ECLI:NL:RBMID:2000:AD5133

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
2 maart 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 99/127
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.C.M. Reinarz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit gemeente Oostburg inzake schadevergoeding vrijwillige brandweer

Op 2 maart 2000 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, wonende te woonplaats, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 4 februari 1999, waarin eisers bezwaar tegen een eerdere brief van 3 maart 1998 ongegrond werd verklaard. De zitting vond plaats op 21 februari 2000, waar eiser en zijn gemachtigde mr. A.H.J. Neels aanwezig waren, evenals de gemachtigden van verweerder, mr. L.J.F.E. de Wijkerslooth en de heer R.J.P. Steijaert. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft rechter R.C.M. Reinarz onmiddellijk uitspraak gedaan in het openbaar, in aanwezigheid van griffier mr. C. Laukens.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het besluit van 4 februari 1999, dat betrekking had op een verzoek om schadevergoeding van eiser in verband met een ongeval als lid van de vrijwillige brandweer, niet rechtsgeldig was. De bevoegdheid om te beslissen op dergelijke verzoeken berust bij de gemeenteraad, en er was geen bewijs dat deze bevoegdheid aan verweerder was gedelegeerd. Hierdoor was verweerder niet bevoegd om op het verzoek van eiser te beslissen, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit.

Daarnaast merkte de rechtbank op dat het twijfelachtig was of de brief van 3 maart 1998 als een definitief besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kon worden aangemerkt. Ondanks het bevoegdheidsgebrek dat door de gemachtigde van eiser was opgemerkt, maar niet was aangevoerd, zag de rechtbank geen aanleiding om verweerder te veroordelen tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten. De uitspraak biedt belangrijke inzichten in de bevoegdheden van gemeentelijke organen en de vereisten voor rechtsgeldige besluiten.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Dagtekening der uitspraak: 2 maart 2000.
Reg.nr.: Awb 99/127
inzake:
eiser, wonende te woonplaats,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg, verweerder.
Feiten en procesverloop.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 4 februari 1999. Bij dat besluit werd eisers bezwaar tegen verweerders brief van 3 maart 1998 ongegrond verklaard.
Het geschil is op 21 februari 2000 behandeld ter zitting. Daarbij waren eiser, zijn gemachtigde mr. A.H.J. Neels en de gemachtigden van verweerder, mr. L.J.F.E. de Wijkerslooth en de heer R.J.P. Steijaert aanwezig.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft mr R.C.M. Reinarz onmiddellijk in het openbaar uitspraak gedaan, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C. Laukens.
Voorts is medegedeeld dat tegen deze uitspraak voor partijen, binnen zes weken na de dagtekening daarvan, hoger beroep openstaat bij de Centrale Raad van Beroep.
Inhoud van de uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit.
Gronden van de uitspraak.
Verweerders besluit van 4 februari 1999 betreft een reactie op eisers verzoek om schade-vergoeding in verband met een hem als lid van de vrijwillige brandweer overkomen ongeval. Ingevolge de Gemeentewet berust de bevoegdheid om hierover te beslissen bij de gemeente-raad.
Noch uit het Delegatie- en Mandaatbesluit 1995 noch uit enige andere regeling blijkt dat de raad van de gemeente Oostburg de bevoegdheid om te beslissen op een dergelijk verzoek om schadevergoeding aan verweerder heeft gedelegeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder derhalve niet bevoegd om op het verzoek van eiser te beslissen. Het bestreden besluit kan reeds daarom niet in stand blijven.
De rechtbank merkt bovendien op dat betwijfeld moet worden of de brief van 3 maart 1998 kan worden aangemerkt als een (definitief) besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Nu de gemachtigde van eiser, zoals hij ter zitting heeft verklaard, het bevoegdheidsgebrek weliswaar heeft opgemerkt maar er bewust voor heeft gekozen dit niet aan te voeren, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder te veroordelen tot het vergoeden van het door eiser betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten.
Waarvan proces-verbaal.
Griffier, Rechter,