ECLI:NL:RBMID:2000:AA5742

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
726/97
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.Th. Begheyn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid hotelhouder voor schade door brand in hotel

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg op 15 maart 2000, gaat het om de aansprakelijkheid van Luctor Renesse B.V., de exploitant van hotel-congrescentrum De Zeeuwse Stromen, voor schade die eisers hebben geleden als gevolg van een brand die in de nacht van 29 op 30 juli 1996 in het hotel uitbrak. Eisers, een gezin dat op dat moment in het hotel verbleef, werden omstreeks 01.00 uur gewekt door de brand en moesten de nacht elders doorbrengen. De volgende dag bleek het hotel grotendeels verwoest door de brand, en eisers claimen schadevergoeding voor verloren en beschadigde goederen, alsook voor de incassokosten en wettelijke rente vanaf de datum van de brand.

Luctor Renesse B.V. betwist de aansprakelijkheid en stelt dat de brand het gevolg was van kortsluiting in de elektrische installatie, waarvoor zij geen schuld draagt. De rechtbank overweegt dat de hotelhouder als bewaarnemer aansprakelijk is voor de goederen van zijn gasten en dat hij de zorg van een goed bewaarder moet in acht nemen. Dit houdt in dat hij redelijke maatregelen moet treffen om brand te voorkomen. De rechtbank constateert dat Luctor Renesse B.V. niet heeft aangetoond dat de elektrische installaties in goede staat waren en dat de brand niet het gevolg was van onvoldoende zorg van hun kant.

De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor nader debat, waarbij Luctor Renesse B.V. de gelegenheid krijgt om haar verweer verder toe te lichten. De rechtbank vraagt Luctor Renesse B.V. ook om aan te geven of zij bewijs wil leveren van de goede staat van de elektrische installaties en welke getuigen of deskundigen zij hiervoor zou willen horen. De eisers zullen in hun volgende conclusie moeten reageren op de ontkenning van Luctor Renesse B.V. over de aanwezigheid van de opgegeven goederen tijdens hun verblijf in het hotel.

Uitspraak

d.d. 15 maart 2000
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt inzake:
Rolno. 726/97
[eiser]en
[eiser]
beiden wonende te Bonn, Duitsland,
eisers,
procureur: mr K.S. van der Meulen
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Luctor Renesse B.V.,
gevestigd en kantoor houdende te Renesse, gemeente Schouwen-Duiveland,
gedaagde,
procureur: mr N.H. van Everdingen.
1. Het procesverloop
Tussen partijen zijn de volgende processtukken gewisseld:
- conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek;
- akte uitlaten producties.
2. De feiten
2.1. Eisers verbleven van 27 juli tot en met 30 juli 1996 met hun twee jaar oude dochter in hotel-congrescentrum De Zeeuwse Stromen, waarvan Luctor Renesse B.V. de exploitant is.
2.2. In de nacht van 29 op 30 juli 1996 is in genoemd hotel brand uitgebroken. Eisers werden omstreeks 01.00 uur 's nacht gewekt en hebben de nacht verder elders doorgebracht.
2.3. De volgende dag bleek het hotel door de brand grotendeels verwoest te zijn.
3. Het geschil
3.1. Eisers stellen dat een groot deel van de roerende zaken van hen, die zich op de hotelkamer in het hotel bevonden, verloren is gegaan, terwijl een deel met water- en rookschade is terugontvangen.
Zij hebben als gevolg van deze brand aanzienlijke schade geleden, tot een totaalbedrag van
DM 14.022,90.
Luctor Renesse B.V. is als hotelhouder op grond van artikel 7:609 BW voor deze schade aansprakelijk, benevens voor de incassokosten tegen het incassotarief van de Nederlandse Orde van Advocaten. Voorts is Luctor Renesse B.V. wettelijke rente verschul-digd vanaf 30 juli 1996.
3.2. Luctor Renesse B.V. verweert zich, stellende:
a. De brand is veroorzaakt door kortsluiting in de elektrische installatie, waaraan Luctor noch een van haar medewerkers enige schuld heeft. Derhalve is sprake van een overmachtsituatie, zodat Luctor niet aansprakelijk is.
b. Bij gebreke aan wetenschap betwist Luctor dat de door [eiser] opgegeven spullen zich tijdens de brand daadwerkelijk in het hotel bevonden.
c. Op de tussen [eiser] en De Zeeuwse Stromen gesloten horecaovereenkomst zijn de Uniforme Voorwaarden Horeca van toepassing; volgens deze voorwaarden is het hotelbedrijf niet aansprakelijk voor beschadiging of verlies van goederen van de gast, tenzij de schade het directe gevolg is van opzet of grove schuld van het horecabedrijf.
Van dit laatste is geen sprake.
d. Wat betreft de gestelde schade voert Luctor nog aan dat de lijst niet realistisch is gezien de korte duur van het verblijf, terwijl geen rekening is gehouden met veroudering van de naar de stelling van eisers verloren gegane goederen.
3.3. [eiser] bestrijdt dat de algemene voorwaarden van Luctor Renesse van toepassing zijn en stelt (subsidiair) dat deze onredelijk bezwarend zijn.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Inzake het verweer van [eiser] betreffende het beroep van Luctor Renesse op haar algemene voorwaarden heeft Luctor Renesse nog niet kunnen reageren, in het bijzonder inzake de stelling van [eiser] dat de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zouden zijn. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen opdat Luctor Renesse dat alsnog kan doen.
4.2. De hotelhouder is als een bewaarnemer aansprakelijk voor beschadiging of verlies van de zaken van zijn gasten. Voor de bewaarnemer geldt, dat hij bij de bewaring de zorg van een goed bewaarder in acht moet nemen. Dat betekent onder meer, dat hij ge-houden is alle redelijkerwijs te verlangen maatregelen tegen het ontstaan van brand te treffen, en dat brand geen overmacht oplevert als dergelijke maatregelen niet of onvoldoende zijn genomen. Tot deze maatregelen hoort het ervoor zorgen dat de elektrische installatie in het hotel in goede staat verkeert, zodat niet een brandgevaarlijke situatie ontstaat. Indien de wederpartij zulks bestrijdt, rust op de hotelhouder de bewijslast dat van een dergelijke goede staat sprake is geweest.
[eiser] stelt, dat Luctor Renesse niet de hier bedoelde zorg in acht heeft genomen.
[eiser] stelt hierbij met name dat Luctor Renesse tekort geschoten is in haar verplichting om ervoor te zorgen en erop toe te zien dat de elektrische installaties in het hotel voldoende brandveilig waren en naar behoren functioneerden, zodat zij wat dit betreft niet aan haar zorgverplichting zou hebben voldaan.
Indien het hiervoor gestelde juist is, is inderdaad sprake van een zodanige verwaarlozing van de op Luctor Renesse rustende zorgplicht, dat Luctor Renesse aansprakelijk is voor de uit de brand ontstane schade voor [eiser].
Het door [eiser] overgelegde proces-verbaal leidt echter - anders dan [eiser] stelt - niet zonder meer tot de conclusie dat van een dergelijke verwaarlozing sprake is geweest.
Weliswaar wordt in het proces-verbaal als conclusie ter zake van de oorzaak van de brand opgenomen dat deze vrijwel zeker het gevolg is van een storing in een van de dimmers van de meterkast, daarmee staat nog niet vast dat hierbij sprake was van onvoldoende zorg aan de zijde van Luctor Renesse. Voorshands staat immers geenszins vast dat een dergelijke storing niet ook kan ontstaan bij een installatie die wel aan de te stellen eisen voldoet.
Daar komt bij dat uit het proces-verbaal eveneens blijkt, dat de interim-manager van het hotel Mijinke zich in begin 1995 zorgen begon te maken over de elektrische installatie, dat daarop kort daarna het hele elektrische circuit van het hotel was doorgelicht door het installatiebedrijf Reserdie B.V. te Zierikzee en dat na dit onderzoek de noodzakelijke voorzieningen zijn getroffen; deze verklaring van Mijinke wordt bevestigd door de verklaring van de directeur van het installatiebedrijf Reserdie B.V., [getuige 1], die voornoemde verklaring bevestigt en verklaart dat alle ongewenste delen van de installatie waren vervangen, waaronder de pompinstallatie van het binnenzwembad en de elektrische installatie daaromheen, terwijl hij voorts verklaart dat na alle uitgevoerde werkzaamheden de hele technische installatie van het hotel aan de eisen van veiligheid en doelmatigheid voldeed.
Anderzijds levert het proces-verbaal evenmin voldoende bewijs op voor de stelling van Luctor Renesse dat er sprake is geweest van voldoende zorg.
Het is dus aan Luctor Renesse te bewijzen dat de elektrische installaties in het hotel veilig waren en goed functioneerden, en dat de brand niet is ontstaan door onvoldoende zorg van Luctor Renesse.
De rechtbank verzoekt Luctor Renesse zich erover uit te laten of zij dit wenst te bewijzen, en zo ja, op welke wijze.
De rechtbank kan zich daarbij voorstellen dat Luctor Renesse getuigen zal willen doen horen ter zake van de vaststelling van de feitelijke situatie in het hotel ten tijde van de brand en dat daarna mogelijk een deskundigenbericht noodzakelijk is.
Indien Luctor Renesse een deskundigenbericht wenst - waarvoor zij dan de kosten zal dienen voor te schieten - verzoekt de rechtbank haar vragen te suggereren alsmede een voorstel voor de te benoemen deskundige(n) te doen.
4.3. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat [eiser] de goederen die hij op de door hem overgelegde lijst heeft gespecificeerd inderdaad bij zich heeft gehad. Luctor Renesse zal haar ontkenning hiervan nader kunnen motiveren in haar al bedoelde conclusie.
Wel kan de vordering niet worden toegewezen voorzover het gaat om goederen die al een zekere ouderdom hadden, terwijl de vordering is gebaseerd op de nieuwwaarde van deze goederen. Het bezwaar van Luctor Renesse is wat dit betreft gegrond.
[eiser] zal zich hierover in zijn conclusie nader kunnen uitlaten.
4.4. Gelet op het hiervoor overwogene zal de zaak naar de rol worden verwezen voor nader debat van partijen over de onder 4.1, 4.2 en 4.3 genoemde punten.
5. De beslissing
De rechtbank:
- alvorens verder te beslissen:
- verwijst de zaak naar de rol van woensdag 12 april 2000 voor een nadere conclusie als onder 4 omschreven, eerst door Luctor Renesse en vervolgens door [eiser].
Dit vonnis is gewezen door mr J.Th. Begheyn en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 15 maart 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.