RECHTBANK MAASTRICHT
Bestuursrecht
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 augustus 2012 in de zaak tussen
[eiser], te Gulpen, eiser
(gemachtigde: mr. L.C.A.M. Bouts),
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder
(gemachtigde: mr. A.C. Muts).
Bij besluit van 30 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 september 2011 eervol ontslag verleend op grond van artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR).
Bij besluit van 15 juni 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [naam] (leidinggevende van eiser) en [dhr A] (manager-inspectie Noord).
Eiser was, sedert 1 maart 2004, werkzaam als inspecteur Arbeidsmarktfraude (AMF) bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarvoor was eiser werkzaam bij de inspectie werk en inkomen (IWI). Bij brief van 24 november 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij het voornemen heeft over te gaan tot het verlenen van eervol ontslag met ingang van 1 januari 2011 op grond van artikel 98, eerste lid, onder g, van het ARAR.
Bij besluit van 30 december 2010 heeft verweerder eiser met ingang van 1 september 2011 eervol ontslag verleend op grond van het bepaalde in artikel 99 van het ARAR. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder het thans bestreden besluit genomen, waarbij het bezwaar van eiser, onder aanvulling van het advies van de Advies¬commissie bezwaren personeel SZW (Adviescommissie), ongegrond is verklaard.
Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding (tussen eiser en diens leidinggevende) en dat eiser voldoende financieel gecompenseerd is voor het aandeel dat zijn werkgever heeft gehad in de omstandigheden die tot het ontslag hebben geleid.
Eiser stelt zich op het standpunt -kort samengevat- dat hij nooit akkoord is gegaan met een ontslag op grond van artikel 99 van het ARAR. Met betrekking tot de financiële compensatie door verweerder stelt eiser dat hij een dienstverband heeft van 31 jaar, zijn kansen op de arbeidsmarkt vrijwel nihil zijn en dat zijn aandeel in het ontslag redelijk beperkt is. In dit verband merkt hij op dat hij gepest werd door zijn leidinggevende [naam].
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of er in dit geval sprake is van zodanig verstoorde verhoudingen dat verweerder in redelijkheid tot ontslagverlening kon overgaan. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verweerder een redelijke financiële voorziening heeft getroffen voor eiser. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 99, eerste lid, van het ARAR kan aan de ambtenaar in vaste dienst ook op andere gronden dan die in artikel 98 zijn geregeld of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, ontslag worden gegeven. Dat ontslag wordt eervol verleend. In geval van ontslag ingevolge het eerste lid wordt door het tot ontslagverlening bevoegde gezag een voorziening getroffen waarbij de ambtenaar een uitkering verleend wordt, die, naar het oordeel van dat bevoegde gezag, met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten. Deze uitkering zal ten minste gelijk zijn aan het voor de ambtenaar geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de Werkloosheidswet en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in artikel 24 van de Werkloosheidswet.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan, indien sprake is van verstoorde verhoudingen ofwel onverenigbaarheid van karakters, het bevoegd gezag gebruik maken van artikel 99 van het ARAR.
Op grond van de gedingstukken, waaronder eisers beroepschrift, kan de rechtbank niet anders dan vast stellen dat sprake is van ernstig verstoorde verhoudingen tussen eiser en zijn leidinggevende [naam], hetgeen eiser ter zitting ook heeft bevestigd. Ook eiser acht een herstel van de dienstbetrekking inmiddels niet meer mogelijk.
Met betrekking tot de mogelijkheid van herplaatsing van eiser (op een andere functie/afdeling) overweegt de rechtbank als volgt.
Blijkens de gedingstukken heeft eiser zelf detachering bij de SIOD geweigerd. Voorts heeft verweerder eiser een verbetertraject voor zijn eigen functie aangeboden, met een andere leidinggevende. Eiser heeft besloten, vanwege zijn gezondheidstoestand, dit verbetertraject niet in te gaan. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot ontslagverlening heeft kunnen overgaan op grond van het bepaalde in artikel 99 van het ARAR.
Met betrekking tot de getroffen financiële voorziening overweegt de rechtbank het volgende.
Verweerder heeft eiser in de periode van 1 januari 2011 tot 1 september 2011 (met behoud van zijn salaris) vrijgesteld van werk teneinde, met begeleiding, een nieuwe functie te vinden (outplacementtraject). Voorts heeft verweerder eiser een naastwettelijke uitkering toegekend overeenkomstig de Werkloosheidswet (WW) en het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk.
Bij het bepalen van de hoogte van voornoemde (financiële) voorziening wordt, ingevolge vaste jurisprudentie van de CRvB, rekening gehouden met de duur van het dienstverband, de kansen op de arbeidsmarkt, de mate waarin betrokkene aandeel had in de omstandigheden die tot het ontslag hebben geleid en het aandeel van anderen daarin. Blijkens de gedingstukken heeft eiser niet ingestemd met een bemiddelingsgesprek via Conflikt¬bemiddeling Rijk, teneinde een oplossing te vinden voor de ontstane situatie, omdat hij zich hiertoe wegens ziekte niet in staat achtte. Voorts heeft eiser een gesprek onder begeleiding van een onafhankelijke derde, conform het advies van de bedrijfsarts, geweigerd.
Blijkens het rapport van de commissie van 3 geneeskundigen (ex artikel 36b ARAR) van
11 november 2010 wordt eiser in staat geacht met ingang van 12 oktober 2010 zijn eigen werk te verrichten. De commissie is van mening dat de oorsprong van de klachten van eiser is terug te voeren op de herplaatsing van eiser in een functie die in deeltaken onvoldoende aansluit bij de karakterologisch bepaalde vaardigheden van eiser. Eiser kan slechts functioneren door een uiterste inspanning ter compensatie. Uit preventief oogpunt wil de commissie aandacht vragen voor de verwijzing van eiser naar een loopbaanadviseur.
Bij brief van 12 september 2011 heeft de Raadsman SZW aan de algemeen directeur van de Arbeidsinspectie geadviseerd om de door eiser tegen zijn voormalige leidinggevende ingediende klacht met betrekking tot het pesten e.d. door zijn leidinggevende (op een onderdeel na met betrekking tot de bedrijfslaptop) ongegrond te verklaren. In dit verband stelt de Raadsman SZW dat de opvatting van eiser dat hij stelselmatig is gepest e.d. niet is gestoeld op feiten.
De minister van SZW heeft dit advies vervolgens op 23 september 2011 overgenomen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser een substantieel aandeel heeft gehad in de ontstane onwerkbare situatie die tot zijn ontslag heeft geleid. Overige factoren zoals die van het dienstverband en eisers kansen op de arbeidsmarkt maken dat niet anders.
Op grond van voorstaande overwegingen is de rechtbank derhalve van oordeel dat verweerder eiser voldoende heeft gecompenseerd voor zijn aandeel in de omstandigheden die tot het ontslag van eiser hebben geleid.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Bruijnzeels, voorzitter, en mr. E.V.L. Heuts en
mr. A.W. Oosterman, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.
w.g. E. Seylhouwer w.g. P.J.M. Bruijnzeels
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.