ECLI:NL:RBMID:1998:AA3741
Rechtbank Middelburg
- Eerste aanleg - meervoudig
- P.J. Voncken
- E.J.A.M. Bakermans
- W.M. Callemeijn
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaarschrift inzake Wet voorkeursrecht gemeenten
In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. Th.P.J. Hanssen, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Roermond, waarbij zijn bezwaarschrift tegen een eerder besluit van 16 december 1997 niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit eerdere besluit betrof de toepassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) en de aanwijzing van gronden in het gebied 'Musschenberg'. Eiser, eigenaar van percelen in dit gebied, had zienswijzen ingediend tegen het besluit van 16 december 1997, waarin verweerder had aangekondigd een voorstel te doen aan de gemeenteraad voor het vestigen van voorkeursrecht. Eiser stelde dat het bestemmingsplan voor het gebied al was vastgesteld, waardoor verweerder niet bevoegd was om het voorkeursrecht te vestigen.
De rechtbank heeft op 27 oktober 1998 de zaak behandeld. Eiser was in persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mw. mr. A.J.M. Sampers-Schlicher en mr. M.R.V. Buurman. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 16 december 1997 onbevoegd was genomen, omdat het bestemmingsplan al goedgekeurd was. De rechtbank concludeerde dat het voorstel van verweerder, hoewel onbevoegd, wel degelijk als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moest worden aangemerkt, omdat het gericht was op rechtsgevolg.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit. Tevens werd vastgesteld dat het besluit van 16 december 1997 van rechtswege nietig was. Verweerder werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, maar de vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 8:73 van de Awb werd afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat hij schade had geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 3 december 1998.