ARRONDISSEMENTSRECHTBANK MIDDELBURG
Sector Civiel Recht - Enkelvoudige Kamer
Vonnis in de zaak met nummer00/84 van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BALM BEHEER B.V.,
gevestigd te Goes,
eiseres,
procureur: mr. J. Wouters,
de publiekrechtelijke rechtspersoon de PROVINCIE ZEELAND,
zetelende te Middelburg,
gedaagde,
procureur: mr. W.C. Brouwer,
de openbare rechtspersoon de GEMEENTE GOES,
zetelende te Goes,
gevoegde partij aan de zijde van de provincie Zeeland,
procureur: mr. U.T. Hoekstra.
Partijen worden hierna aangeduid als 'Balm', 'de provincie'en 'de gemeente'.
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het exploot van dagvaarding van 1 februari 2000;
- de conclusie van eis met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de conclusie van repliek met producties;
- de conclusie van dupliek van de provincie met producties;
- de conclusie van dupliek van de gemeente.
1.1 Balm is eigenaar van gronden met opstallen, gelegen aan de Rietweg 20 tot en met 24 te Kloetinge (gemeente Goes), alsmede van een gedeelte van de Rietweg met bijbehorende bermen. De rechtsvoorganger van Balm heeft in 1967 de eigendom verkregen.
1.2 De Rietweg is een doodlopende zijweg van de Buys Ballotstraat te Kloetinge. Sinds 1943 is de Rietweg, evenals de Buys Ballotstraat, geplaatst op de wegenlegger van Kloetinge. De doodlopende weg heeft een lengte van 448 meter gerekend vanaf de Buys Ballotstraat. Aan de Rietweg, in zuidelijke richting en voorbij nummer 24, zijn nog andere niet aan Balm in eigendom toebehorende woningen/bebouwingen gelegen.
1.3 Op haar gronden aan de Rietweg 20 tot en met 22 exploiteert Balm een handels- annex opslag- en schoningsbedrijf van zaden, bonen en aardappelen. Bij de ingang tot het bedrijfsterrein aan de Rietweg zijn borden met opschrift "eigen weg" en "verboden toegang art 461 wetboek van strafrecht" geplaatst.
1.4 Aan het bedrijf hebben Burgemeester en wethouders van Goes per 1 juli 1994 een milieuvergunning verleend met daaraan verbonden de bepalingen dat op het bedrijfsterrrein niet sneller dan 10 km per uur mag worden gereden en dat deze snelheidsbeperking bij de toegang tot het terrein duidelijk dient te worden aangegeven.
1.5 Op 16 februari 1999 heeft het gemeentebestuur van Goes aan Balm het volgende geschreven:
"Ons is gebleken, dat u een verkeersbord AO1 met het opschrift "10", dat een maximumsnelheid van 10 km. per uur aangeeft, hebt geplaatst aan de Rietweg ter hoogte van uw bedrijfsterrein. Aan het bord is een onderbord bevestigd dat aangeeft dat de maximumsnelheid van 10 km. geldt voor het hele terrein. Bovendien is een onderbord aangebracht met het opschrift "verboden toegang". Door de plaatsing van het bord met onderborden wordt de indruk gewekt dat de opschriften gelden voor het gedeelte van de Rietweg ten zuiden van het bord.
De Rietweg is een openbare weg, waarvan de gemeente Goes de wegbeheerder is. De eigendomssituatie is niet maatgevend voor de openbaarheid van een weg. Ook het meest zuidelijke gedeelte van de Rietweg heeft een openbaar karakter".
2.1 Balm vordert veroordeling van de provincie om vóór een in dit vonnis te bepalen tijdstip de onderhavige legger te wijzigen c.q. de Rietweg uit de legger te verwijderen, althans op deze vordering vonnis te wijzen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren. Voorts vordert zij veroordeling van de provincie in de kosten van het geding.
2.2 Zij stelt daartoe dat de Rietweg op grond van het bepaalde in artikel 4 van de Wegenwet niet een openbare weg is aangezien deze niet gedurende 30 jaren toegankelijk is geweest voor een ieder, noch dat de rechthebbende c.q. de eigenaar daaraan de bestemming van openbare weg heeft gegeven, terwijl de gemeente nimmer heeft aangegeven dat Balm niet gerechtigd was tot het plaatsen van eerder bedoeld verkeersbord. De legger geeft ten onrechte aan dat (een deel van) de Rietweg openbaar is.
2.3 De provincie voert primair het verweer dat Balm niet ontvankelijk is omdat de vordering tot wijziging van de wegenlegger had moeten worden ingesteld binnen een jaar na vaststelling van de legger. Subsidiair voert zij aan dat de weg reeds vanaf 1943 openbaar is, dat deze niet opgehouden is openbaar te zijn, dat deze terecht in de wegenlegger is opgenomen en dat er geen aanleiding is om de openbaarheid op te heffen.
2.4 De gemeente heeft zich op grond van artikel 46 lid 3 Wegenwet gevoegd. Bij conclusie van dupliek heeft zij gemotiveerd verweer gevoerd.
3. De beoordeling van het geschil
3.1 De rechtbank zal -- gelet op de strekking -- het door de gemeente gevoerde verweer niet separaat behandelen. Voorzover er niet expliciet van wordt afgeweken dient hierna onder 'de provincie' mede begrepen te worden 'de gemeente'.
3.2 Het staat vast dat in 1943 de weg door het administratieve gezag op de legger is geplaatst. Op grond van het bepaalde in artikel 49 Wegenwet is daarmee het openbaar karakter gegeven. Balm bestrijdt dat de weg openbaar is. Zij voert daartoe aan dat sedert haar rechtsvoorganger in 1967 de eigendom verwierf daar borden hebben gestaan met "eigen weg" en "verboden toegang art 461 wetboek van strafrecht". Mede gezien het karakter van de weg, aanvankelijk onverhard, een weg tussen twee "eilandjes" en doodlopend, stelt zij dat de weg niet voor iedereen toegankelijk was. Voor zover bewoners van aanliggende percelen over de weg gingen zou dat geschied zijn op grond van een recht van erfdienstbaarheid dan wel overpad.
3.3 De provincie wijst er echter -- naar het oordeel van de rechtbank terecht -- op, dat het enkele plaatsen van borden "eigen weg" en "verboden toegang" (nog daargelaten dat onduidelijk is gebleven waar die borden stonden) aan de weg niet het karakter van openbaarheid ontneemt. Daartoe is een actief verhinderen dat derden van de weg gebruik maken nodig. Zo ver is het niet gekomen. Terecht geeft de provincie aan dat in 1993 door het waterschap (de toenmalige wegbeheerder) nog onderhoudswerkzaamheden aan de weg zijn verricht zonder dat Balm hiertegen is opgetreden. Waar voorts het gebruik dat bewoners van aanliggende percelen bij gedogen gebleven is geweest -- van rechten van overpad of erfdienstbaarheden is niet gebleken -- moet de conclusie zijn dat de weg openbaar is gebleven.
3.4 Op die conclusie stuiten alle vorderingen af. Het kan Balm kan daarbij niet baten dat op enig moment de weg binnen de bebouwde kom is komen te liggen. Dit ontneemt namelijk niet aan de weg het, vanaf 1943 bestaande, karakter van openbaarheid.
3.5 Tegen deze achtergrond kan het verweer van de provincie dat de vordering van Balm op basis van het bepaalde in artikel 47 Wegenwet binnen één jaar had moeten worden ingesteld onbesproken blijven. De rechtbank wijst er overigens op dat dit verweer berust op een onjuiste lezing van de wet. Immers nadat is vastgesteld dat de legger de feitelijke toestand niet langer juist weergeeft dient binnen één jaar nadien de legger worden aangepast. Het vaststellen dat de legger onjuist is, is niet aan een termijn gebonden. Ware dit anders dan zou een vordering tot aanpassing van de legger op grond van verjaring geen kans van slagen hebben.
3.6 Als de in het ongelijk gestelde partij zal Balm worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
- veroordeelt Balm in de kosten van het geding aan de zijde van de provincie, tot op deze uitspraak bepaald op f. 1.720,-- aan salaris van de procureur en f. 400,-- aan verschotten en aan de zijde van de gemeente op f. 860,-- aan salaris van de procureur en f. 400,-- aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Westenberg, rechter-plaatsvervanger, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 november 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.