ECLI:NL:RBMAA:2012:BW8270

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
13 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/994071-08
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoer van bedrijfsafvalstoffen zonder inschrijving op de V.H.I.B.- of N.I.W.O.-lijst

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Maastricht op 13 juni 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 11 december 2007 in Heerlen bedrijfsafvalstoffen heeft vervoerd zonder de vereiste inschrijving op de V.H.I.B.- of N.I.W.O.-lijst. De verdachte vervoerde met een vrachtwagen en oplegger een specifiek type afvalstof, SphäroguSspänepresslinge, voor een ander tegen vergoeding. De zaak kwam aan de orde in het licht van de toepasselijkheid van EU-verordening 333/2011, die criteria vaststelt voor wanneer bepaalde soorten metaalschroot niet langer als afval worden aangemerkt. De rechter overwoog dat ten tijde van het feit de oude richtlijn, Richtlijn 2006/12/EG, van toepassing was, en dat de verdachte niet kon profiteren van de nieuwe regelgeving die na het feit in werking trad. De verdediging stelde dat de inwerkingtreding van de EU-verordening betekende dat het vervoerde product niet langer als afvalstof moest worden gezien, maar de rechter oordeelde dat de specifieke criteria van de verordening niet voldaan waren op het moment van het feit. De rechter verklaarde de verdachte schuldig aan het primair ten laste gelegde feit en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen. De straf werd vastgesteld op een voorwaardelijke geldboete van € 100,- met een proeftijd van twee jaar, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de financiële situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/994071-08
Datum uitspraak: 13 juni 2012
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 mei 2012 op tegenspraak gewezen door de economische politierechter voor strafzaken in de zaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 december 2007 in de gemeente/stad Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, al dan niet opzettelijk, met een vrachtwagen (met kenteken [XX-XX XXX]) met oplegger (met kenteken [XX-XX XXX]) bedrijfsafvalstoffen, namelijk SphäroguSspänepresslinge, voor een ander tegen vergoeding heeft/hebben vervoerd, zonder inschrijving op de lijst van vervoerders, handelaars en tussenpersonen, de zogenaamde V.H.I.B.- of N.I.W.O.-lijst;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[naam bedrijf verdachte] op of omstreeks 11 december 2007 in de gemeente/stad Heerlen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, al dan niet opzettelijk, met een vrachtwagen (met kenteken [XX-XX XXX]) met oplegger (met kenteken [XX-XX XXX]) bedrijfsafvalstoffen, namelijk SphäroguSspänepresslinge, voor een ander tegen vergoeding heeft/hebben vervoerd, zonder inschrijving op de lijst van vervoerders, handelaars en tussenpersonen, de zogenaamde V.H.I.B.- of N.I.W.O.-lijst, tot/aan welke strafbare gedraging hij, verdachte, opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven.
De bewezenverklaring
De economische politierechter acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 11 december 2007 in de gemeente Heerlen opzettelijk met een vrachtwagen (met kenteken [XX-XX XXX]) met oplegger (met kenteken [XX-XX XXX]) bedrijfsafvalstoffen, namelijk SphäroguSspänepresslinge, voor een ander tegen vergoeding heeft vervoerd, zonder inschrijving op de lijst van vervoerders, handelaars en tussenpersonen, de zogenaamde V.H.I.B.- of N.I.W.O.-lijst.
De partiële vrijspraak
De economische politierechter acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
De beslissing van de economische politierechter, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
De overwegingen van de economische politierechter
De raadsman heeft aangevoerd dat met de inwerkingtreding van de EU-verordening 333/2011 het door de verdachte vervoerde product niet langer als afvalstof moet worden gezien nu dit voldoet aan alle bepalingen in deze verordening.
De economische politierechter overweegt ter zake als volgt.
Op 31 maart 2011 heeft de Raad van de Europese Unie vastgesteld Verordening (EU) Nr. 333/2011 tot vaststelling van criteria die bepalen wanneer bepaalde soorten metaalschroot niet langer als afval worden aangemerkt overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad. Deze verordening is op grond van artikel 7 in werking getreden op 20 april 2011 en is van toepassing met ingang van 9 oktober 2011.
Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen is op grond van artikel 42 in werking getreden op 9 december 2008. Op grond van artikel 40 dienen de lidstaten op 12 december 2008 te voldoen aan de in de richtlijn. Met ingang van die datum wordt ingevolge artikel 41 ingetrokken Richtlijn 2006/12/EG.
Nu het aan verdachte verweten feit is gepleegd op 11 december 2007 dient de economische politierechter de vraag te beantwoorden of thans sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering op grond waarvan bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit is begaan, de voor verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast. Deze door de economische rechter te beantwoorden vraag spitst zich toe op de vraag of de door verdachte vervoerde metaalresten als gevolg van het hiervoor genoemde europees recht als afval moeten worden gekwalificeerd. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, doet zich naar het oordeel van de economische politierechter een situatie als bedoeld in artikel 1, tweede lid, Sv voor en moet daaraan de consequentie worden verbonden dat een wezenlijk bestanddeel van de tenlastelegging niet kan worden beantwoord.
De economische politierechter stelt voorop dat ten tijde van het ten laste gelegde feit Richtlijn 2006/12/EG van toepassing was, waarin criteria zijn opgenomen op grond waarvan moet worden bepaald of sprake is van een afvalstof. Namens verdachte is niet bestreden dat onder de werking van die richtlijn verdachte inderdaad afvalstoffen vervoerde.
Verder heeft te gelden hetgeen de Hoge Raad recentelijk heeft uitgesproken in zijn arrest van 17 april 2012 (LJN: BU3988): de vervanging van Richtlijn 2006/12/EG getuigt niet van een gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van de vóór de inwerkingtreding van Richtlijn 2008/98/EG begane strafbare feiten. De Hoge Raad komt tot deze conclusie op grond van de inhoud van de considerans van laatstgenoemde richtlijn en de parlementaire geschiedenis van de Nederlandse wetgeving tot implementatie van deze richtlijn, zoals weergegeven door de AG Machielse in diens conclusie bij genoemd arrest.
Het verweer dat de economische politierechter thans dient te beoordelen rust op de aanname dat als gevolg van de inwerkingtreding van Verordening 333/2011 geen sprake meer is van afval nu de door verdachte vervoerde metalen vallen binnen de daartoe in de verordening benoemde criteria. Het verweer sluit daarmee aan bij het zogenaamde criterium van de einde-afvalfase ('end of waste') zoals dat is opgenomen in artikel 6 van Richtlijn 2008/98/EG.
Artikel 6, eerste lid, aanhef, van Richtlijn 2008/98/EG bepaalt dat sommige specifieke afvalstoffen niet langer afvalstoffen in de zin van artikel 3, punt 1), zijn wanneer zij een behandeling voor nuttige toepassing, waaronder een recyclingbehandeling, hebben ondergaan en voldoen aan specifieke criteria die opgesteld moeten worden onder bepaalde voorwaarden. Reeds uit de aanhef van deze bepaling volgt dat op de enkele grondslag van deze Richtlijn niet kan worden bepaald of in casus sprake is van een einde-afvalfase. Daartoe moet immers zijn voldaan aan nadere, specifieke criteria.
Deze specifieke criteria zijn voor metaalschroot opgenomen in Verordening 333/2011. Artikel 3 bevat de cumulatieve criteria op grond waarvan dient te worden bepaald of ijzer- en staalschroot, waartoe het door verdachte vervoerde materiaal moet worden gerekend, al dan niet als afval heeft te gelden. Onder d) is hier bepaald dat de producent moet hebben voldaan aan de voorschriften van de artikelen 5 en 6. In deze artikelen zijn voorschriften opgenomen die tot aan het moment van inwerkingtreding van de verordening niet golden en die thans eisen dat de producent of importeur voor elke zending metaalschroot een zogenaamde conformiteitsverklaring opstelt en deze overdraagt aan de houder van het metaalschroot (artikel 5, eerste en tweede lid) én een kwaliteitsbeheersysteem invoert waarmee kan worden aangetoond dat is voldaan aan de criteria in artikel 3 (artikel 6, eerste lid).
Het is om deze reden dat thans sprake is van nadere, specifieke eisen waaraan voldaan moet zijn wil niet langer sprake zijn van afval en ten tijde van het aan verdachte tenlastegelegde feit nog niet voldaan hoefde te zijn, er geen sprake kán zijn van een gunstiger wettelijk voorschrift waarop verdachte zich kan beroepen. De economische politierechter is van oordeel dat dit verweer niet kan slagen.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert een strafbaar feit op, welk moet worden gekwalificeerd als volgt:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.55 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 250,-, subsidiair 5 dagen hechtenis.
De raadsman heeft primair tot vrijspraak geconcludeerd en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging verzocht. Meer subsidiair heeft hij verzocht geen straf op te leggen, gelet op de lange duur van het proces en overschrijding van de redelijke termijn.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie en door de raadsman ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de economische politierechter in verband met de op te leggen straf het volgende.
De economische politierechter heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De economische politierechter heeft rekening gehouden met de brief d.d. 26 april 2012 van verdachte, waaruit blijkt dat de firma van verdachte inmiddels in staat van faillissement verkeerd. Verdachte geeft in deze brief verder aan dat hij met zijn gehele privévermogen aansprakelijk is voor de schulden van de firma, waardoor hij financieel gezien in zwaar weer zit.
Alles overwegende acht de economische politierechter een geldboete van € 250,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar een passende straf.
In verband met de overschrijding van de redelijke termijn zal de economische politierechter de straf matigen tot een geldboete van € 100,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.55 (oud) van de Wet milieubeheer.
DE BESLISSINGEN:
De economische politierechter
- verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde, zoals hiervoor is omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het hiervoor vermelde strafbare feit oplevert en dat de verdachte strafbaar is;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 100,- voorwaardelijk, subsidiair vijf dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaar.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. F.A.G.M. Vluggen, economische politierechter, in tegenwoordigheid van mr. K. Mahovic, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank op 13 juni 2012.