ECLI:NL:RBMID:2000:AA5895

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
5 april 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1301/89
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Dunné
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en onrechtmatige daad in het kader van gevaarlijke lading

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Middelburg op 5 april 2000, stond de vordering van Seaflower Transport and Trading Company N.V. centraal, die schadevergoeding eiste van Compagnie Tunesiënne de Navigation S.A. (Cotunav) wegens onrechtmatige daad. De rechtbank had eerder een deskundigenbericht bevolen, dat op 12 april 1999 was ingediend. De deskundigen concludeerden dat de lading voldeed aan de omschrijving in de charterpartij, maar dat het onzeker was of de lading gevaarlijk was. De rechtbank oordeelde dat Seaflower niet had aangetoond dat Cotunav onrechtmatig had gehandeld door gevaarlijke lading aan te leveren en dat de bewijslast bij Seaflower lag. De vordering van Seaflower werd afgewezen, met veroordeling in de kosten.

De rechtbank oordeelde echter dat de gezagvoerder van het schip 'Silke' niet onrechtmatig had gehandeld door de lading te weigeren, gezien de redelijke twijfel over de veiligheid van de lading. De deskundigen konden de twijfels van de gezagvoerder niet wegnemen, waardoor de veiligheid van schip en bemanning voorop stond. De vorderingen in reconventie van Cotunav, die gebaseerd waren op de beweerde onrechtmatige daad van de gezagvoerder, werden eveneens afgewezen.

De rechtbank besloot dat de vorderingen in reconventie tot teruggave van de garantie en vergoeding van kosten wel toewijsbaar waren. Seaflower werd veroordeeld om aan Cotunav schadevergoeding te betalen als gevolg van de garantie, en de overige vorderingen werden afgewezen. De kosten werden gecompenseerd, waarbij Cotunav in de helft van de kosten van het deskundigenbericht werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijsvoering in civiele zaken en de rol van deskundigen in het proces.

Uitspraak

d.d. 5 april 2000
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt inzake:
De rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging
Seaflower Transport and Trading Company N.V.,
gevestigd te Willemstad, Curaçao,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur: mr. C.H. Brinkman,
tegen:
de rechtspersoon naar het recht van de plaats harer vestiging
Compagnie Tunesiënne de Navigation S.A. (Cotunav),
gevestigd te Tunis, Tunesië,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: mr. K.P.T.G. Flos.
1. Het verdere verloop van het geding.
1.1. Nadat bij vonnis van 18 maart 1998 een deskundigenbericht is bevolen, hebben de deskundigen op 12 april 1999 hun bevindingen ter griffie gedeponeerd.
1.2. Vervolgens heeft Seaflower een conclusie na deskundigenbericht, met producties, doen nemen, en Cotunav heeft daarna een conclusie doen nemen.
1.3. Vervolgens hebben de partijen opnieuw vonnis gevraagd.
2. De verdere beoordeling van het geschil.
2.1. Uit de beantwoording door de deskundigen van de eerste vraag volgt dat de lading voldeed aan de omschrijving in de charterpartij.
2.2. Uit de beantwoording van de vragen 2, 5 en 6 is af te leiden dat het hoogst onzeker is of de lading al dan niet gevaarlijk was. Een F.M.P. van 19% of hoger lijkt niet onwaarschijnlijk, terwijl de M.C. aanzienlijk lager zal zijn geweest. Alleen Laboratorium Dr Verweij komt tot een F.M.P. van 8,6%, doch zulks is niet op basis van een representatief monster geschied.
De deskundigen hebben afgezien van een onderzoek van de door de advocaat van Seaflower aangeboden monsters. Aangezien die monsters niet verzegeld waren, en beide partijen zich op het standpunt hebben gesteld dat de monsters niet representatief waren, is zulks juist. Het door Seaflower overgelegde analysecertificaat d.d. 22 juni 1999, kennelijk met betrekking tot dezelfde monsters, doet dus niet toe of af aan de conclusies van de deskundigen.
Het verwijt van Seaflower aan de deskundigen, dat zij geen rekening hebben gehouden met de omstandigheden dat tijdens het verblijf van (een deel van) de lading in het schip water uit die lading in de vullingen is gelopen en weggelensd, moet worden verworpen. In de eerste plaats blijkt niet of en zo ja hoeveel water is weggelensd. In de tweede plaats had het op de weg van Seaflower gelegen om, bij een toelichting aan de deskundigen, op die omstandigheid te wijzen, daarbij aangevend om welke hoeveelheid water het zou gaan.
2.3. Het verstrekken van certificaten omtrent F.M.P., F.M.L. en M.C. van de ten vervoer aangeboden kolen was, naar het antwoord op vraag 3 volgt, niet gebruikelijk, althans volgens twee van de drie deskundigen. Één van de deskundigen meent dat het verstrekken van de certificaten "mondiaal niet ongebruikelijk" is voor bepaalde kolensoorten. De rechtbank concludeert dat het verstrekken van de desbetreffende certificaten in dit geval niet gebruikelijk was.
2.4. Uit het antwoord op vraag 4 volgt dat in 1989 wel de mogelijkheid bestond om de certificaten te verkrijgen.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat Seaflower niet het bewijs heeft geleverd dat Cotunav onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door gevaarlijke lading aan te leveren en door een plicht tot het verschaffen van certificaten te schenden. Naar Frans recht, zoals naar Nederlands recht - de partijen zijn het er terecht over eens dat een nader onderzoek naar Frans recht achterwege kan blijven - rust die bewijslast op Seaflower. De vordering van Seaflower dient derhalve te worden afgewezen, met haar veroordeling in de kosten.
2.6. Het vorenstaande brengt echter niet met zich dat de gezagvoerder van de "Silke", en daarmee Seaflower, jegens Cotunav onrechtmatig heeft gehandeld door te weigeren de lading te vervoeren. De gezagvoerder kon redelijke twijfel omtrent de veiligheid van de lading hebben. Het is duidelijk dat de vele experts die zich over de veiligheid van de lading hebben uitgelaten, die twijfel niet konden wegnemen. Daar de veiligheid van schip en bemanning voor de gezagvoerder aanzienlijk belangrijker zijn dan de commerciële belangen van een ladingeigenaar kon en mocht de gezagvoerder onder de omstandigheden weigeren de lading te vervoeren. De vorderingen in reconventie, voor zover gebaseerd op de beweerde onrechtmatige daad van de gezagvoerder, en daardoor die van Seaflower, dienen derhalve eveneens te worden afgewezen, aangezien Cotunav de door haar gestelde onrechtmatige daad niet heeft bewezen.
2.7. De vorderingen in reconventie tot teruggave van de garantie en tot vergoeding van de door het stellen van die garantie veroorzaakte kosten zijn, naar uit het bovenstaande volgt, voor toewijzing vatbaar.
2.8. Seaflower dient in conventie in de kosten te worden verwezen. In reconventie zullen de
kosten worden gecompenseerd, aangezien beide partijen gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, met uitzondering van de kosten van het deskundigenbericht; daar het deskundigenbericht er niet toe heeft geleid dat één van beide vorderingen uit onrechtmatige daad is toegewezen komt het de rechtbank geraden voor om Cotunav te veroordelen in de helft van de kosten daarvan.
3. De beslissing.
In conventie:
wijst de vordering af, met veroordeling van Seaflower in de kosten, tot deze uitspraak begroot op ƒ 4.020,= aan verschotten en ƒ 14.850,= aan procureurssalaris;
in reconventie:
beveelt Seaflower om binnen 8 dagen nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan en aan Seaflower is betekend de door Cotunav aan haar verschafte garantie terug te geven;
veroordeelt Seaflower om aan Cotunav de schade te betalen als gevolg van het stellen en in stand houden van de voornoemde garantie, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt Cotunav in de kosten ad ƒ 6.525,=, zijnde de helft van de kosten van het deskundigenbericht, en compenseert de kosten voor het overige des, dat iedere partij haar eigen kosten drage.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Dunné en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 5 april 2000