ECLI:NL:RBMID:2000:AA6587

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
19 juli 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12/000051-96
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.A. Janse de Jonge
  • A. van Wamel
  • R.H. Holl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 19 juli 2000 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland was. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.S. Flikweert, en de verdediging van de veroordeelde, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. D.J. Olie. De raadsman heeft een pleitnotitie ingediend en geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van ƒ 11.850,--, gebaseerd op de opbrengst van de verkoop van onderdelen van personenauto's. De officier van justitie heeft echter volhard in zijn vordering en betoogd dat de stellingen van de veroordeelde niet aannemelijk zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit strafbare feiten, zoals die zijn vastgesteld in een eerder vonnis van 29 januari 1998. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van ƒ 178.791,--. Gezien het tijdsverloop tussen de uitspraak en de strafzaak in eerste aanleg, heeft de rechtbank dit bedrag gematigd tot ƒ 100.000,--. De rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien niet aan deze verplichting wordt voldaan.

De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen, met name de artikelen 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de vordering tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt toegewezen, en dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 12/000051-96
Datum uitspraak: 19 juli 2000
Verstek
U I T S P R A A K
van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, op de ongedateerde vordering van de officier van justitie in het arrondissement Middelburg om aan de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot ¦ 189.000,-- ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat deze door middel van of uit strafbare feiten heeft verkregen.
Onderzoek van de zaak
Deze uitspraak is gedaan naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2000.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Flikweert en van hetgeen door de veroordeelde en zijn raadsman mr. D.J. Olie, advocaat te Goes, naar voren is gebracht.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafdossier betreffende veroordeelde in de zaak met bovengenoemd parketnummer, daaronder begrepen het vonnis van deze rechtbank van 29 januari 1998.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van de stukken van het ontnemingsdossier betreffende veroordeelde, waaronder het financiële rapport van de Politie Zeeland, regionale eenheid, bureau financiële ondersteuning, met rapportnummer 62.0021, opgemaakt en ondertekend op 22 december 1997 door de rapporteurs J. Visser en C.D. Vink.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat de rechtbank het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, zal vaststellen op een bedrag van ¦ 335.250,-- en aan de veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van ¦ 335.250,-- bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 24 maanden vervangende hechtenis.
Verweren veroordeelde en het standpunt van de officier van justitie daaromtrent
De raadsman van veroordeelde heeft ter terechtzitting verwezen naar zijn pleitnotitie d.d. 23 maart 2000 en geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van ƒ 11.850,--.
De raadsman baseert zijn conclusie op de schriftelijke reactie van de veroordeelde op de berekeningen in het financiële rapport d.d. 22 december 1997. De raadsman heeft aangevoerd dat de veroordeelde bij zijn eigen berekening uitgaat van de opbrengst van de verkoop van enkele onderdelen van de personenauto’s waarop hij een aantal kosten in mindering brengt. Tevens stelt de veroordeelde in zijn reactie dat de netto-opbrengst werd gedeeld met twee medeverdachten.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij zijn vordering. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hetgeen de veroordeelde in diens reactie stelt ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel (de opbrengst, de kosten en het aantal medeverdachten) niet aannemelijk is.
De officier van justitie stelt verder dat het vonnis inzake één van de medeverdachten, te weten [medeverdachte 1], geen vergelijkingsmateriaal biedt omdat het aantal bewezenverklaarde feiten waarbij [medeverdachte 1] betrokken was, veel minder is dan het aantal bewezenverklaarde feiten waarvoor [verdachte] voornoemd is veroordeeld.
Beoordeling van de vordering
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van deze rechtbank van 29 januari 1998 is [verdachte] voornoemd veroordeeld ter zake van:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de hierboven bedoelde strafbare feiten. De vordering van de officier van justitie kan derhalve worden toegewezen op de wijze als hierna zal worden aangegeven.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen alsmede de schatting van bedoeld voordeel op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van de uitspraak met de bewijsmiddelen vereist in een aan deze uitspraak gehechte bijlage worden opgenomen.
Motivering van de op te leggen maatregel (schatting van het voordeel en vaststelling van het te betalen bedrag)
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van het volgende:
De rechtbank gaat uit van de bij vonnis van 29 januari 1998 bewezenverklaarde feiten. Daarnaast gaat de rechtbank, wat betreft het aantal medeverdachten en de waardebepaling, uit van het financiële rapport d.d. 22 december 1997.
De rechtbank komt, gelet op vorenstaande uitgangspunten, tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
- Ten aanzien van de personenauto met het kenteken [nummer] gaat de rechtbank uit van drie medeverdachten en een dagwaarde per 28 juni 1996 van ƒ 59.000,---. Het voordeel voor de veroordeelde bedraagt derhalve ƒ 14.750,--.
- Ten aanzien van de aanhangwagen, merk Westfalia, gaat de rechtbank uit van drie medeverdachten en een dagwaarde van ƒ 2.500,--. Het voordeel voor de veroordeelde bedraagt derhalve ƒ 625,--.
- Ten aanzien van de personenauto met het kenteken [nummer] gaat de rechtbank uit van één medeverdachte en een dagwaarde per 8 juli 1996 van ƒ 64.000,--. Het voordeel voor de veroordeelde bedraagt derhalve ƒ 32.000,--.
- Ten aanzien van de personenauto met het kenteken [nummer] gaat de rechtbank uit van één medeverdachte en een dagwaarde per 31 augustus 1996 van ƒ 80.000,--. Het voordeel voor de veroordeelde bedraagt derhalve ƒ 40.000,--.
- Ten aanzien van de personenauto met het kenteken [nummer] gaat de rechtbank uit van één medeverdachte en een dagwaarde per 3 september 1996 van ƒ 86.000,--. Het voordeel voor de veroordeelde bedraagt derhalve ƒ 43.000,--.
- Ten aanzien van de personenauto met het kenteken [nummer] merkt de rechtbank op dat de auto inbeslaggenomen is en teruggegeven is aan de rechtmatige eigenaar. Het voordeel voor de veroordeelde is derhalve op nihil te stellen.
- Ten aanzien van de personenauto met het kenteken [nummer] gaat de rechtbank uit van drie medeverdachten en een dagwaarde per 13 september 1996 van ƒ 63.000,--. Het voordeel voor de veroordeelde bedraagt derhalve ƒ 15.750,--.
- Ten aanzien van de personenauto met het kenteken [nummer] gaat de rechtbank uit van twee medeverdachten en een dagwaarde per 17 juli 1996 van ƒ 77.000,--. Het voordeel voor de veroordeelde bedraagt derhalve ƒ 25.666,--.
- Ten aanzien van de personenauto met kenteken [nummer] gaat de rechtbank uit van één medeverdachte en een waarde van de vier verkochte velgen van ƒ 1.000,--. Het voordeel voor de veroordeelde bedraagt derhalve ƒ 500,--.
- Ten aanzien van de personenauto met kenteken [nummer] gaat de rechtbank uit van twee medeverdachten. De dagwaarde van de auto verminderd met de (rest)waarde van de auto op het moment van inbeslagname bedroeg ƒ 4.500,--. Het voordeel voor de veroordeelde bedraagt derhalve ƒ 1.500,--.
- Ten aanzien van de personenauto met kenteken [nummer] gaat de rechtbank uit van één medeverdachte en een dagwaarde per 8 juli 1996 van ƒ 80.000,-- . De auto is door de daders terugverkocht aan de eigenaar voor ƒ 10.000,--. Dit laatstgenoemde bedrag dient als wederrechtelijk genoten voordeel te worden aangemerkt. Het voordeel voor de veroordeelde bedraagt derhalve ƒ 5.000,--.
Het bovenstaande in aanmerking genomen stelt de rechtbank het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op ¦ 178.791,--.
De rechtbank heeft bij de berekening van het voordeel geen kosten meegenomen omdat de door de veroordeelde aangevoerde kosten niet aannemelijk te achten zijn en van andere kosten niet is gebleken.
De rechtbank zal het geschatte voordeel matigen tot een bedrag van ¦ 100.000,--, gelet op het tijdsverloop tussen de uitspraak en de strafzaak in eerste aanleg.
De rechtbank acht de vordering tot laatstgenoemd bedrag voor toewijzing vatbaar. Hetgeen meer of anders is gevorderd zal worden afgewezen.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de veroordeelde niet in staat zou zijn aan deze betalingsverplichting te voldoen, mede gelet op het feit dat de verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van deze betalingsverplichting ingevolge artikel 76 juncto 70 van het Wetboek van Strafrecht zestien jaar is, terwijl het Openbaar Ministerie gedurende die termijn onbeperkt uitstel van betaling en betaling in termijnen kan toestaan.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de veroordeelde de verplichting opleggen om een bedrag van ¦ 100.000,-- aan de Staat te betalen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24d en 36e van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank:
stelt als bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op: ¦ 178.791,--.
Legt aan de veroordeelde, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van: ¦ 100.000,--.
Beveelt dat, voor het geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 360 dagen, welke duur niet wordt verminderd door het voldoen van slechts een gedeelte van het verschuldigde bedrag.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.A. Janse de Jonge, voorzitter,
mrs. A. van Wamel en R.H. Holl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Oosterveld als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2000.