3.1. Veersedam vordert Veere te veroordelen om aan Veersedam te betalen ten titel van algemeen voorschot een bedrag van ƒ 50.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 1997 tot de dag der voldoening en met veroordeling van Veere in de kosten.
Veersedam stelt daartoe dat zij schade heeft geleden en nog steeds lijdt ten gevolge van de verwijtbaar trage behandeling van de vergunningaanvraag door de gemeente Veere welke trage behandeling en besluitvorming van de gemeente volgens Veersedam jegens haar onrechtmatig is.
Het handelen van Veere is volgens Veersedam in strijd met de wet en meer speciaal in strijd met artikel 3:28 Awb nu zij het besluit op de vergunningaanvraag niet uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag heeft genomen en zij ook geen gebruik heeft gemaakt van de haar in artikel 3:29 Awb gegeven mogelijkheid deze termijn te verlengen.
Door het uitblijven van de vergunning heeft de interne verhuizing en uitbreiding van de showroom niet kunnen plaatsvinden in december 1996 en heeft Veersedam het haar in 1996 verleende verhuiskrediet moeten besteden aan diverse extra kosten zodat zij tengevolge daarvan ook na de vergunningafgifte niet intern heeft kunnen verhuizen.
Veersedam erkent dat volgens de leer van de formele rechtskracht van de rechtmatigheid van een besluit, indien daartegen geen bezwaar en geen beroep op de administratieve rechter is ingesteld, moet worden uitgegaan maar zij stelt dat er in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden zodanig dat een uitzondering op de formele rechtskracht moet worden aanvaard.
Veersedam stelt daartoe het navolgende:
· Veere heeft in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld doordat een door een medewerker van gemeentewerken, de heer [X], op 16 juli 1996 gedane toezegging dat de vergunning nog in 1996 zou worden afgegeven niet is nagekomen en vervolgens wederom door bij brief van 8 juni 1998 aan Veersedam mee te delen dat de vergunningaanvraag zeer binnenkort in behandeling zou worden genomen en dan vervolgens eerst een half jaar later, na het schrijven van enkele brieven de vergunning af te geven.
· Veere had de brief van 9 februari 1998 op moeten vatten als een bezwaarschrift tegen het uitblijven van het besluit. In haar reactie daarop heeft Veere niet alleen slechts spoedige behandeling beloofd zonder een concrete datum te noemen maar voorts in haar reactie op het bezwaar geen melding gemaakt van de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen het besluit om de aanvraag spoedig in behandeling te nemen terwijl Veere dit ingevolge art. 6:23 AWB verplicht is.
· Veere had Veersedam in alle contacten moeten wijzen op de mogelijkheid om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen het uitblijven van het besluit en door dat niet te doen gehandeld in strijd met de strekking van de wet en dan met name de artikelen 3:45 en 6:23 AWB en het materieel zorgvuldigheidsbeginsel.
· Veere heeft zelf erkend dat de te trage behandeling van de aanvraag, nadat deze op 16 juli 1996 gecompleteerd was, te wijten was aan omstandigheden gelegen binnen de gemeentelijke organisatie. Deze erkenning van de onrechtmatigheid vormt volgens de heersende jurisprudentie een bijzondere omstandigheid waardoor de formele rechtskracht en dus de rechtmatigheid van het besluit wordt doorbroken.