ECLI:NL:RBMID:2000:AA8426

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
22 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
12/015180/00
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van doden van pasgeboren kind

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 22 november 2000 voor de rechtbank te Middelburg verscheen, heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F. van Es. De officier vorderde een gevangenisstraf van zes maanden en een bijzondere maatregel van terbeschikkingstelling. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was in de penitentiaire inrichting voor vrouwen te Breda, werd beschuldigd van het doden van haar pasgeboren kind. De rechtbank heeft het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2000 gevoerd en de tenlastelegging is in de loop van de procedure gewijzigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte omstreeks de nacht van 9 op 10 mei 2000 was bevallen. Er waren bloedsporen aangetroffen in de woning van de verdachte en getuigen verklaarden dat zij overtuigd waren van haar zwangerschap. De verdachte had echter inconsistent verklaard over de dood van het kind. In haar verklaringen aan de politie en tegenover getuigen waren er tegenstrijdigheden en onduidelijkheden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die volgens rapportages een dissociatieve stoornis had en op zwakbegaafd niveau functioneerde.

Na zorgvuldige overweging van alle feiten en omstandigheden, concludeerde de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte haar kind had gedood. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op. Deze uitspraak benadrukt het belang van consistente en betrouwbare verklaringen in strafzaken, evenals de invloed van psychische aandoeningen op het gedrag en de verklaringen van verdachten.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
meervoudige kamer voor strafzaken
Parketnummer: 12/015180/00
Datum uitspraak : 22 november 2000
Tegenspraak
------------------------------------------------
Datum inverzekeringstelling: 5 juni 2000
Datum voorlopige hechtenis: 8 juni 2000
Opheffing/schorsing voorlopige hechtenis/invrijheidstelling: n.v.t.
------------------------------------------------
V O N N I S
van de arrondissementsrechtbank te Middelburg, meervoudige kamer voor strafzaken, in de strafzaak tegen:
(verdachte),
geboren op (geboortedatum) te (geboorteplaats)
wonende te (woonplaats)
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting voor vrouwen te Breda,
ter terechtzitting verschenen.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting verschenen mr. J.L.M. Burlet, advocaat te Oostburg.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 november 2000.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. van Es en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het meer subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, met oplegging van de bijzondere maatregel dat de verdachte ter beschikking gesteld zal worden en zal worden verpleegd van overheidswege.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting op vordering van de officier van justitie gewijzigd.
Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit vonnis gevoegd.
Vrijspraak
Er zijn genoeg aanwijzingen, buiten de verklaring van de verdachte, die aannemelijk maken dat verdachte omstreeks de nacht van 9 op 10 mei 2000 is bevallen van een kind. Zonder uitputtend te zijn kan gewezen worden op de in de woning van verdachte aangetroffen bloedsporen van toilet naar keuken, op het feit dat getuige (getuige 1) die nacht langdurig licht heeft zien branden in het toilet van verdachte en zelfs nog midden in de nacht met haar gesproken heeft alsmede het feit dat diverse andere getuigen verklaren dat zij ervan overtuigd waren dat verdachte zwanger was.
Over het doden van het pas geboren kind door het de keel dicht te knijpen verklaart alleen verdachte. Vastgesteld moet echter worden dat zij niet van meet af aan verklaart haar kind te hebben gedood. Zij heeft over de gebeurtenissen in de nacht van 9 op 10 mei 2000 voor het eerst (op 23 mei 2000) gesproken met de getuige (getuige 2). Tegenover haar heeft zij toen uitdrukkelijk ontkend de baby te hebben gedood. Ook in haar eerste verklaring tegenover de politie (op 5 juni 2000) spreekt zij niet over het dicht knijpen van de keel van de baby. In haar tweede verklaring aan de politie (op 6 juni 2000) zegt zij eerst nog dat zij het kind, na de geboorte, met zijn gezichtje tegen haar linker schouder heeft gedrukt om het stil te krijgen. Pas verderop in die verklaring zegt zij dat zij de keel van het kind heeft dichtgeknepen. Geconstateerd moet voorts worden dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte ook maar aan iemand, anders dan de politie, heeft verklaard de keel van het kind te hebben dicht geknepen.
Het voorgaande roept reeds twijfels op over de juistheid van de, latere, verklaringen van verdachte waarin zij zegt de keel van het kind te hebben dicht geknepen. Die twijfel wordt nog versterkt door het gegeven dat verdachte op vele onderdelen van haar verklaring niet consistent is.
Zo verklaart zij aanvankelijk het kind in een Kliko vuilnisbak in de zijstraat te hebben gedeponeerd. Er zouden drie bakken naast elkaar op straat hebben gestaan om geleegd te worden. Later verandert zij deze verklaring nadat is gebleken dat haar verklaring niet juist kan zijn omdat op de dag na de bevalling in die straat geen huisvuil werd opgehaald en het dus hoogst onwaarschijnlijk was dat niettemin drie Kliko-bakken zouden zijn klaar gezet voor de ophaaldienst. Zij verklaart vervolgens de plastic zak met kind en moederkoek in haar eigen Kliko-bak te hebben gegooid.
Gevraagd naar de mogelijke verwekker van het kind noemt verdachte haar ex-buurman. Aanvankelijk zegt zij door hem verkracht te zijn, later zegt zij dat zij een “slippertje” heeft gemaakt. Geconfronteerd met het gegeven dat haar ex-buurman gesteriliseerd is zegt ze later bovendien dat ze wist dat hij “geopereerd” was en dus niet de vader van het kind kan zijn.
Gevraagd naar het moment waarop zij wist dat ze zwanger was verklaart verdachte aanvankelijk dat de bevalling voor haar als een volslagen verrassing kwam. Later zegt ze dat ze op het moment van de bevalling al 5 maanden wist dat ze zwanger was.
Gevraagd of zij een plan had gemaakt om het kind te vermoorden zodra het geboren zou zijn zegt zij - hoewel zij aanvankelijk had volgehouden dat de bevalling onverwachts kwam - dat zij inderdaad 3 dagen vóór de bevalling het plan had opgevat om het kind direct na de geboorte in een vuilniszak te stoppen en vervolgens in een Kliko-bak te gooien.
Tot slot acht de rechtbank voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de, latere, verklaringen van de verdachte van belang haar persoon, zoals daarvan ter zitting is gebleken. Uit de over haar uitgebrachte rapportage blijkt dat zij een vrouw is met beneden gemiddelde intelligentie, die over weinig inzicht beschikt, beperkte verstandelijke vermogens heeft en op zwak begaafd niveau functioneert. De psychiater constateert dat zij onbetrouwbaar is in haar mededelingen. Uit de rapportage blijkt voorts dat zij haar ongewenste zwangerschap volledig heeft verdrongen en dat (ook) ten tijde van de bevalling sprake was van een dissociatieve stoornis. Bepaaldelijk is niet uit te sluiten dat verdachte onder invloed van die stoornis tot verklaringen is gekomen die niet sporen met de werkelijkheid.
Al het voorgaande in onderling verband bezien maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte haar kind heeft gedood door het de keel dicht te knijpen. Verdachte dient daarom van het primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met onmiddellijke ingang op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter,
mrs. A. van Wamel en E.P. Jansen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. de Bruin als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 november 2000.