2.5. Ten aanzien van de hoogte van de immateriële schadevergoeding overweegt de
rechtbank als volgt. Aan te nemen valt dat [eiseres] door de met haar gepleegde
ontuchtige handelingen nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden en nog
ondervindt. Zij heeft haar hiertoe strekkende stelling nadere invulling gegeven door te
stellen dat zij onder meer contactuele problemen ondervindt en aan angsten en depressies
lijdt. Zij onderbouwt deze stelling nog door aan te voeren dat zij onder behandeling is
geweest van een psychotherapeut, naar de inhoud van wiens rapport zij ook verwijst, en
dat zij op korte termijn zal beginnen in een therapiegroep met mensen die hetzelfde hebben
meegemaakt.
Het feit dat [eiseres] zich eerst 15 jaar na het sexueel misbruik tot een therapeut heeft
gewend doet niets af aan de ernst van de psychische gevolgen van dat misbruik die
[eiseres] ondervindt en ondervonden heeft. Ook het feit dat [eiseres] in 1992 gedurende
6 maanden bij gedaagden in huis heeft gewoond kan niet tot een dergelijke conclusie
leiden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het besef van de middels het
sexueel misbruik aangerichte schade in gevallen waarin sprake is van sexueel misbruik
gedurende de jeugd van het slachtoffer veelal eerst vele jaren na het beëindigd zijn van het
ondergane misbruik ontstaat.
Bij de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding zal de rechtbank acht slaan op
de ernst van het veroorzaakte leed. Door de ontuchtige handelingen van [gedaagde 1] is de
lichamelijke integriteit van [eiseres] ernstig aangetast. Zij ondervindt hiervan thans nog
ernstig psychisch leed. De psychische schade die [eiseres] heeft ondervonden en ook
thans nog ondervindt acht de rechtbank echter voor een aanzienlijk deel gegrond op de
afwijzende en weinig begripvolle houding die [gedaagde 2] ten opzichte van haar dochter
[eiseres] heeft aangenomen en het feit dat zij onvoldoende adequate maatregelen heeft
genomen teneinde het sexueel misbruik na 1984 niet te laten voortduren, zoals hiervoor
onder rechtsoverweging 2.4. is overwogen. De reeds door [gedaagde 1] aan [eiseres]
toegebrachte schade is met name door het als onrechtmatige daad te kwalificeren gedrag
van [gedaagde 2] aanzienlijk vergroot.
Gelet op het vorenstaande en met inachtneming van alle omstandigheden van het geval,
acht de rechtbank een totaalbedrag aan immateriële schadevergoeding van f. 25.000,--
billijk. De rechtbank zal de door [eiseres] na wijziging van eis gevorderde hoofdelijkheid
achterwege laten, nu zij hiervoor geen grond aanwezig acht. De onrechtmatige daad van
[gedaagde 1] (sexueel misbruik) is immers van geheel andere aard dan die van [gedaagde 2] (met
name het achterwege laten van adequate maatregelen teneinde herhaling van sexueel
misbruik te voorkomen). De rechtbank is, gelet op hetgeen zij hiervoor reeds heeft
overwogen omtrent de mate van verantwoordelijkheid voor de toegebrachte schade, van
oordeel dat [gedaagde 2] het grootste deel van de schade heeft veroorzaakt. Zij zal dan ook
bepalen dat [gedaagde 2] een bedrag van f. 15.000,-- aan immateriële schadevergoeding aan
[eiseres] dient te betalen, terwijl [gedaagde 1] uit dien hoofde een bedrag van f. 10.000,-- aan
[eiseres] dient te voldoen.