ECLI:NL:RBMID:2000:AA7958

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
25 oktober 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
606/97
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van huwelijkse voorwaarden wegens dwaling en misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 25 oktober 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over de vernietiging van huwelijkse voorwaarden. [eiseres] en [gedaagde] waren op 24 augustus 1972 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Op 18 april 1986 hebben zij huwelijkse voorwaarden opgesteld, waarbij zij de gemeenschap van goederen hebben opgeheven. [eiseres] vorderde de vernietiging van deze rechtshandeling, omdat zij meende dat zij was misleid door [gedaagde] en niet goed was geïnformeerd over de gevolgen van de huwelijkse voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] de akte van huwelijkse voorwaarden heeft getekend zonder deze voorafgaand te hebben ingezien of te begrijpen, en dat zij blind vertrouwde op de integriteit van [gedaagde], die als kandidaat-notaris optrad. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] niet voldoende informatie heeft verstrekt over de gevolgen van de wijziging van het huwelijksgoederenregime. De rechtbank concludeerde dat [eiseres] gedwaald heeft bij de totstandkoming van de overeenkomst en dat de vordering op basis van dwaling toewijsbaar was. De rechtbank heeft de rechtshandeling waarbij de huwelijksgemeenschap werd opgeheven vernietigd en [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

d.d 25 oktober 2000.
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt inzake:
rolnr. 606/97
[eiseres],
wonende te Middelburg,
eiseres,
procureur: mr. C.H. Brinkman,
tegen:
[gedaagde]
wonende te Baarland,
gedaagde,
procureur: mr. J. Wind.
1. Het procesverloop
De volgende processtukken zijn gewisseld:
- conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
- pleitnotities van de ter zitting van 9 augustus 2000 gehouden pleidooien.
Door partijen zijn producties in het geding gebracht.
2. De feiten
2.1 Op 24 augustus 1972 zijn [eiseres] en [gedaagde] te Hoogezand-Sappemeer in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2 Op 18 april 1986 is voor [betrokkene 1], notaris ter standplaats Middelburg, een akte gepasseerd, waarbij [eiseres] en [gedaagde] verklaarden dat zij met het oog op het beroep van de man, kandidaat-notaris ten kantore van genoemde notaris [betrokkene 1], huwelijkse voorwaarden wensen te maken, zodanig dat tussen hen geen enkele gemeenschap van goederen zal bestaan en dat zij voorafgaande daaraan de tot dat moment bestaande algehele gemeenschap van goederen wensen te scheiden naar de toestand per 1 februari 1986. [gedaagde] heeft de tekst van de akte, zoals die is gepasseerd, opgesteld.
2.3 Het huwelijk van [eiseres] en [gedaagde] is ontbonden door inschrijving op 16 mei 1997 in de registers van de Burgerlijke Stand van de gemeente Hooge Zand Sappemeer van de tussen [eiseres] en [gedaagde] gegeven echtscheidingsbeschikking van 5 maart 1997.
3. Het geschil
3.1 [eiseres] vordert om bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de rechtshandeling waarbij de huwelijksgemeenschap tussen [eiseres] en [gedaagde] op 18 april 1986 werd opgeheven te vernietigen wegens bedrog en misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW en dwaling ex artikel 6:228 BW, dan wel op grond van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiseres] door [eiseres], zonder haar te informeren over de gevolgen ervan, te bewegen de huwelijksgemeenschap op te heffen door huwelijkse voorwaarden over een te komen, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2 Ter onderbouwing van haar vordering stelt [eiseres] dat zij de voor vernietiting voorgedragen akte van huwelijkse voorwaarden op 18 april 1986 heeft getekend op het kantoor van notaris [betrokkene 1] te Middelburg op wiens kantoor [gedaagde] toen als kandidaat-notaris werkzaam was en welk kantoor [gedaagde] enkele maanden later zou overnemen, omdat zij toen blind ver-trouwde op haar echtgenoot en diens integriteit, zowel in zijn hoedanigheid van echtgenoot als in die van kandidaat-notaris en toekomstig notaris. Volgens [eiseres] had zij die akte tot het moment van tekenen niet eerder gezien, werd deze door de verlijdende notaris niet voorgelezen en evenmin door die notaris of [gedaagde] van nadere toelichting voorzien ten aanzien van de inhoud of de gevolgen daarvan. Verder stelt [eiseres] dat zij bij de in die akte tot stand gebrachte scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap het aandeel in de nalatenschap van haar vader heeft toegescheiden gekregen, zulks ten onrechte omdat, naar [gedaagde] wist, in het testament van haar vader was bepaald dat haar aandeel in diens nalatenschap niet zou vallen in enige huwelijks-gemeenschap.
3.3 [gedaagde] wijst de vordering van [eiseres] in de eerste plaats af met een beroep op verjaring daarvan. Voorts stelt hij dat hij ten tijde van het opstellen en verlijden van de akte van 18 april 1986 [eiseres] volledig heeft geïnformeerd over de inhoud en de gevolgen daarvan en dat notaris [betrokkene 1] zulks nog eens heeft gedaan ten tijde van het passeren van die akte. [gedaagde] voegt daaraan nog toe dat, indien [eiseres] "in blind vertrouwen" op hem is afgegaan, zulks voor haar rekening dient te blijven en geen dwaling op kan leveren, waarbij van geen doorslaggevend belang is of kan zijn dat hij alstoen kandidaat-notaris was, omdat hij toen optrad als echtgenoot van [eiseres] en niet als kandidaat-notaris; om die reden zijn ook de tuchtrechtelijke regels voor (kandi-daat)notarissen niet (onverkort) van toepassing. [gedaagde] stelt verder dat [eiseres] bij de in die akte tot stand gebrachte scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap [eiseres] is over-bedeeld en dat hij op 18 april 1986 er niet mee bekend was dat het aandeel van [eiseres] in de nalatenschap van haar vader niet viel in de huwelijksgemeenschap.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Het huwelijk van partijen is ontbonden op 16 mei 1997.
Op 18 augustus 1997 is de dit geding inleidende rechtsvordering ingesteld als vervolg op de bij brief van 18 juli 1997 aan [gedaagde] door [eiseres] uitgebrachte buitengerechtelijke verkla-ring ex artikel 3:50 BW, gericht op vernietiging van de opheffing van de gemeenschap van goederen per 18 april 1986. Deze rechtsvordering is aldus ingesteld binnen de in artikel 3:320 juncto 3:321 lid 1 sub a BW bedoelde termijn, zodat het beroep van [gedaagde] op verjaring dient te worden gepasseerd.
4.2 Voorzover de vordering van [eiseres] is gebaseerd op vernietiging van de rechtshandeling waarbij de huwelijksgemeenschap tussen [eiseres] en [gedaagde] op 18 april 1986 werd opgeheven wegens bedrog dan wel misruik van omstandigheden dient die naar het oordeel van de rechtbank te stranden. Uit de stellingen van [eiseres] is niet af te leiden welke bijzondere omstandigheden er ten aanzien van haar op of voor 18 april 1986 bestonden, welke voor [gedaagde] reden hadden moeten zijn om haar van de opheffing van de huwelijksgemeenschap te weerhouden. De omstandigheid dat [eiseres] (teveel op) [gedaagde] vertrouwde is in dit verband niet voldoende om tot een dergelijk misbruik te concluderen.
Het hiervoor staande geldt evenzeer ten aanzien van het door [eiseres] gestelde bedrog. Van enige opzettelijk achterwege gelaten mededeling, opzettelijke gedane ver-zwijging of verrichte kunstgreep is niet of onvoldoende gebleken.
4.3 Met betrekking tot de vordering van [eiseres] gebaseerd op dwaling overweegt de rechtbank als volgt.
Afgezien van de vraag van wie het initiatief tot het wijzigen van het huwelijksgoederenregiem, zoals dat tot 18 april 1986 tussen [eiseres] en [gedaagde] gold, is uitgegaan of wie dat heeft genomen, vast staat dat die wijziging in elk geval is tot stand ge-bracht in verband met de omstandigheid dat [gedaagde] toen op afzienbare tijd tot notaris zou worden benoemd en als zodanig en klaarblijkelijk anders dan voorheen risicodragend ondernemer zou worden.
Indien de stelling van [gedaagde] juist is, dat hij met [eiseres] de wijziging van hun huwelijksgoe-derenregiem heeft besproken en doorgesproken, betekent zulks dat [eiseres] op die grond mocht verwachten dat die wijziging niet verder zou strekken dan het doel waarvoor die diende te worden doorgevoerd, te weten bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van [eiseres] tegen aanspraken van derden ter zake van door [gedaagde] als notaris verrichte handelingen. In elk geval behoefde [eiseres] niet te verwachten dat die wijziging zou betekenen dat zij tengevolge daarvan verstoken zou worden of blijven van de positieve ontwikkelingen van de door [gedaagde] te ondernemen activiteiten. Dit geldt temeer nu [gedaagde] onbetwist heeft gesteld dat zijn huwelijk met [eiseres] toen goed was, terwijl uit de stukken is af te leiden dat [eiseres] toen (hoofdzakelijk) de zorg had voor hun beider kinderen. Uit dit laatste leidt de rechtbank af dat [gedaagde] geen reden zag zowel zijn zorgplicht jegens [eiseres] als ieders gelijk aandeel in de revenuen van hun beider inspanningen, zowel tot dat moment als voor de toekomst, te wijzigen ten opzichte van de situatie, zoals die bestond toen [eiseres] en [gedaagde] waren gehuwd zonder huwelijkse voor-waarden en van enige zelfstandige risicodragende ondernemingsactiviteit door [gedaagde] (nog) geen sprake was.
Onder dergelijke omstandigheden mag er in de regel van worden uitgegaan dat de ene echtgenoot, in casu [eiseres], geen nader onderzoek doet naar of vragen stelt omtrent datgene wat de andere echtgenoot, in casu [gedaagde], haar meedeelt en ter mede-ondertekening voorlegt en dat indien de ene echtgenoot, in casu [gedaagde], desniettemin toch een geheel eigen verantwoordelijkheid bij de andere echtgenoot, hier [eiseres], wenst neer te leggen de eerstbedoelde echtgenoot de andere daarop wijst en (zonodig) adviseert een eigen, derde adviseur te raadplegen. Nu [gedaagde] dit laatste heeft nagelaten mocht [eiseres] verwachten dat [gedaagde] bij het opstellen van de akte waarbij hun huwelijksgoederenregiem zou worden gewijzigd zich zou gedragen naar het tussen hen besprokene en uitgaande van hun -niet alleen door [eiseres] maar ook door [gedaagde] alszodanig ervaren- -goede relatie op dat moment en vanuit die verwachting en het vertrouwen dat zij in [gedaagde] als echtgenoot mocht stellen niet nader behoefde te onderzoeken dan wel [gedaagde] nader te bevragen of [gedaagde] zulks ook daadwerkelijk heeft gedaan. Dit geldt temeer nu de betreffende akte ten kantore van notaris [betrokkene 1], alwaar [gedaagde] alstoen werkzaam was en welk kantoor hij zou gaan overnemen, werd gepasseerd, aan [eiseres] niet een concept van de te verlijden akte is toegezonden, terwijl evenmin onomstotelijk is komen vast te staan dat notaris [betrokkene 1] ten tijde van het verlijden van deze toch als bijzonder te kwalificeren akte, nu die betrekking had op een kantoorgenoot, die ook nog eens de ontwerper van die akte was, de nadelige gevolgen daarvan voor [eiseres] aan deze expressis verbis heeft voorgehouden en met haar inhoudelijk besproken.
4.4 Naar tussen partijen in confesso is behelst de in geding zijnde akte voor [eiseres] ten opzichte van haar situatie voor het passeren daarvan (zeer) nadelige gevolgen dan wel ontbreekt daarin een, ook ten tijde van het passeren van bedoel-de akte niet ongebruikelijk, verrekenbeding voor het geval der partijen huwelijk door echtscheiding mocht worden ontbonden. Zoals hiervoor overwo-gen dient te worden aangenomen dat [eiseres] die gevolgen niet kende en ook niet behoefde te verwachten. Door desalniettemin die akte te ondertekenen en uitgaande van de tussen [eiseres] en [gedaagde] in de gerechtvaardigde visie van [eiseres] beoogde effecten van die wijziging heeft [eiseres] gedwaald bij de totstandkoming van de in die akte neergelegde overeenkomst tot wijziging van het huwelijksgoederenregiem.
4.5 Het vorenstaande wordt niet anders, indien de stelling van [eiseres] juist zou zijn, dat [gedaagde] haar niet heeft voorgelicht omtrent de gevolgen van de wijziging van hun huwelijksgoederenregiem. Ook in dat geval mocht [eiseres] erop vertrouwen dat [gedaagde] die wijziging slechts zou doorvoeren ter afscherming van hun beider vermogensrechtelijke belangen tegen aanspraken van derden jegens [gedaagde] als notaris en behoefde zij niet te verwachten dat [gedaagde] een wijziging tot stand zou brengen die betekende dat zij niet meer en anders dan voorheen -zou delen in de vruchten van de arbeid van [gedaagde]. Volgens [gedaagde] was daar ook geen reden voor nu, het zij herhaald, hij zelf heeft gesteld, dat zijn huwelijk met [eiseres] toen goed was.
4.6 Uit het hiervoor staande volgt dat de vordering van [eiseres], voorzover die is gebaseerd op dwaling, voor toewijzing vatbaar is. Aan een bespreking van het overig gestelde komt de rechtbank aldus niet toe.
4.7 Als in het ongelijk gestelde partij dient [gedaagde] te worden verwezen in de kosten van dit geding.
5. De beslissing
De rechtbank:
-vernietigt de rechtshandeling waarbij de huwelijksgemeenschap tussen [eiseres] en [gedaagde] op 18 april 1986 werd opgeheven,
-veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] gevallen en tot deze uitspraak begroot op f. 499,25 aan ver-schot-ten en f. 3.440,-- aan procureurssalaris,
-verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M.P. van Alphen en uit-ge-sproken ter openbare terechtzitting van woensdag 25 oktober 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.