ECLI:NL:RBMAA:2012:BX8787

Rechtbank Maastricht

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03/144634-12
Instantie
Rechtbank Maastricht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van doorzoeking en bewijsverkrijging in drugszaken

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Maastricht op 2 oktober 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen in zijn woning. De verdachte had op 11 april 2012, in de gemeente Maastricht, ongeveer 9,25 gram cocaïne en 100 gram hennep in zijn bezit. De officier van justitie had vrijspraak bepleit, omdat de doorzoeking van de woning van de verdachte volgens hem onrechtmatig was verkregen. De verdachte had echter schriftelijk toestemming gegeven voor de doorzoeking, ondanks dat hij zich overrompeld voelde door de situatie. De politierechter oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatig handelen door de officier van justitie, omdat de verdachte op eigen initiatief toestemming had verleend voor de doorzoeking. De politierechter achtte de bewezenverklaring van de tenlastelegging gerechtvaardigd en wees de argumenten van de officier van justitie af. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van vier weken met een proeftijd van twee jaren, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de impact van de strafbare feiten op zijn leven. De uitspraak is gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Strafrecht
Parketnummer: 03/144634-12
Datum uitspraak: 2 oktober 2012
Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 september 2012 op tegenspraak gewezen door de politierechter voor strafzaken in de zaak tegen
[Naam verdachte],
Geboren [geboortedatum en geboorteplaats],
wonende [adres en woonplaats].
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 april 2012, in de gemeente Maastricht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 9,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 16.76 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB en/of amfetamine en/of MDMA, zijnde heroïne en/of GHB en/of amfetamine en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 11 april 2012, in de gemeente Maastricht, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 100 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs, in het bijzonder met betrekking tot de doorzoeking
Op 11 april 2012 is een aantal politieambtenaren, vergezeld door officier van justitie [naam officier], binnengetreden in de woning van verdachte om aldaar een doorzoeking te doen. De aanleiding was dat bij de politie informatie was binnengekomen dat in de woning gestolen goederen aanwezig waren. De officier van justitie heeft dit ook aan verdachte medegedeeld en hem uitgelegd dat een doorzoeking zou inhouden dat in kasten en laden gekeken zou worden. Verder heeft de officier van justitie verdachte medegedeeld dat zij contact had gehad met de rechter-commissaris en dat, als verdachte geen toestemming zou geven voor een doorzoeking, de rechter-commissaris zelf zou komen om de doorzoeking te verrichten. Verdachte heeft schriftelijk toestemming gegeven voor het binnentreden in de woning en voor de doorzoeking. Tijdens de doorzoeking zijn de verdovende middelen aangetroffen die in de tenlastelegging zijn vermeld. Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de politie vrijwillig toegang tot zijn woning heeft verleend en toestemming heeft verleend voor het onderzoek in de woning. Wel was hij, zo heeft hij verklaard, door de komst van de politiemensen en de officier van justitie totaal overrompeld.
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de doorzoeking niet op de juiste manier is uitgevoerd. Volgens hem hoort de officier van justitie die met de politie meekomt niet zelf het woord te doen. Zeggen dat als geen toestemming verleend wordt de rechter-commissaris zal komen, hoort volgens de officier van justitie evenmin. De officier van justitie is van oordeel dat hier sprake is van een zodanig ernstig vormverzuim dat het aldus verkregen bewijs als onrechtmatig verkregen terzijde moet worden gesteld. Aangezien de verdovende middelen alle bij de onrechtmatige doorzoeking zijn aangetroffen, moet vrijspraak volgen, aldus de officier van justitie.
De politierechter is het niet met de officier van justitie eens. Zoals hiervoor ten aanzien van de feitelijke gebeurtenissen is beschreven, heeft verdachte, na uitleg van de officier van justitie wat de bedoeling was en wat het doen van een doorzoeking zou betekenen, toestemming gegeven voor het binnentreden in en de doorzoeking van zijn woning. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij totaal overrompeld was, maar niet is gebleken dat hij daardóór toestemming heeft gegeven en dat hij dat niet zou hebben gedaan als hij er langer over na had kunnen denken of zich niet overrompeld had gevoeld. Verdachte heeft dat ook niet aangevoerd.
Dat de officier van justitie verdachte heeft gewaarschuwd dat desnoods op de komst van de rechter-commissaris zou worden gewacht als hij geen toestemming zou geven tot de doorzoeking, brengt de politierechter evenmin tot het oordeel dat de officier van justitie onrechtmatig heeft gehandeld. Niet is gebleken dat dit bij verdachte heeft geleid tot extra druk of dat de uitgeoefende druk als ontoelaatbaar moet worden aangemerkt.
Nu verdachte toestemming heeft gegeven voor de doorzoeking stond het de officier van justitie en de haar begeleidende politieambtenaren vrij van die toestemming gebruik te maken en de woning te betreden en te doorzoeken. Dat het mogelijk niet gebruikelijk is dat een officier van justitie in gezelschap van de politie zelf het woord voert, maakt zulk optreden nog niet ongeoorloofd. In elk geval is de politierechter niet gebleken van strijd met de wet of met het recht. De politierechter zal het standpunt van de officier van justitie dan ook niet volgen.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 11 april 2012, in de gemeente Maastricht, opzettelijk aanwezig heeft gehad 9,25 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 16.76 gram van een materiaal bevattende GHB en amfetamine en MDMA, zijnde heroïne en GHB en amfetamine en MDMA middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 11 april 2012, in de gemeente Maastricht, opzettelijk aanwezig heeft gehad 100 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen:
De beslissing van de politierechter, dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen, houdende de daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
PM
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert op strafbare feiten, welke moeten worden gekwalificeerd als volgt:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijke handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.
De redengeving van de op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft een relatief grote hoeveelheid harddrugs en hennep in zijn woning aanwezig gehad. Hij heeft daarvan verklaard dat het voor eigen gebruik was en dat hij de middelen gebruikte om de stress te bestrijden die de depressieve klachten van zijn vrouw meebrachten. Het gebruik van drugs - in het bijzonder harddrugs - brengt schade toe aan de volksgezondheid. Ze leveren immers, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers.
Als uitgangspunt voor het bepalen van de op te leggen straf zoekt de politierechter aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS ter zake van de invoer van harddrugs (artikel 2, onder A, van de Opiumwet), die bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf in dit soort zaken doorgaans als uitgangspunt worden gehanteerd. Gelet hierop neemt de politierechter als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 3 tot 5 weken (categorie standaard). Het uitgangspunt is bedoeld voor de invoer van harddrugs, terwijl verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van harddrugs, wat volgens de wetgever minder strafwaardig is. De politierechter houdt echter ook rekening met het feit dat verdachte nog 100 gram hennep aanwezig heeft gehad.
De politierechter houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met het nagenoeg blanco strafblad van verdachte. Ook slaat de politierechter acht op de gevolgen die de strafbare feiten voor verdachte hebben gehad. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zijn gezin op last van de gemeente gedurende drie maanden de woning moest verlaten. Verdachte heeft voorts verklaard zijn lesje geleerd te hebben. Inmiddels heeft hij zijn leven weer op de rails. De politierechter ziet hierin aanleiding verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Dit zou immers betekenen dat de positieve ontwikkeling in het leven van verdachte wordt doorkruist en verdachte terug bij af is. Dit acht de politierechter niet wenselijk. Wel acht zij een stok achter de deur - in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf - op zijn plaats. Dit dient verdachte er in de toekomst van te weerhouden wederom strafbare feiten te plegen. De politierechter acht een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren passend.
De toepasselijke wettelijke bepalingen
De beslissing van de politierechter is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
DE BESLISSING:
De politierechter legt op:
een gevangenisstraf voor de duur van vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. P.H.M. Kuster, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken op 2 oktober 2012.