ECLI:NL:RBMID:2001:AB2211

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
7 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
504/2000
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in het kader van een geschil over een bungalowpark in Italië

Op 7 maart 2001 heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen eiser en gedaagde, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde in verband met een geschil over een bungalowpark in Porlezza, Italië, genaamd 'Porto Letizia'. Eiser vorderde betaling van een bedrag van ƒ 467.000,--, bestaande uit ƒ 450.000,-- voor de verkoop van zijn aandeel in het project en ƒ 17.000,-- voor huur, vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorwaarden voor de opeisbaarheid van het bedrag van ƒ 450.000,-- zijn vervuld, waardoor eiser recht heeft op betaling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat gedaagde niet tijdig heeft gereageerd op de vorderingen van eiser, waardoor zijn verweer niet meer in aanmerking kon worden genomen. De rechtbank heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten aan gedaagde opgelegd. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechter.

Uitspraak

d.d. 7 maart 2001
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt inzake:
Rolnr.: 504/2000
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
procureur: mr. C.H. Brinkman,
advocaat: mr. L.J. den Hollander;
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr. J. Boogaard.
1. Het procesverloop
Ter rolle van 13 september 2000 is door eiser overeenkomstig de dagvaarding geconcludeerd van eis, tevens houdende akte overlegging produkties.
Bij brief van 28 september 2000 heeft [eiser] gedaagde - partij-peremptoir aangezegd tegen twee weken na 25 oktober 2000.
Ter rolle van 8 november 2000 is door de rolrechter akte niet dienen verleend en is de zaak verwezen naar de rol van 22 november 2000 voor beraad vonnis vragen.
Ter rolle van 22 november 2000 is door [gedaagde] pleidooi gevraagd.
Partijen hebben hun zaak op 4 januari 2001 doen bepleiten.
2. De feiten
2.1. Door [eiser] en [gedaagde] is een bungalowpark ontwikkeld in Porlezza (Italië) genaamd "Porto Letizia".
Bij overeenkomst van 13 juni 1997 zijn partijen overeengekomen dat [gedaagde] het aandeel van [eiser] in het project overneemt tegen betaling van onder andere een bedrag van ƒ 450.000,--. Aan het opeisbaar worden van het bedrag van ƒ 450.000,- zijn voorwaarden verbonden welke voorwaarden zijn opgenomen in de overeenkomst van 13 juni 1997. Bij aanvullende overeenkomst van 30 juli 1997 zijn door partijen nadere afspraken gemaakt met betrekking tot de aan het opeisbaar worden van het bedrag van ƒ 450.000,-- verbonden voorwaarden.
2.2. Partijen hebben voorts op 13 juni 1997 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot een tweetal woningen van [eiser] te Nieuwvliet-Bad op grond van welke overeenkomst Colfthof de woningen van [eiser] huurde voor een bedrag van
ƒ 1.000,-- per maand. Deze huurovereenkomst is beëindigd per 15 oktober 1998.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. [eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van ƒ 450.000,-- ter zake van de verkoop van zijn aandeel in het project "Porto Letizia" aan [gedaagde] en een bedrag van ƒ 17.000,-- ter zake van huur, totaal
ƒ 467.000,-- vermeerderd met een bedrag van ƒ 18.170,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke rente over een bedrag van ƒ 467.000,-- vanaf 29 mei 2000 tot aan de dag van voldoening.
[eiser] stelt daartoe dat het bedrag van ƒ 450.000,-- opeisbaar is geworden nu aan de voorwaarde voor het opeisbaar worden daarvan, afgifte van de piano di lottiziazone voor het project "Porto Letizia" aan [gedaagde], is voldaan.
3.2. [eiser] heeft bij gelegenheid van het pleidooi gesteld dat het verzoek van [gedaagde] om toegelaten te worden tot pleidooi afgewezen had moeten worden nu door [gedaagde] niet voor antwoord is geconcludeerd.
Hij verwijst daartoe naar in zijn pleitnota aangehaalde jurisprudentie en naar artikel 141 lid 2 Rv in samenhang met artikel 144 Rv. Het recht om in eerste aanleg verweer te voeren is volgens [eiser] van rechtswege vervallen. Op hetgeen door [gedaagde] ter gelegenheid van het pleidooi naar voren is gebracht kan volgens [eiser] door de rechtbank dan ook geen acht worden geslagen.
3.3. [gedaagde] heeft bij gelegenheid van het pleidooi bestreden dat de rechtbank op hetgeen door hem bij pleidooi inhoudelijk werd aangevoerd geen acht zou mogen slaan. Hij stelt dat nu de rechtbank hem tot het pleidooi toegelaten heeft, en door [eiser] voorafgaand aan het pleidooi daartegen geen bezwaar is ingebracht, hetgeen [gedaagde] ter gelegenheid van het pleidooi naar voren heeft gebracht bij de beoordeling van het geschil wel degelijk in aanmerking moet worden genomen.
Bovendien is er volgens [gedaagde] voldaan aan art. 141 Rv nu alle weren ter gelegenheid van het pleidooi naar voren zijn gebracht.
3.4. Vast staat dat partijen bij rolbeschikking op verzoek van [gedaagde] zijn toegelaten tot pleidooi zodat door partijen dan ook gepleit kon worden.
3.5. Vervolgens dient de vraag beantwoord te worden of door de rechtbank op hetgeen door [gedaagde] ter gelegenheid van het pleidooi inhoudelijk is aangevoerd ook acht moet worden geslagen.
De rechtbank overweegt dat de procureur van gedaagde ingevolge artikel 141 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - welk artikel spreekt over het voordragen van zijn verwering bij met redenen omklede conclusie - gehouden is, op straffe van verval der niet voorgedragen excepties en indien niet ten principale geantwoord is van het recht om zulks te doen, alle exceptie en zijn antwoord ten principale tegelijk voor te dragen.
Ingevolge artikel 154 lid 2 Rv moet de exceptie van onbevoegdheid voorgesteld worden bij een met redenen omklede conclusie vóór alle weren (eventueel vervat in de conclusie van antwoord).
Nu door gedaagde niet van antwoord is geconcludeerd kon door gedaagde, gelet op artikel 141 lid 2, ter gelegenheid van het pleidooi geen verweer ten principale meer worden gevoerd. De rechtbank zal het als zodanig door [gedaagde] eerst ter gelegenheid van het pleidooi gevoerde verweer dan ook buiten beschouwing laten.
De rechtbank zal, nu door [gedaagde] de exceptie van onbevoegdheid eerst mondeling bij pleidooi is voorgedragen, ook deze exceptie buiten beschouwing laten. [gedaagde] wordt mitsdien geacht geen exceptie van onbevoegdheid te hebben voorgesteld.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering ter zake van huur aan zich houden.
De vorderingen van [eiser] moeten, eveneens gelet op het vorenstaande, geacht worden onweersproken te zijn gebleven.
3.6. Gelet op hetgeen onder punt 3.5. is overwogen liggen de vordering van [eiser], nu deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, voor toewijzing gereed met dien verstande dat de mede gevorderde buitengerechtelijke kosten, welke de rechtbank bovenmatig voorkomen, op grond van art. 57ab Rv ambtshalve zullen worden gematigd tot ƒ 7.600,-- (twee punten van het toepasselijke liquidatietarief) conform het rapport voor-werk van een werkgroep van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.
De beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan eiser van een bedrag van ƒ 474.600,--, vermeerderd met de wettelijke rente over ƒ 467.000,-- vanaf 29 mei 2000 tot aan de dag van voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding tot op heden aan de kant van eiser begroot op ƒ 7.634,69 wegens verschotten en op ƒ 11.400,-- wegens procureurssalaris;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 7 maart 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.