Meervoudige strafraadkamer rechtbank Maastricht
Toewijzing van het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling
(art 15h lid 8 Sr)
Verdachte: [naam verdachte]
Geboortedatum: [geboortegegevens verdachte]
Adres: [adresgegevens verdachte]
Parketnummer: 99/000064-12
Op 19 maart 2010 heeft het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch arrest gewezen waarbij veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen voor de duur van 5 jaar en 5 maanden (parketnummer gerechtshof: 20/001564-12; eerder bij rechtbank Roermond, parketnummer 04/610056-08).
Op 10 februari 2009 heeft het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch een arrest gewezen waarbij veroordeelde een gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen voor de duur van 2 maanden (parketnummer gerechtshof:
20/001033-08; eerder bij rechtbank Roermond, parketnummer 04/850627-07).
Op 11 november 2011 heeft de officier van justitie, hierna OvJ, bij de rechtbank in Roermond een vordering ingediend tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 90 dagen met betrekking tot bovenstaande arresten. De voorwaardelijke invrijheidstelling zou aanvangen op 12 december 2011.
Op 9 december 2011 heeft de rechtbank te Roermond de vordering toegewezen en de voorwaardelijke invrijheidstelling van [naam verdachte] uitgesteld voor de duur van 60 dagen en bepaald dat deze voorwaardelijke invrijheidstelling zal aanvangen op 10 februari 2012.
Op 26 januari 2012 is voorwaardelijke invrijheidsstelling verleend, met proeftijd van 619 dagen, welke beschikking aan [naam verdachte] is uitgereikt op 9 februari 2012.
Op 15 september 2012 is [naam verdachte] aangehouden als verdacht van betrokkenheid bij een poging inbraak in twee kelderboxen aan de [adresgegevens], parketnummer 03/850102-12. [naam verdachte] werd vervolgens op 17 september 2012 aangehouden ex artikel 15h Wetboek van Strafrecht, hierna Sr.
Op 18 september 2012 heeft de OvJ, te Maastricht een vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend overeenkomstig het bepaalde in artikel 15h, tweede lid, Sr, welke vordering door de rechter-commissaris te Maastricht, hierna RC, is behandeld op 18 september 2012.
De OvJ heeft bij de behandeling van de vordering bij de RC verwezen naar het nieuwe strafbare feit waarvoor [naam verdachte] op 15 september 2012 is aangehouden, alsmede naar een rapport van de reclassering
d.d. 18 september 2012 waaruit zou blijken dat ook een bijzondere voorwaarde zou zijn overtreden.
Genoemd rapport maakte ten tijde van de behandeling door de RC geen deel uit van het dossier.
Uit het proces-verbaal van de behandeling van de vordering bij de RC blijkt dat de raadsman van [naam verdachte], mr. B.M.A. Jegers, evenmin beschikte over dit rapport. [naam verdachte] ontkent de betrokkenheid bij de pogingen tot inbraak in bovengenoemde kelderboxen.
De RC heeft op 18 september 2012 de vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen.
Op 2 oktober 2012 heeft de OvJ een vordering ingediend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De raadsman van veroordeelde [naam verdachte] heeft op 4 oktober 2012 een verzoek ingediend tot opheffing van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Blijkens het registratiesysteem van de rechtbank staat de behandeling van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak [naam verdachte], alsmede het onderzoek ter terechtzitting van de zaak met parketnummer 03/850102-12 (‘nieuwe zaak’), gepland bij de meervoudige strafkamer te Maastricht d.d. 20 november 2012.
Inmiddels is aan het dossier toegevoegd een adviesrapport “Voortijdige negatieve beëindiging” van de Reclassering Nederland d.d. 4 oktober 2012: Het advies luidt: “Gezien de duidelijk aanwezige pro-criminele houding en activiteiten van betrokkene en het zich steeds herhalende delictpatroon in combinatie met de omschreven onderzoeksresultaten ziet Reclassering Nederland geen alternatief voor een te verwachten gevangenisstraf en adviseren we het voorwaardelijk strafdeel ten uitvoer te leggen.”
Bevoegdheid
Gezien het bepaalde in artikel 15i lid 3, tweede volzin van het Wetboek van Strafrecht is de rechtbank Maastricht bevoegd kennis te nemen van het verzoek tot opheffing.
Standpunt verdediging
De raadsman stelt dat in artikel 15h lid 2 Sr staat dat het OM slechts een vordering tot schorsing van de VI kan indienen bij de RC indien het daarnaast onverwijld een vordering ex artikel 15i Sr (vordering herroeping VI) indient bij de rechtbank. De verdediging is van mening dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling tegelijkertijd moet worden gedaan met het vorderen van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling en niet pas weken later. Vanwege deze termijnoverschrijdingen wordt thans door de raadsman verzocht het bevel tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de RC op te heffen.
Standpunt OvJ
De OvJ heeft ter zitting in raadkamer aangegeven dat de vordering tot herroeping tijdig is ingediend. Door de OvJ werd hierbij verwezen naar een arrest van de Hoge Raad. In dit arrest zou, volgens de OvJ, de Hoge Raad hebben uitgemaakt dat, indien de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling binnen dertig dagen na de beslissing op de vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling is ingediend, afdoende tegemoet is gekomen aan de verplichting de vordering onverwijld in te dienen. Desgevraagd deelde OvJ mede van betreffend arrest van de Hoge Raad geen vindplaats te kunnen noemen.
Beoordeling rechtbank
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het indienen van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling veertien dagen na de beslissing op de vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling, afdoende tegemoet komt aan de verplichting zoals opgenomen in artikel 15i lid 2 Sr om de vordering ‘onverwijld’ in te dienen.
Na het toewijzen van de vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling door de RC d.d. 18 september 2012 zijn 14 dagen verstreken alvorens de OvJ op 2 oktober 2012 de vordering tot herroeping heeft ingediend bij de rechtbank Maastricht.
Verdachte werd op 15 september 2012 aangehouden terzake de verdenking van betrokkenheid bij een poging inbraak in kelderboxen. Op 17 september 2012 werd verdachte aangehouden ex artikel 15h Sr. Op 18 september 2012 werd door de OvJ een vordering tot schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend. Uit deze handelwijze van de OvJ leidt de rechtbank af dat de OvJ op dat moment voornemens was ook de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in te dienen. Deze vordering werd echter pas op 2 oktober 2012 ingediend. De OvJ heeft desgevraagd geen nadere uitleg kunnen geven voor het feit dat de vordering niet eerder dan 2 oktober 2012 werd ingediend.
Artikel 15i lid 2 Sr spreekt over het ‘onverwijld’ indienen van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank heeft geen jurisprudentie van de Hoge Raad gevonden waarin uitleg wordt gegeven aan het begrip onderwijld als bedoeld in dit artikellid. Uit de wettekst maakt de rechtbank op dat de wetgever met deze term heeft bedoeld dat er niet met het indienen van de vordering dient te worden getalmd en dat deze terstond, zonder uitstel, moet worden ingediend. Nu de vordering eerst na ommekomst van een termijn van 14 dagen is ingediend en de rechtbank niet is gebleken waarom deze vordering niet eerder werd ingediend, is de rechtbank van oordeel dat niet afdoende aan het voorschrift van ‘onverwijlde’ indiening is voldaan.
Door het niet onverwijld handelen van de OvJ is [naam verdachte] geschaad in zijn belang – nadat de voorwaardelijke invrijheidstelling werd geschorst – om zonder uitstel duidelijkheid te verkrijgen over het voornemen om de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen. De omstandigheid dat het [naam verdachte] bekend is dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden behandeld op de meervoudige strafzitting van de rechtbank Maastricht op 20 november 2012, doet hier niet aan af. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling dient te worden toegewezen.
wijst toe het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling;
heft op de schorsing van de voorwaardelijke invrijheidstelling met ingang van heden.
Aldus gedaan op 19 oktober 2012, door
mr. E.H.A.F.M. Krol, voorzitter,
mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter
mr. I. Becker-Hartenhof, rechter
in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier.
Mr. I. Becker-Hartenhof is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Maastricht, 19 oktober 2012, de officier van justitie,