ECLI:NL:RBMID:2000:AA9804

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
6 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
551/1999
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met blijvende letselschade en schadevergoeding

Op 6 december 2000 deed de Rechtbank Middelburg uitspraak in een civiele zaak tussen [eiser] en Stad Rotterdam, naar aanleiding van een verkeersongeval dat op 19 augustus 1994 plaatsvond te Kapelle. Bij dit ongeval was [eiser], een 58-jarige man, betrokken als bestuurder van een bromfiets. De automobilist verleende hem geen voorrang, wat leidde tot verwondingen aan zijn linkerarm en rechterenkel, met blijvende beperkingen tot gevolg. Voorafgaand aan het ongeval had [eiser] al lichamelijke klachten, waaronder rugklachten en longemfyseem, en was hij arbeidsongeschikt. Stad Rotterdam, als verzekeraar van de automobilist, erkende aansprakelijkheid en heeft al een bedrag van ƒ 48.379,65 aan schadevergoeding uitgekeerd. [eiser] vorderde een aanvullend voorschot van ƒ 25.000,-- om een aangepaste vervoersvoorziening, de Canta LX, aan te schaffen, en stelde dat hij door het ontbreken van een adequate vervoersvoorziening in een sociaal isolement dreigde te geraken. Stad Rotterdam betwistte de noodzaak van deze vordering en stelde dat [eiser] in aanmerking kwam voor een scootmobiel.

De rechtbank oordeelde dat Stad Rotterdam gehouden was de door [eiser] geleden schade voor 100% te vergoeden. De rechtbank wees de vordering van [eiser] tot een aanvullend voorschot van ƒ 20.515,31 toe, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank stelde dat de immateriële schade van [eiser] als gevolg van het ongeval in redelijkheid op ƒ 25.000,-- moest worden vastgesteld. De rechtbank hield verdere beslissingen aan en stelde [eiser] in de gelegenheid om nadere gegevens te verstrekken over zijn huidige vervoersbehoefte en de kosten van huishoudelijke hulp. De proceskosten in het incident werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

d.d. 6 december 2000
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige civiele kamer, overweegt en beslist als volgt inzake
rolnr. 551/99
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: voorheen mr. R.G. de Haan, thans mr. H.C. Struijk,
tegen:
de naamloze vennootschap N.V. Maatschappij van Assurantie, Discontering en Beleening der Stad Rotterdam anno 1720, (verder: Stad Rotterdam)
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
procureur: mr. C.H. Brinkman.
1. Het procesverloop
De volgende processtukken zijn gewisseld:
- conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding, tevens houdende akte overlegging producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek tevens houdende akte wijziging eis en akte overlegging producties, tevens incidentele conclusie van eis in de provisionele zaak;
- conclusie van dupliek.
Door partijen zijn producties in het geding gebracht.
2. De feiten
2.1. Op 19 augustus 1994 vond te Kapelle een verkeersongeval plaats waarbij betrokken waren de bestuurder van een personenauto enerzijds en de toen 58-jarige [eiser] als bestuurder van een bromfiets anderzijds. Het ongeval was het gevolg van het feit dat de automobilist aan [eiser] niet de ter plaatse verschuldigde voorrang verleende. Tengevolge van het ongeval heeft [eiser] verwondingen opgelopen, waarvan m.n. die aan de linkerarm/-schouder en aan de rechterenkel/-voet blijvende beperkingen tot gevolg hebben. Daarnaast heeft [eiser] materiële schade geleden.
2.2. In de jaren voorafgaand aan het ongeval had [eiser] lichamelijke klachten. Op zijn 28e onderging hij een maagoperatie; sedertdien werkt hij niet meer wegens arbeidsongeschiktheid. Vanaf 1979 heeft hij in verband met al veel langer bestaande rugklachten gedurende zeven jaren een korset gedragen. Voorts is sinds 1993/1994 sprake van longemfyseem. Enige tijd na het ongeval, in februari 1996, trad een voorbijgaande partiële verlamming van zijn rechterarm op, waarschijnlijk tengevolge van een TIA.
2.3. Stad Rotterdam heeft, als verzekeraar voor wettelijke aansprakelijkheid van de automobilist, aansprakelijkheid voor de door eiser tengevolge van het ongeval geleden schade aanvaard. Zij heeft een tot op heden bij wijze van voorschotten een bedrag van in totaal ƒ 48.379,65 aan vergoeding uitgekeerd.
3. Het geschil
in de hoofdzaak
3.1. [eiser] vordert - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht verklaart dat Stad Rotterdam gehouden is de door [eiser] ten gevolge van het hem overkomen ongeval geleden en nog te lijden schade voor 100% te vergoeden;
b. Stad Rotterdam veroordeelt aan [eiser] te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting het bedrag van ƒ 228.334,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 1999;
c. Stad Rotterdam te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. [eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen het navolgende. Er is tussen partijen overleg geweest omtrent de letselschade. Op verzoek van beide partijen is [dokter], orthopeed in het Sint Clara Ziekenhuis te Rotterdam, verzocht een medisch onderzoek te doen en daarover te rapporteren. Op grond dit onderzoek kan worden vastgesteld welke ongevalsgerelateerde schade [eiser] heeft geleden. Hij stelt de navolgende schadeposten:
a. Kosten voor een adequate vervoersvoorziening, in totaal ƒ 43.766,98.
[eiser] reed voor het ongeval op een bromfiets. Na het ongeval kan hij dat niet meer. Om toch dezelfde dingen als voorheen te kunnen doen (uitstapjes naar familie en vrienden, boodschappen doen, de natuur in gaan, iemand meenemen) dient hij te kunnen beschikken over een invalidewagen, merk Canta LX. De kosten daarvan bedragen (inclusief aanpassingen en rijklaar maken) ƒ 21.853,30. Daarnaast zullen er jaarlijks kosten van onderhoud en verzekering zijn, te schatten op ƒ 1.640,-- per jaar, hetgeen, uitgaande van een statistische eindleeftijd van 79 jaar, gekapitaliseerd neerkomt op ƒ 21.913,68. Hoewel ook voor een bromfiets dergelijke kosten zouden zijn gemaakt, acht [eiser] genoemd bedrag toch redelijk nu ervan moet worden uitgegaan dat de Canta gedurende het leven van [eiser] tenminste één keer zal moeten worden vervangen.
b. Kosten van huishoudelijke hulp en verzorging, in totaal ƒ 123.052,34.
De verzorging van zijn dieren tijdens ziekenhuisopnames heeft ƒ 4.000,-- gekost. Daarnaast heeft [eiser], naar door de Oosterschelde Thuiszorg bij indicatiestelling d.d. 12 augustus 1996 is vastgesteld, behoefte aan 14 uur thuishulp per week. Voor het ongeval deed hij zelf huishoudelijke werkzaamheden. Daarna werd dat eerst door zijn partner gedaan, en sedert zijn verhuizing door zijn familie, die daar ƒ 15,-- per uur voor in rekening brengt. Dat [eiser] niet daadwerkelijk van (professionele) thuiszorg gebruik maakt, maar zulks door familie laat doen, maakt voor de schadevaststelling niet uit; zowel voor het verleden als voor de toekomst dient deze op abstracte wijze te worden vastgesteld. De kosten bedragen per jaar ƒ 10.080,--; tot de datum dagvaarding derhalve ƒ 50.400,--. Voor de periode daarna (tot zijn 70e jaar) berekent [eiser] de schade - gekapitaliseerd - op ƒ 68.456,95.
c. Extra vervoerskosten voor [eiser] en zijn partner in verband met ziekenhuisopnames, ten bedrage van ƒ 2.953,91.
d. Kosten in verband met de ziekenhuisopnames, vast te stellen op ƒ 50,-- per dag, in totaal - nu [eiser] 150 dagen is opgenomen geweest - bedragend ƒ 7.500,--.
e. Kosten ortheses en revalidatieartikelen - zijnde medicijnen en een wandelstok - van in totaal
ƒ 63,95.
f. Materiële schade (aan kleding, horloge, boodschappen en bromfiets) van in totaal een bedrag van ƒ 3.821,30.
g. Smartengeld, rekening houdend met de aard van het letsel, de omstandigheid dat [eiser] volledig afhankelijk is geworden van derden en met het feit dat door [naam dokter] het letsel is gewaardeerd op 8% functionele invaliditeit van de hele per-soon, vast te stellen op
ƒ 40.000,--.
h. Kosten van juridische bijstand van in totaal ƒ 23.657,96.
Van deze kosten legt [eiser] een gedetailleerde specificatie over.
i. Wettelijke rente, door [eiser] voor de posten a t/m g (onder aftrek van de door Stad Rotterdam reeds betaalde ƒ 42.500,--) berekend op ƒ 30.000,-- tot 1 september 1999 en voor post h (na aftrek van hetgeen ter zake reeds is betaald) op ƒ 1.897,84 tot 1 september 1999. Nu Stad Rotterdam anders dan zij stelt niet alle door haar erkende schadeposten heeft voldaan, is wettelijke rente verschuldigd
3.3. Stad Rotterdam betwist dat kan worden vastgesteld welk letsel van [eiser] het gevolg is van het ongeval en welke problemen en klachten preexistent waren en [eiser] ook wanneer het ongeval niet had plaatsgevonden beperkt zouden hebben. Het rapport van [naam dokter] geeft daarvoor onvoldoende basis. Voorts betwist Stad Rotterdam dat de kosten voor een vervoersvoorziening en die voor huishoudelijke hulp abstract dienen te worden berekend. [eiser] zal moeten aangeven dat en waarom in zijn huidige leefomstandigheden de vervoersvoorziening als door hem gewenst (een aangepaste personenauto) noodzakelijk is; naar het oordeel van Stad Rotterdam voldoet een (met een bromfiets vergelijkbare) scootmobiel, waarvoor hij wellicht op grond van de Wet Voor-ziening Gehandicapten in aanmerking komt. De onderhouds- en verzekeringskosten zijn geen schade; die kosten zou [eiser] ook voor een bromfiets hebben gehad. Ten aanzien van de kosten van huishoudelijke hulp zal [eiser] moeten aantonen dat hij daadwerkelijke behoefte heeft aan die hulp. Stad Rotterdam meent dat de partner van [eiser] een aanmerkelijk deel van de huishoudelijke werkzaamheden verrichtte; zo hij Thuishulp zou genieten, zou hij daarvoor een eigen bijdrage betalen die aanmerkelijk lager is dan de ƒ 15,-- per uur die hij als schade stelt. Dat hij dat bedrag daadwerkelijk betaalt wordt door Stad Rotterdam betwist.
De schadeposten c, d, e en f worden door Stad Rotterdam erkend; ten aanzien van schadepost g biedt Stad Rotterdam een bedrag van ƒ 25.000,-- aan. Voor wettelijke rente over de schadebedragen acht Stad Rotterdam geen grond aanwezig, nu zij middels bevoorschotting alle schade inmiddels heeft vergoed.
in het incident
3.4. [eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van provisie Stad Rotterdam veroordeelt om aan hem te betalen het bedrag van ƒ 25.000,--, met veroordeling van Stad Rotterdam in de kosten van de provisionele procedure. Nu de door Stad Rotterdam erkende schadeposten ƒ 68.894,96 bedragen en zij tot op heden ƒ 48.379,65 heeft uitgekeerd, staat in elk geval vast dat Stad Rotterdam nog ƒ 20.550,31 dient te vergoeden. Voorts dreigt [eiser] door het ontbreken van een adequate vervoersvoorziening in een sociaal isolement te geraken. Hij vordert voornoemd voorschot teneinde in staat te zijn de eerder genoemde Canta LX te kunnen aanschaffen.
3.5. Stad Rotterdam verzet zich tegen de vordering. Aangenomen mag worden dat [eiser] in aanmerking komt voor een scootmobiel; hij kan daarmee de door hem gewenste mobiliteit bereiken zodat toewijzing van de vordering daarvoor niet nodig is.
4. De beoordeling van het geschil
in de hoofdzaak
4.1. De vordering, weergegeven in 3.1 onder a zal worden toegewezen. Stad Rotterdam heeft immers aangegeven bereid te zijn alle door [eiser] tengevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade in haar geheel te zullen vergoeden. Anders dan Stad Rotterdam stelt, is met die toezegging het belang van [eiser] bij toewijzing van zijn vordering niet komen te vervallen. Wel merkt de rechtbank op dat onder de “tengevolge van het ongeval geleden en nog te lijden schade” slechts kan worden verstaan de schade, die in het kader van de onderhavige procedure als zodanig zal komen vast te staan. Daaromtrent wordt hierna nader overwogen.
4.2. Te aanzien van de vordering, weergegeven in 3.1 onder b overweegt de rechtbank als volgt. Als niet of onvoldoende betwist dienen in elk geval de schadeposten c,d,e, f en h, alsmede ƒ 25.000,-- aan smartengeld en de wettelijke rente tot 1 september 2000 over post h te worden toegewezen. Deze posten belopen een bedrag van ƒ 68.894,96; nu Stad Rotterdam aan [eiser] al heeft uitgekeerd het bedrag van ƒ 48.379,65, zal zij in elk ge-val nog ƒ 20.515,31 uit te keren. Dat bedrag zal reeds thans worden toegewezen.
4.3. Voor haar beoordeling van de vraag of de gestelde schade het gevolg is van het ongeval of dat dit (eventueel: mede) het gevolg is van andere, al dan niet reeds voor het ongeval aanwezige, (lichamelijke) problemen van [eiser] zal de rechtbank zich vooralsnog baseren op het rapport van [naam dokter]. Dit rapport is opgemaakt na een onder-zoek, weliswaar op verzoek van de medisch adviseur van [eiser] verricht, maar voorafgaand aan dat onderzoek is over de vraagstelling en de keuze van de deskundige overleg geweest met Stad Rotterdam en Stad Rotterdam is ook met de keuze van de deskundige en met de vraagstelling akkoord gegaan. Onder die omstandigheden kan zij zich niet beroepen op eenzijdigheid van het onderzoek. Iets anders is of uit de rapportage van [naam dokter] wel voldoende duidelijk wordt welke schade ongevalsgerelateerd is en welke schade mogelijk (mede) het gevolg is van andere, [eiser] betreffende, omstandigheden. De rechtbank zal bij de bespreking van de drie nog bestreden schadeposten - de kosten van een vervoersvoorziening, de kosten voor huishoudelijke hulp en smartengeld, voor zover dat het bedrag van ƒ 25.000,-- overstijgt - op die vraag, voor zover no-dig, terugkomen.
4.4.1. Gelet op de beschrijving van het letsel door [naam dokter], en gezien zijn conclusies dat sprake is van een eindtoestand en dat ten aanzien van de linkerarm een functieverlies is opgetreden van 21% en ten aanzien van het rechterbeen een functieverlies van 20%, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat [eiser] thans niet meer in staat is een bromfiets te besturen. Voorts staat vast dat hij dat voor het ongeval wel kon. Uit het rapport van [naam dokter] is op geen enkele wijze af te leiden dat de omstandigheid dat [eiser] thans niet meer in staat is een bromfiets te besturen het gevolg zou zijn van niet aan het ongeval gerelateerde problemen van [eiser]. Als uitgangspunt dient dan ook te gelden dat die omstandigheid het gevolg is van het ongeval. Dat mogelijk het letsel door [eiser] wat wordt overdreven en dat ten aanzien van de wijze waarop [eiser] met het beenletsel omgaat mogelijk (in de woorden van [naam dokter]) “de subjectieve bezwaren en klachten de overhand hebben”, doet aan bovenstaande conclusies niet af.
4.4.2. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord op welke wijze [eiser] dient te worden gecompenseerd voor het verlies van de mogelijkheid een bromfiets te besturen.
Daarbij dient als uitgangspunt te gelden dat aan [eiser] recht heeft op een vervoersvoorziening die zo dicht mogelijk de situatie van voor het ongeval benadert. Voorts zal ook met de daadwerkelijke vervoersbehoefte van [eiser] moeten worden rekening gehouden. De scootmobiel lijkt het meest op een bromfiets: de bestuurder heeft een niet-overdekte zitplaats en hij dient zich in het verkeer als een bromfietser dient te gedragen. De scootmobiel is geschikt is voor korte en middellange afstanden. Voor het afleggen van langere afstanden (wat met een bromfiets wel goed mogelijk is) is de scootmobiel echter minder geschikt; daarvoor lijkt de Canta - als weggebruiker eveneens gelijkgesteld met een bromfietser - meer geschikt. Nu in beginsel beide voertuigen vergelijkbaar met een bromfiets, kan [eiser] met elk van beide een vervoersvoorziening hebben, die vergelijkbaar is met die voor het ongeval. Daarom zal van doorslaggevend belang zijn het feitelijke gebruik dat [eiser] thans van het vervoermiddel zal maken, derhalve van zijn - huidige - daadwerkelijke vervoersbehoefte. [eiser] heeft daarover niets gesteld. Hij heeft alleen in vrij algemene geschetst hoe hij in het verleden van zijn bromfiets gebruik maakte. Vast staat evenwel dat [eiser] thans in [woonplaats] woont; over zijn huidige levensomstandigheden is verder niets bekend. Stad Rotterdam stelt terecht dat daarover meer bekend moet zijn, wil de daadwerkelijke vervoersbehoefte van [eiser] kunnen worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom [eiser] in de gelegenheid stellen om - bij akte - nader en gemotiveerd aan te geven op welke wijze hij van een vervoersvoorziening gebruik zal maken in zijn huidige situatie en hoe hij thans, zonder die vervoersvoorziening, in die behoefte voorziet. Omtrent de onderhouds- en verzekeringskosten zal pas nadat [eiser] gegevens heeft overgelegd, worden geoordeeld; reeds thans geeft de rechtbank als haar oordeel te kennen dat bij de vaststelling van het uit die kosten af te leiden schadebedrag rekening zal worden gehouden met de omstandigheid dat [eiser] dergelijke kosten (en kosten van een eventuele vervanging van het voertuig) ook zou hebben gehad ingeval hem het ongeval niet was overkomen en hij bromfiets had kunnen blijven rijden.
4.5. [eiser] vordert voorts vergoeding van kosten van huishoudelijke hulp en verzorging. Anders dan [eiser] stelt, dient deze schade in beginsel concreet te worden vastgesteld. De rechtbank zal derhalve, voordat zij kan beslissen, over nadere, door [eiser] te verstrekken, gegevens dienen te beschikken. Vast staat dat op 12 augustus 1996 door Oosterschelde Thuiszorg een indicatie is gesteld van 14 uur per week. Vooralsnog gaat de rechtbank er vanuit dat deze indicatie in haar geheel moet worden gezien als een ge-volg van het ongeval. Het door [naam dokter] vastgestelde, door het ongeval veroorzaakte percentage aan functieverlies van linkerarm en rechterbeen kunnen dat oordeel dragen, ook wanneer daarbij de door [naam dokter] geuite twijfel (“Ik kan mij niet geheel aan de indruk onttrekken, dat financieel gewin (…) van invloed is op het gehele medische revalidatiegebeuren”) wordt meegewogen. Van belang is hierbij dat door Stad Rotterdam niet is gesteld en evenmin is gebleken dat enige indicatie al voor het ongeval aanwezig en/of noodzakelijk was. Daarmee is evenwel nog niet vastgesteld welke concrete schade [eiser] lijdt. Daarvoor dient inzicht te bestaan in de wijze waarop [eiser] de verzorgende en huishoudelijke werkzaamheden, die naar Oosterschelde Thuiszorg aangeeft niet door [eiser] zelf kunnen worden gedaan, verricht(te) of liet/laat verrichten, zulks vanaf het moment van het ongeval tot aan de indicatiestelling, en voor de periode daarna, na zijn verhuizing naar [woonplaats]. De enkele stelling dat de verzorgen-de en huishoudelijke werkzaamheden thans door familieleden van [eiser] worden verricht en dat deze daarvoor ƒ 15,-- per uur vragen, is onvoldoende. [eiser] zal nader dienen aan te geven waarom - gelet op zijn huidige woonsituatie - dergelijke hulp noodzakelijk is, wie die hulp verleent en wanneer, op welke wijze hij daarvoor betaalt en waarom hij van deze mogelijkheid (en niet van de voorzieningen van de Thuiszorg ter plaatse) gebruik maakt. Ook over de wijze waarop hij vòòr zijn vertrek naar [woonplaats] de verzorgende en huishoudelijke werkzaamheden liet verrichten (en of, en zo ja hoe en hoeveel hij daarvoor betaalde) dient duidelijk te worden gemaakt. [eiser] zal in de gelegenheid worden gesteld een nadere toelichting te geven. Hij dient die toelichting zoveel mogelijk met verificatoire bescheiden te onderbouwen. In haar reactie op deze gegevens zal Stad Rotterdam dienen aan te geven tot welk bedrag haars inziens kosten zouden zijn gemaakt als [eiser] voor thuiszorg, uitgaande van voornoemde indicatiestelling.
4.6. Gelet op de omstandigheden van dit geval - kort gezegd: door een verkeersongeval ontstaan blijvend ernstig been- en arm-/schouderletsel, welk letsel (in kennelijke samen-hang met bepaalde, het letsel mogelijk wat aanzettende, karaktereigenschappen) veel medische behandelingen vergde en behoorlijke beperkingen met zich mee brengt in het dagelijkse leven van een ten tijde van het ongeval 58-jarige, om andere reden arbeidsongeschikte man - is de rechtbank van oordeel dat de tengevolge van het ongeval door [eiser] geleden immateriële schade in redelijkheid moet worden gesteld op ƒ 25.000,--. Dit bedrag is door Stad Rotterdam reeds aangeboden en zal, zoals onder 4.2 is overwogen, reeds thans worden toegewezen.
4.7. Omtrent de gevorderde wettelijke rente (behoudens die terzake schadepost h, die door Stad Rotterdam is erkend en in het onder 4.2 genoemde, thans reeds toe te wijzen, bedrag is opgenomen) houdt de rechtbank haar beslissing aan totdat de hoogte van de door [eiser] gestelde schadeposten nader is komen vast te staan.
in het incident
4.8. Nu in de hoofdzaak reeds thans een bedrag van ƒ 20.515,31 wordt toegewezen, is voor een provisionele beslissing als door [eiser] gevraagd, geen grond meer. Zulks geldt te meer, nu de aanschaf van de Canta LX, waarvoor de provisie m.n. is gevraagd, op grond van het bovenstaande niet zonder meer tot de vergoedingsplicht van Stad Rotterdam behoort. De rechtbank acht - vooral gelet op de grond voor de afwijzing van de vordering - termen aanwezig de proceskosten in het incident te compenseren in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank:
in het incident
wijst de vordering af;
compenseert de proceskosten zodanig, dat elke partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
verklaart voor recht dat Stad Rotterdam gehouden is de door [eiser] ten gevolge van het hem overkomen ongeval geleden en nog te lijden schade voor 100% te vergoeden;
veroordeelt Stad Rotterdam om aan [eiser] te betalen de somma van ƒ 20.515,31;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
stelt [eiser] in de gelegenheid zich bij akte uit te laten over de onder 4.4.2 en 4.5 gestelde vragen;
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van woensdag 3 januari 2001;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terecht-zitting van 6 december 2000.