ECLI:NL:RBMAA:2012:BX6602

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
5 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/850042-12
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke beoordeling van de handel in en het bezit van kleine hoeveelheden hennep

Op 5 september 2012 vond in de Rechtbank Maastricht een themazitting plaats over straathandel en het bezit van kleine hoeveelheden hennep. Tijdens deze zitting formuleerde de politierechter een algemeen oriëntatiepunt voor de strafmaat, waarbij rekening werd gehouden met de aard van de delicten, de wettelijke strafmaxima, het beleid van het openbaar ministerie en rechterlijke oriëntatiepunten in andere drugszaken. De politierechter oordeelde dat de handel in en het bezit van minder dan 30 gram softdrugs bestraft dient te worden met een geldboete. Voor hoeveelheden tot en met 5 gram werd een voorwaardelijke geldboete van € 50,00 als richtsnoer gehanteerd, terwijl voor hoeveelheden van 6 tot en met 30 gram een geldboete van € 50,00 tot € 250,00 werd overwogen, afhankelijk van de persoon van de verdachte.

De verdachte was niet aanwezig tijdens de zitting en werd bij verstek veroordeeld. De officier van justitie droeg de zaak voor en de politierechter verklaarde het onderzoek gesloten, waarna het mondeling vonnis werd uitgesproken. De politierechter oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan, met dien verstande dat hij niet bewezen achtte wat onder 1 en 2 meer of anders was ten laste gelegd. De strafbaarheid van de verdachte werd niet uitgesloten, en de politierechter baseerde zijn beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

De officier van justitie had een werkstraf van 10 uur voor feit 1 en 5 uur voor feit 2 gevorderd. De politierechter overwoog dat de op te leggen straffen moesten passen binnen de bredere straftoemeting ingevolge de Opiumwet. Hij concludeerde dat de handel in en het bezit van minder dan 30 gram softdrugs bestraft dient te worden met een geldboete, maar dat in dit geval een werkstraf meer passend zou zijn. Uiteindelijk legde de politierechter een geldboete op van € 50,00 voor feit 1 en € 150,00 voor feit 2, met voorwaardelijke hechtenis als alternatief.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/850042-12
Dit proces-verbaal is opgemaakt naar aanleiding van de op 5 september 2012 in het openbaar gehouden terechtzitting van de politierechter in bovengenoemde rechtbank.
Tegenwoordig:
mr. F.A.G.M. Vluggen, politierechter,
mr. W. Peute, officier van justitie, en
mr. S.A.J. Koonen, griffier.
De politierechter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte is NIET ter terechtzitting aanwezig. Hij is gedagvaard als:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonadres].
De politierechter verleent verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt, dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De officier van justitie draagt de zaak voor.
De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van:
1. de schriftelijke bescheiden, als opgenomen in het dossier behorende bij deze zaak en doorgenummerd van pagina 1 t/m 19;
2. een uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 13 augustus 2012, de verdachte betreffend.
De officier van justitie voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan de politierechter over. De officier van justitie voert daarbij aan -zakelijk weergegeven-:
Ik acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Door de politie is geconstateerd dat er een drugsdeal heeft plaatsgevonden. De koper is door de politie afgevangen en heeft verklaard dat hij de hennep bij verdachte heeft gekocht. Verdachte heeft bij de politie bekend dat hij wiet in zijn bezit heeft gehad en heeft verkocht. De aangetroffen wiet is positief getest op de aanwezigheid van hennep, zoals dit strafbaar is gesteld in de Opiumwet. Het gaat in deze zaak om slechts een beperkte hoeveelheid hennep. Het gaat echter niet om de aanwezigheid en verkoop van hennep op dat bepaalde moment, maar om een groter fenomeen. Sinds kort is de wietpas ingevoerd. Maastricht is een van de prominente steden waar activiteiten op het gebied van hennep plaatsvinden. Voorheen werden de feiten zoals deze nu zijn ten laste gelegd bijna niet vervolgd. Dat deze feiten thans wel aan de rechter worden voorgelegd, vloeit voort uit het gewijzigde coffeeshopbeleid. Door de invoering van de wietpas, denken mensen dat ze makkelijk geld kunnen verdienen. Het dealen op straat van wiet is toegenomen evenals de overlast van de burger is toegenomen. Uiteraard zijn de dealers ervan op de hoogte dat ze geen grote hoeveelheden hennep bij zich moeten hebben en daarom zijn de hoeveelheden die de politie bij de dealers heeft aangetroffen slechts gering. De overlast is echter niet minder door die kleinere hoeveelheden. Uitgaande van de standaardrichtlijn dient men bij de strafmaat te denken aan een geldboete. In dit geval is een geldboete ongepast, omdat men met de handel in hennep makkelijk geld kan verdienen. Het opleggen van een geldboete, wordt dan door de verdachte niet als een straf ervaren. Het is nodig dat verdachte er bewust van wordt dat de handel in wiet niet getolereerd wordt. Ik vorder daarom een werkstraf van 15 uur, die over de beide overtredingen verdeelt dient te worden door een werkstraf van 10 uur voor de handel in wiet op te leggen en een werkstraf van 5 uur voor het bezit van wiet op te leggen.
De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
AANTEKENING VAN HET MONDELING VONNIS
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, op of omstreeks 10 mei 2012,
in de gemeente Maastricht,
heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een
hoeveelheid van ongeveer 1,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet meer
dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst II;
2.
hij, op of omstreeks 10 mei 2012,
in de gemeente Maastricht,
aanwezig heeft gehad ongeveer 21,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van niet
meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet.
De bewezenverklaring
De politierechter verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 10 mei 2012 in de gemeente Maastricht heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 1,6 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 10 mei 2012 in de gemeente Maastricht aanwezig heeft gehad ongeveer 21,6 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De partiële vrijspraak
De politierechter verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
De bewijsmiddelen
De politierechter grondt zijn beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan op de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, houdende de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden:
P.M.
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
feit 1:
handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:
handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod .
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
De straffen
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de verdachte ter zake van het feit onder 1 zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 10 uur en ter zake van het feit onder 2 zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 5 uur.
Mede gelet op hetgeen door de officier van justitie ter terechtzitting naar voren is gebracht, overweegt de politierechter in verband met de op te leggen straffen het volgende.
Bij de bepaling van de op te leggen straffen is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd en thans bewezen verklaard de straathandel in en het bezit van kleine hoeveelheden hennep. Nu dit een strafbaar feit is en ook de verdachte strafbaar is, ziet de politierechter zich voor de vraag gesteld welke straf passend en geboden is. De politierechter ziet zich daarbij voor het probleem gesteld dat hier sprake is van de berechting van strafbare feiten, welke tot heden nagenoeg niet werden vervolgd. Dat deze feiten thans wel aan de rechter worden voorgelegd, vloeit voort uit het gewijzigde coffeeshopbeleid. De politierechter is voorshands van oordeel dat de op te leggen straf voor deze feiten moet passen binnen de bredere straftoemeting ingevolge de Opiumwet.
Hoewel sprake is van feiten die zijn verboden op grond van artikel 3, onder B en C, van de Opiumwet, welke feiten in beginsel als misdrijven zijn aan te merken, is door het bepaalde in artikel 11, zesde lid, van de Opiumwet slechts sprake van een overtreding. Immers, in deze bepaling heeft de wetgever vastgelegd dat feiten die betrekking hebben op een geringe hoeveelheid van hennep of hasjiesj van ten hoogste 30 gram geen misdrijf zijn. Zou dit wel het geval zijn geweest dan zouden deze overtredingen ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Opiumwet worden bedreigd met een gevangenisstraf van maximaal twee jaren of een geldboete van de vierde categorie. Echter, in artikel 11, eerste lid, van de Opiumwet is de overtreding bedreigd met maximaal een maand hechtenis of een geldboete van de tweede categorie.
Naast deze strafmaxima heeft de politierechter echter ook acht te slaan op het beleid van het openbaar ministerie en op de straffen die de rechter in vergelijkbare gevallen oplegt.
In de Aanwijzing Opiumwet van het College van procureurs-generaal van 12 januari 2012 is het gewijzigde coffeeshopbeleid uitgewerkt ten aanzien van de opsporing en vervolging van de handel in en het bezit van hennep en hasjiesj. In paragraaf 3 van het hoofdstuk Opsporing en vervolging van deze aanwijzing is vastgelegd dat de verkoop van deze middelen uitsluitend onder strikte voorwaarden wordt gedoogd vanuit coffeeshops. Een van deze voorwaarden is dat per transactie geen hoeveelheden van meer dan 5 gram zijn toegestaan. Een hoeveelheid van minder dan vijf gram wordt gezien als een hoeveelheid die geschikt is voor eigen gebruik en dus – naar de politierechter begrijpt – niet voor handel (doorverkoop). Deze grens van 5 gram ziet de politierechter ook terugkomen in paragraaf 4. Hierin is als uitgangspunt geformuleerd dat niet strafrechtelijk wordt opgetreden tegen het aanwezig hebben van hoeveelheden tot en met 5 gram. Wel wordt strafrechtelijk opgetreden bij hoeveelheden tussen de 5 en de 30 gram. Ook in de Richtlijn Opiumwet, softdrugs 5.19, van het College van procureurs-generaal wordt de grens van 5 gram gehanteerd. Bij het basisdelict aanwezig hebben van een hoeveelheid van minder dan 5 gram ligt volgens deze richtlijn een (politie)sepot voor de hand. Aan het basisdelict verhandelen van softdrugs kent de richtlijn vier basispunten toe. Bij professionele handel in softdrugs vanaf 30 gram neemt het aantal basispunten toe. Op grond van de Aanwijzing voor Strafvordering van het College van procureurs-generaal van 29 november 2011 is bij een aantal tot maximaal 20 punten een geldboete geïndiceerd.
Zoals gezegd, beschikt de politierechter niet over vergelijkbare gevallen waarbij hij aansluiting kan zoeken voor de strafmaat. Wel zijn door het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) de Oriëntatiepunten voor straftoemeting vastgesteld. Deze Oriëntatiepunten zijn bekendgemaakt op de website van de Rechtspraak. De politierechter zoekt hierin aansluiting bij de handel in gebruikershoeveelheden harddrugs op straat gedurende minder dan een maand en met enige regelmaat, waarbij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden als oriëntatiepunt is geformuleerd. De politierechter tekent daarbij echter direct aan dat het wettelijke strafmaximum in artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet is bepaald op maximaal zes jaren gevangenisstraf of geldboete van de vijfde categorie. De politierechter zoekt daarom tevens aansluiting bij de kweek van een geringe hoeveelheid hennep, te weten 50 tot 100 hennepplanten, waarbij een oriëntatiepunt is geformuleerd van € 1.000,00 geldboete. De politierechter tekent daarbij vervolgens weer aan dat het bij een hoeveelheid van 50 hennepplanten nog altijd gaat om een substantieel grotere hoeveelheid hennep dan de hoeveelheden waarvan in deze zaak sprake is.
Al het vorengaande in overweging nemend is de politierechter van oordeel dat de handel in en het bezit van minder dan 30 gram softdrugs bestraft dient te worden met een geldboete. Gelet op het beleid van de rijksoverheid ten aanzien van hoeveelheden tot en met 5 gram zal de politierechter als richtsnoer een voorwaardelijke geldboete van € 50,00 hanteren. Bij hoeveelheden van 6 tot en met 30 gram zal de politierechter een geldboete van € 50,00 tot
€ 250,00 hanteren, die – afhankelijk van de persoon van de verdachte – deels voorwaardelijk zal worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren. De politierechter gaat hierbij uit van verdachten die niet eerder zijn veroordeeld.
In deze zaak leidt het bovenstaande de politierechter tot het hierna te noemen oordeel.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboeten heeft de politierechter rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De beslissing
De politierechter legt op:
feit 1:
een geldboete van € 50,00 subsidiair 1 dag hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
feit 2:
een geldboete van € 150,00 subsidiair 3 dagen hechtenis waarvan € 100,00
subsidiair 2 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de politierechter en de griffier.