ECLI:NL:RBMAA:2012:BX7380

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
14 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03-703093-12
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van brandstichting en valse aangifte in Landgraaf

Op 14 september 2012 heeft de Rechtbank Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [naam verdachte], die werd beschuldigd van medeplegen van brandstichting, het oplichten van de verzekering en het doen van een valse aangifte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar op de hoogte was van de brandstichting, maar geen uitvoeringshandeling had verricht en niet bij de brandstichting aanwezig was geweest. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten, waardoor de verdachte niet kon worden aangemerkt als medepleger van de brandstichting. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet wist dat de brand zou worden gesticht en dat er geen gezamenlijk plan was. De rechtbank volgde deze redenering en sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten.

De rechtbank stelde vast dat de verdachte in haar aangifte niet naar waarheid had verklaard, maar dit was niet voldoende om tot een veroordeling te komen. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte een gevangenisstraf op te leggen, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte van alle feiten moest worden vrijgesproken. De voorlopige hechtenis werd opgeheven en de benadeelde partij, Hestia Groep, werd in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank gelastte de teruggave van inbeslaggenomen geld aan een van de medeverdachten. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector strafrecht
parketnummer: 03/703093-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 september 2012
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte],
wonende te [adresgegevens verdachte].
Raadsman is mr. E.J.L. van de Glind, advocaat te Heerlen.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 augustus 2012, waarbij de officier van justitie, de raadsman en de verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Namens de benadeelde partij Hestia Groep is niemand ter terechtzitting verschenen.
De zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [naam medeverdachte 1] (parketnummer 03/700454-12) en [naam medeverdachte 2] (parketnummer 03/700465 12).
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: samen met anderen brand heeft gesticht in de woning Prickenleenstraat 53 te Landgraaf, waardoor personen en goederen in gevaar werden gebracht;
feit 2: samen met anderen brand heeft gesticht in de woning Prickenleenstraat 53 te Landgraaf met het doel de verzekering op te lichten;
feit 3: tegenover de politie valse aangifte heeft gedaan van brandstichting.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Inleiding
Op 21 november 2011, omstreeks 04:00 uur, werd bij de Regionale Brandweer een woningbrand gemeld op het adres Prickenleenstraat 53 te Landgraaf. Zowel brandweer als politie ging ter plaatse. Het bleek te gaan om een uitslaande brand, waarbij de vlammen uit het raam van de woonkamer sloegen. Uiteindelijk is gebleken dat er sprake was van brandstichting.
Op verdenking van het medeplegen van de brandstichting werden drie personen aangehouden, te weten verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2].
Medeverdachte [naam medeverdachte 1] heeft bekend dat hij de brand heeft gesticht. Medeverdachte [naam medeverdachte 2] heeft bekend dat zij bij de brandstichting op de uitkijk heeft gestaan.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van feit 1
De officier van justitie acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen in die zin dat verdachte de brand samen met anderen, te weten de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2], heeft gesticht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Het ten laste gelegde levensgevaar kan volgens hem niet worden bewezenverklaard.
De officier van justitie baseert zijn bewezenverklaring op de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 1] van 27 mei 2012, de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 2] van 30 mei 2012 en de verklaring van verdachte zelf van 27 mei 2012. Op grond hiervan gaat hij ervan uit dat er sprake is geweest van een door hen drieën geplande actie die feitelijk door medeverdachte [naam medeverdachte 1] werd uitgevoerd.
Ten aanzien van feit 2
Ook feit 2 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Hiervoor verwijst hij naar dezelfde bewijsmiddelen als ten aanzien van feit 1, alsmede op de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 2] dat de brand onder meer gesticht is om de verzekeringsmaatschappij op te lichten en de verklaring van verdachte dat zij de verzekeringsmaatschappij heeft gebeld.
Ten aanzien van feit 3
Feit 3 acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, omdat verdachte in haar aangifte van brandstichting heeft verklaard dat ze vermoedde dat er brand was gesticht, terwijl ze wíst dat er brand was gesticht en door wie dat was gedaan.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Voorts vordert hij:
- de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis en
- de hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een derde deel van het door de benadeelde partij gevorderde bedrag.
3.3 Het standpunt van de verdediging
In de eerste plaats brengt de verdediging naar voren dat de tapgesprekken van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu deze onrechtmatig zijn verkregen. Er had niet getapt mogen worden, omdat er op grond van één anonieme melding geen sprake was van een verdenking tegen verdachte, dan wel omdat de verdenking tegen verdachte enkele maanden na die melding was vervaagd.
In de tweede plaats voert de verdediging aan dat verdachte ten tijde van het plegen van de brandstichting door medeverdachte [naam medeverdachte 1] niet wist dat de brand zou worden gesticht.
De bij de politie afgelegde verklaring van verdachte, waarin ze heeft aangegeven, dat ze wel op de hoogte was van de brandstichting, is niet juist is. Deze verklaring is in strijd met haar voorgaande verklaringen en bovendien afgelegd onder enorme druk van de politie. De brandstichting in het pand Prickenleenstraat 53 was wel een onderwerp van gesprek geweest tussen verdachte en de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2], maar was voor verdachte nooit een reële optie; ze verkeerde in de veronderstelling dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] een grap maakte.
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat verdachte wel op de hoogte was van de brandstichting, dan brengt de verdediging in de derde plaats naar voren dat van medeplegen geen sprake is geweest, nu de verdachte, die niet lijfelijk bij de brandstichting aanwezig is geweest, hieraan geen enkele bijdrage heeft geleverd. Van een gezamenlijk plan om de brand te stichten is evenmin sprake geweest.
In de vierde plaats geeft de verdediging aan dat verdachte niet wist dat zij was verzekerd voor de inboedel in haar ‘oude woning’ aan de Prickenleenstraat 53.
Gelet op het bovenstaande verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken van de feiten 1, 2 en 3.
3.4 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De wetenschap van verdachte
Anders dan de verdediging gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte in haar verklaring bij de politie van 27 mei 2012 de waarheid heeft verklaard. Het is in het geheel niet aannemelijk geworden dat verdachte toen onder druk van de politie niet naar waarheid heeft verklaard, zoals de verdediging heeft aangevoerd. Hierbij is van belang dat deze verklaring van verdachte in grote mate strookt met de verklaringen van de medeverdachten waarin zij destijds hun betrokkenheid bij de brandstichting erkenden.
Op grond van deze verklaring van verdachte gaat de rechtbank er dan ook van uit dat:
- het begon met een grapje over een brandstichting in de woning Prickenleenstraat 53 te Landgraaf;
- in een opwelling het idee is ontstaan om de woning daadwerkelijk in brand te steken;
- medeverdachte [naam medeverdachte 1] de brandstichting verder heeft geregeld;
- verdachte op 20 november 2011 van medeverdachte [naam medeverdachte 1] vernam dat hij in de nacht van 19 op 20 november 2011 bij medeverdachte [naam medeverdachte 2] was blijven slapen en toen de brand niet heeft gesticht, omdat het licht bij de buren te lang was blijven branden;
- verdachte wist dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] in de nacht van 20 op 21 november 2011 opnieuw bij medeverdachte [naam medeverdachte 2] bleef slapen met de bedoeling de brand te stichten.
Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte wist van het voornemen van medeverdachte [naam medeverdachte 1] om de brand te stichten. Bovendien wist zij op het moment van de brand dat medeverdachte [naam medeverdachte 1] de brand had gesticht.
Bewijs voor het medeplegen
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is van het door verdachte medeplegen van de brandstichting.
Medeplegen vereist een nauwe en bewuste samenwerking. Dit houdt in dat de medeplegers willen en wetens samenwerken tot het verrichten van de verweten strafbare gedraging, in dit geval de brandstichting. Niet nodig is dat alle medeplegers de uitvoeringshandeling mede verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met betrekking tot de brandstichting geen uitvoeringshandeling heeft verricht en dat zij evenmin bij de brandstichting aanwezig is geweest. De vraag luidt vervolgens of verdachte ter uitvoering van een gezamenlijk plan zo nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat zij de brandstichting tezamen en in vereniging met die anderen heeft gepleegd.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Naar het oordeel van de rechtbank is uit het dossier slechts af te leiden dat verdachte met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] over een mogelijke brandstichting heeft gesproken en dat zij wist dat [naam medeverdachte 1] van plan was de brand te stichten. Dit kan niet worden beschouwd als een nauwe en bewuste samenwerking ter uitvoering van een gezamenlijk plan.
De officier van justitie heeft bij repliek nog aangevoerd dat het medeplegen van verdachte ook dient te worden gebaseerd op het feit dat:
- zij de huurder was van de in brand gestoken woning;
- het haar spullen waren die in de woning stonden;
- de brand is gesticht door middel van haar fles spiritus en
- medeverdachte [naam medeverdachte 1] met haar sleutel de woning is binnengegaan.
Deze argumenten overtuigen de rechtbank niet. De eerste twee argumenten staan los van verdachtes betrokkenheid. De twee laatste argumenten zouden een rol kunnen spelen als verdachte de fles spiritus en de sleutel aan medeverdachte [naam medeverdachte 1] ter beschikking had gesteld met als doel de brandstichting. Daarvan is uit het dossier evenwel niets gebleken.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank onvoldoende bewijs aanwezig voor een bewezenverklaring van medeplegen van brandstichting. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
Onder feit 2 is ten laste gelegd het medeplegen van brandstichting met als doel het oplichten van de verzekering. Dit feit is, anders dan een ‘gewone’ oplichting, niet te bewijzen, als niet kan worden bewezen dat verdachte medepleger is van de brandstichting.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen ten aanzien van feit 1, zal de rechtbank verdachte ook van feit 2 vrijspreken.
Ten aanzien van feit 3
Ten laste gelegd is – kort gezegd – dat verdachte tegenover een politieagent aangifte heeft gedaan van brandstichting, terwijl zij wist dat deze brandstichting niet was gepleegd.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte in haar aangifte niet (helemaal) naar waarheid heeft verklaard. Zij heeft immers aangegeven dat ze vermoedde dat er sprake was van brandstichting, terwijl ze, naar het oordeel van de rechtbank, wel degelijk wist dat de brand was aangestoken. Bovendien wist ze wie de dader was.
Voor een bewezenverklaring van feit 3 dient echter, gelet op de wijze waarop dit feit ten laste gelegd is, te worden bewezen dat de brandstichting niet is gepleegd. Dit kan niet worden bewezen, omdat de rechtbank heeft vastgesteld dat de brandstichting wel degelijk heeft plaatsgehad. Tegen de dader van de brandstichting, medeverdachte [naam medeverdachte 1], is vandaag eveneens vonnis gewezen. Hij is hiervoor veroordeeld.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van feit 3.
Ten slotte
Nu verdachte van alle feiten zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank niet nader ingaan op de verweren van de verdediging. De rechtbank zal voorts de schorsing van de voorlopige hechtenis niet opheffen, zoals door de officier van justitie gevorderd, maar zal het bevel voorlopige hechtenis per vandaag opheffen.
4 De benadeelde partij
De rechtbank zal de benadeelde partij Hestia Groep in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren nu verdachte van feit 1 zal worden vrijgesproken. Om diezelfde reden zal de rechtbank niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
5 Het beslag
De rechtbank gelast de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.100,- aan de beslagene [naam medeverdachte 1].
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten;
Voorlopige hechtenis
- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij Hestia Groep, Ampèrestraat 11, 6372 BB Landgraaf, in haar vordering niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de benadeelde partij Hestia Groep in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot op nihil;
Beslag
- gelast de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag van € 1.100,- aan [naam medeverdachte 1], wonende te [adresgegevens medeverdachte 1].
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster, voorzitter, mr. R.C.A.M. Philippart en mr. J.S. Holthuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 september 2012.
Buiten staat
Mr. R.C.A.M. Philippart is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
zij op of omstreeks 21 november 2011 in de gemeente Landgraaf tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de Prickenleenstraat 53, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een hoeveelheid spiritus die was uitgegoten in die woning, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan in die woning aanwezige goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen en/of die woning en/of een of meer belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in (de nabijheid van) die woning en/of belendende percelen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
feit 2
zij in of omstreeks het tijdvak van 21 november 2011 tot en met 12 juni 2012 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich of een ander te nadele van de verzekeraar ASR Schadeverzekering NV wederrechtelijk te bevoordelen, brand heeft/hebben
gesticht of een ontploffing teweeg heeft gebracht in enig tegen brandgevaar verzekerd goed, te weten het pand/woning gelegen aan de Prickenleenstraat 53;
feit 3
zij op of omstreeks 21 november 2011 te Landgraaf aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd, immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van B. (hoofdagent van politie) opzettelijk in strijd met de waarheid
aangifte gedaan van brandstichting.