestreden besluit. Nu voorts ook niet is gebleken dat met dit besluit geheel aan de bezwaren van eiseres is tegemoet gekomen, wordt het onderhavige beroep geacht mede te zijn gericht tegen dat besluit.
De rechtbank stelt voorop dat daarmee niet langer juist is dat het bestreden besluit niet ziet op de gevraagde ondersteuningsverklaringen. Het ter zake door eiseres aangevoerde kan dan ook niet leiden tot het daarmee beoogde doel.
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het vijfde lid van die bepaling wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in artikel 10 en 11.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob blijft het verstrekken van informatie achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Partijen houdt (in het licht van hetgeen ter zitting is behandeld) enkel nog verdeeld de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich verzet tegen openbaarmaking van de adressen van de personen die de ondersteuningsverklaringen betreffende de verkiezingsjaren 2006 en 2010 hebben ondertekend.
In de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 22 februari 1996 merkt de Afdeling (ten overvloede) op dat gegevens op kandidatenlijsten (die op grond van de toepasselijke bepalingen van de Kieswet ter inzage hebben gelegen) openbaar zijn en dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zodoende geen grond biedt voor weigering van die gegevens.
De rechtbank begrijpt die opmerking in het onderhavige verband zo dat bij de belangenafweging die, op de voet van artikel 10, tweede lid, van de Wob, bij het hanteren van een weigeringsgrond dient plaats te vinden, in geval het verzoek betrekking heeft op openbare gegevens, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in beginsel niet zwaarder kan wegen dan na te noemen publiek belang.
De rechtbank ziet geen reden waarom anders zou moeten worden geoordeeld ten aanzien van gegevens op ondersteuningsverklaringen die op een zelfde wijze openbaar zijn gemaakt. Dat de op de verkiezingsjaren 2006 en 2010 betrekking hebbende ondersteuningsverklaringen gedurende de onderscheiden verkiezingsperioden voor een ieder ter inzage hebben gelegen is overigens ook niet in geding.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de hiervoor genoemde uitspraak van 24 maart 2010) worden bij de te verrichten belangenafweging betrokken het publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen. In het onderhavige geval gaat het daarom om de weging tussen het algemene belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie ten dienste van een goede en democratische bestuursvoering en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit ten aanzien van de niet meer actuele adresgegevens, in de (concrete) omstandigheid dat deze gegevens na openbaarmaking ervan persoonlijke gegevens zijn geworden van anderen dan degenen die deze gegevens op de ondersteuningsverklaringen hebben vermeld, reden kunnen zien het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (van deze anderen, de nieuwe bewoners van de panden waarop deze gegevens betrekking hebben) zwaarder te laten wegen dan het algemeen belang.
Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank deze niet meer actuele gegevens terecht geweigerd.
Verweerder heeft voorts in de overige hiervoor (op pagina 2) weergegeven argumenten reden gezien ook met betrekking tot de andere op de gevraagde ondersteuningsverklaringen vermelde adresgegevens van genoemd uitgangspunt van openbaarheid af te wijken.
Naar het oordeel van de rechtbank blijk uit die argumenten evenwel niet van concrete feiten en/of omstandigheden die dat rechtvaardigen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de aanpassing van het Kiesbesluit per 1 januari 2010 zijn kandidaten niet langer verplicht hun adresgegevens te vermelden op de kandidatenlijsten. Die bepaling was voor het eerst van toepassing in de verkiezingsperiode in 2010. Op grond van die aanpassing konden kandidaten vanaf toen ervoor kiezen geen adresgegevens op de kandidatenlijsten te vermelden. Nog los van de vraag wat dit betekent voor ondersteuningsverklaringen, kan het ontvallen van een verplichting om bepaalde gegevens te verstrekken naar het oordeel van de rechtbank geen grond geven dergelijke, in het verleden, dan wel na inwerkingtreding van genoemde aanpassing, verstrekte en openbaar gemaakte gegevens, zonder meer achteraf alsnog te weigeren.
Dat zonder de gevraagde gegevens even goed te controleren is of het verkiezingsproces correct is verlopen en dat weigering van die gegevens dan ook niet leidt tot aantasting van het algemeen belang van openbaarheid, is voorts geen argument dat het belang van de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer steunt. Reeds daarom kan dit naar het oordeel van de rechtbank geen grond zijn dat belang zwaarder te laten wegen dan het gewicht dat aan de openbaarheid van gegevens moet worden toegekend.
De omstandigheid dat onzeker is of degenen die op de ondersteuningsverklaringen adresgegevens hebben vermeld daarmee hebben ingestemd met openbaarheid van die gegevens en dat daarom openbaarmaking van die gegevens achterwege moet blijven, geeft ook geen reden te oordelen dat deze gegevens, na openbaarmaking ervan, alsnog moeten worden geweigerd. Nog afgezien van het feit dat toestemming niet vereist is voor openbaarmaking, voor zover verweerder dit met een verwijzing naar de Memorie van Toelichting bij artikel 10, derde lid, van de Wob, heeft willen aangeven, kan deze omstandigheid, reeds vanwege de ongewisheid ervan, het belang van de persoonlijke levenssfeer niet zwaarder laten wegen. Dat verweerder niet genoodzaakt is te onderzoeken of die toestemming er al dan niet is, doet hieraan niet af.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dan ook in redelijkheid in die argumenten geen reden kunnen zien ten aanzien van de overige adresgegevens het belang van de eerbieding van de persoonlijke levenssfeer (toch) zwaarder te laten wegen dan genoemd algemeen belang. Verweerder heeft zich dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob grond biedt voor weigering van deze gegevens. Nu voorts niet is gebleken van een (andere) grond tot weigering van die gegevens, had verweerder, gelet op artikel 3, vijfde lid, van de Wob, het verzoek in zoverre moeten inwilligen.
Het beroep is daarom gegrond te achten, het bestreden besluit dient (deels) te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande, alsmede in aanmerking genomen het belang van een spoedige beëindiging van het geschil, zal de rechtbank, op de voet van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak voorzien en bepalen dat verweerder de gevraagde gegevens alsnog aan eiseres verstrekt, behoudens de hiervoor genoemde niet meer actuele gegevens.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het onderhavige beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten wegens verleende rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op na te noemen bedrag.
De rechtbank zal voorts bepalen dat het voor het in behandeling nemen van dit beroep betaalde griffierecht door verweerder aan eiseres wordt vergoed.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit gedeeltelijk;
- bepaalt dat verweerder de gevraagde adresgegevens alsnog aan eiseres verstrekt, behoudens de hiervoor genoemde niet meer actuele adresgegevens;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 874,-, te betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 150,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.
w.g. A. Frings w.g. Seerden
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 16 mei 2012
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.