ECLI:NL:RBMID:2000:AA9078

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
15 november 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
961/1998
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en schadevergoeding na seksueel misbruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 15 november 2000 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiseres, wonende te Krommenie, en gedaagden, beiden wonende te Aardenburg. Eiseres vorderde schadevergoeding wegens seksueel misbruik door gedaagde 1, waarbij gedaagde 2, de moeder van eiseres, werd aangesproken op haar verantwoordelijkheid. De rechtbank heeft in haar overwegingen het procesverloop uiteengezet, waarbij eerder een tussenvonnis op 7 juni 2000 was uitgesproken. In dat tussenvonnis werd gedaagde 2 toegelaten om bewijs te leveren dat zij niet op de hoogte was van het misbruik in de periode van 1982 tot 1984. De rechtbank oordeelde dat gedaagde 2 in deze periode niet wist van het misbruik, en dat er geen onrechtmatige daad van haar kant was. Echter, in de periode van 1984 tot 1987 was gedaagde 2 wel op de hoogte van het misbruik en had zij onvoldoende maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. De rechtbank concludeerde dat gedaagde 2 in deze periode een onrechtmatige daad had gepleegd jegens eiseres, wat leidde tot schadeplichtigheid. De rechtbank heeft de immateriële schadevergoeding vastgesteld op f. 25.000,--, waarbij gedaagde 2 f. 15.000,-- en gedaagde 1 f. 10.000,-- aan eiseres moest betalen. Tevens werden gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

d.d. 15 november 2000
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als
volgt inzake:
Rolno. 961/98
[eiseres],
wonende te Krommenie,
eiseres,
procureur: mr. C.H. Brinkman,
tegen:
1. [gedaagde 1], en
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Aardenburg, gemeente Sluis-Aardenburg,
gedaagden,
procureur: mr. J.L.M. Burlet.
1. Het verdere procesverloop
De rechtbank verwijst naar haar tussenvonnis d.d. 7 juni 2000. Ter uitvoering daarvan zijn
in enquête twee getuigen gehoord. Van het getuigenverhoor is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens hebben partijen gefourneerd.
2. De verdere beoordeling
2.1. [gedaagde 2] is toegelaten door middel van getuigen te bewijzen dat zij ten tijde van het
sexueel misbruik van [eiseres] door [gedaagde 1] gedurende de periode 1982-1984 daarvan
niet heeft geweten.
[gedaagde 2] heeft daartoe [gedaagde 1] alsmede zichzelf als partij-getuige doen horen.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde 2] is geslaagd in het door haar te leveren
bewijs. Uit de in het getuigenverhoor door [gedaagde 2] afgelegde verklaring volgt dat zij
nooit daadwerkelijk getuige is geweest van sexuele handelingen die [gedaagde 1] met
[eiseres] pleegde en dat zij van dergelijke handelingen ook geen tastbaar bewijs of
aanwijzing, bijvoorbeeld in de vorm van spermavlekken op het beddengoed of elders, heeft
aangetroffen. Daarnaast heeft [gedaagde 2] verklaard niet te kunnen geloven dat [gedaagde 1] door
de ontluchting in de doucheruimte naar [eiseres] heeft gekeken terwijl deze stond te
douchen en nooit gaten in de muur tussen de slaapkamer van haar en [gedaagde 1] en die van
[eiseres] te hebben waargenomen. Hetgeen [gedaagde 2] verklaart wordt ondersteund door de
verklaring van [gedaagde 1], waaruit blijkt dat hij tijdens het plegen van sexuele handelingen
met [eiseres] er altijd voor zorgde dat dit buiten aanwezigheid van [gedaagde 2] gebeurde,
omdat hij het idee had dat [gedaagde 2] het plegen van dergelijke handelingen niet zou
goedkeuren. Tevens ondersteunt de verklaring van [gedaagde 1] die van [gedaagde 2] waar hij stelt
heel zeker te weten bij de sexuele handelingen met [eiseres] nooit klaargekomen te zijn
en nooit op het dak te zijn geklommen om via de ontluchting in de doucheruimte naar
[eiseres] te kijken terwijl deze stond te douchen of gaten te hebben gemaakt in de muur
tussen zijn slaapkamer en die van [eiseres]. Nu uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 2]
gedurende de periode 1982-1984 nooit getuige is geweest van het sexueel misbruik en zij
hiervan ook geen aanwijzingen heeft gevonden waaruit ze het aan de orde zijn van
dergelijk misbruik had kunnen afleiden, is het bewijs dat [gedaagde 2] gedurende deze periode
niet van het sexueel misbruik van [eiseres] door [gedaagde 1] heeft geweten, geleverd te
achten. De rechtbank is daarom van oordeel dat er voor wat betreft voornoemde periode
geen sprake is van een onrechtmatige daad van [gedaagde 2] ten opzichte van [eiseres].
2.3. Vast staat dat [gedaagde 2] in de periode van 1984 tot 1987 op de hoogte was van het
door [gedaagde 1] met [eiseres] in de daaraan voorafgaande periode gepleegde sexueel
misbruik. Voorts kan, gelet op hetgeen hieromtrent in voornoemd tussenvonnis is
overwogen, als vaststaand worden aangenomen dat het sexueel misbruik van [eiseres]
door [gedaagde 1] gedurende de jaren 1984 tot 1987 nog heeft voortgeduurd. Beoordeeld dient
te worden of [gedaagde 2] gedurende deze periode voldoende heeft ondernomen teneinde
herhaling van het sexueel misbruik te voorkomen. Daarbij dient in aanmerking te worden
genomen dat [gedaagde 2] als moeder van de toen minderjarige [eiseres] geacht moet worden
een grote verantwoordelijkheid te hebben ten aanzien van zowel het lichamelijke als
geestelijke welzijn van haar dochter in dit opzicht. Zulks betekent feitelijk dat van haar
gevergd kan worden dat zij zich in verregaande mate in diende te spannen om herhaling
van het sexueel misbruik door [gedaagde 1] te voorkomen. Indien vast komt te staan dat
[gedaagde 2] in deze periode onvoldoende heeft ondernomen om sexueel misbruik van
[eiseres] door [gedaagde 1] te voorkomen, levert dit ten opzichte van [eiseres] een
onrechtmatige daad op die [gedaagde 2] verplicht de daaruit voor [eiseres] voortvloeiende
schade aan haar te vergoeden.
2.4. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. De maatregelen die [gedaagde 2] stelt te
hebben genomen nadat bekend was geworden dat [gedaagde 1] [eiseres] sexueel had
misbruikt komen erop neer, dat [gedaagde 2] het Maatschappelijk Werk had ingeschakeld,
afspraken heeft gemaakt met [gedaagde 1], [gedaagde 1] en [eiseres] in de gaten heeft gehouden
en [eiseres] heeft verboden op de slaapkamer van haar en [gedaagde 1] te komen. Uit het feit
dat, ondanks de door [gedaagde 2] getroffen maatregelen, toch herhaling van het sexueel
misbuik plaatsvond blijkt dat deze maatregelen onvoldoende adequaat waren. Vanwege de
verregaande mate van verantwoordelijkheid voor haar minderjarige dochter mocht immers
van [gedaagde 2] gevergd worden dat zij, nu zij toestond dat [gedaagde 1] gedurende de jaren
1984 tot 1987 nog in hetzelfde huis woonde als [eiseres], een dermate strikt toezicht op
hem hield dat er voor hem in het geheel geen mogelijkheid meer was om [eiseres]
opnieuw sexueel te misbruiken.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat [gedaagde 2] in de periode van
1984 tot 1987 onvoldoende heeft ondernomen om sexueel misbruik van [eiseres] door
[gedaagde 1] in die periode te voorkomen. Deze omstandigheid levert en onrechtmatige daad
op van [gedaagde 2] jegens [eiseres], welke daad overigens nog eens versterkt wordt door de
door [gedaagde 2] (tot heden) ingenomen houding van ontkenning en verwijt in de richting van
[eiseres] in die zin dat zij [eiseres] verwijt dit misbruik (deels) aan haar eigen houding
te danken te hebben.
[gedaagde 2] is derhalve schadeplichtig ten opzichte van [eiseres].
2.5. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schadevergoeding overweegt de
rechtbank als volgt. Aan te nemen valt dat [eiseres] door de met haar gepleegde
ontuchtige handelingen nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden en nog
ondervindt. Zij heeft haar hiertoe strekkende stelling nadere invulling gegeven door te
stellen dat zij onder meer contactuele problemen ondervindt en aan angsten en depressies
lijdt. Zij onderbouwt deze stelling nog door aan te voeren dat zij onder behandeling is
geweest van een psychotherapeut, naar de inhoud van wiens rapport zij ook verwijst, en
dat zij op korte termijn zal beginnen in een therapiegroep met mensen die hetzelfde hebben
meegemaakt.
Het feit dat [eiseres] zich eerst 15 jaar na het sexueel misbruik tot een therapeut heeft
gewend doet niets af aan de ernst van de psychische gevolgen van dat misbruik die
[eiseres] ondervindt en ondervonden heeft. Ook het feit dat [eiseres] in 1992 gedurende
6 maanden bij gedaagden in huis heeft gewoond kan niet tot een dergelijke conclusie
leiden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het besef van de middels het
sexueel misbruik aangerichte schade in gevallen waarin sprake is van sexueel misbruik
gedurende de jeugd van het slachtoffer veelal eerst vele jaren na het beëindigd zijn van het
ondergane misbruik ontstaat.
Bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding zal de rechtbank acht slaan op
de ernst van het veroorzaakte leed. Door de ontuchtige handelingen van [gedaagde 1] is de
lichamelijke integriteit van [eiseres] ernstig aangetast. Zij ondervindt hiervan thans nog
ernstig psychisch leed. De psychische schade die [eiseres] heeft ondervonden en ook
thans nog ondervindt acht de rechtbank echter voor een aanzienlijk deel gegrond op de
afwijzende en weinig begripvolle houding die [gedaagde 2] ten opzichte van haar dochter
[eiseres] heeft aangenomen en het feit dat zij onvoldoende adequate maatregelen heeft
genomen teneinde het sexueel misbruik na 1984 niet te laten voortduren, zoals hiervoor
onder rechtsoverweging 2.4. is overwogen. De reeds door [gedaagde 1] aan [eiseres]
toegebrachte schade is met name door het als onrechtmatige daad te kwalificeren gedrag
van [gedaagde 2] aanzienlijk vergroot.
Gelet op het vorenstaande en met inachtneming van alle omstandigheden van het geval,
acht de rechtbank een totaalbedrag aan immateriële schadevergoeding van f. 25.000,--
billijk. De rechtbank zal de door [eiseres] na wijziging van eis gevorderde hoofdelijkheid
achterwege laten, nu zij hiervoor geen grond aanwezig acht. De onrechtmatige daad van
[gedaagde 1] (sexueel misbruik) is immers van geheel andere aard dan die van [gedaagde 2] (met
name het achterwege laten van adequate maatregelen teneinde herhaling van sexueel
misbruik te voorkomen). De rechtbank is, gelet op hetgeen zij hiervoor reeds heeft
overwogen omtrent de mate van verantwoordelijkheid voor de toegebrachte schade, van
oordeel dat [gedaagde 2] het grootste deel van de schade heeft veroorzaakt. Zij zal dan ook
bepalen dat [gedaagde 2] een bedrag van f. 15.000,-- aan immateriële schadevergoeding aan
[eiseres] dient te betalen, terwijl [gedaagde 1] uit dien hoofde een bedrag van f. 10.000,-- aan
[eiseres] dient te voldoen.
2.6. Gelet op het hiervoor overwogene en hetgeen reeds in voornoemd tussenvonnis is
overwogen omtrent de door [eiseres] gevorderde materiële schadevergoeding zal deze bij
gebrek aan (voldoende) tegenspraak van de zijde van zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] op
onderstaande wijze worden toegewezen.
2.7. Gedaagden zullen, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten
worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde 1] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van f. 10.000,--
(tienduizend gulden) betreffende immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 16 december 1999;
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiseres] van een bedrag van f. 15.000,--
(vijftienduizend gulden) betreffende immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 16 december 1999;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling aan [eiseres] van een materiële
schadevergoeding, één en ander nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de
wet;
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres]
tot aan deze uitspraak begroot op f. 3.870,-- aan procureurssalaris en f. 817,50 aan
verschotten, te betalen aan de griffier van deze rechtbank;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M.P. van Alphen en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van woensdag 15 november 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.