ECLI:NL:RBMID:2001:AD6294

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
17 oktober 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
702/00
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.J.R.P. Verhoeven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vertraging in vergunningverlening door gemeente Veere

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg op 17 oktober 2001 uitspraak gedaan in een geschil tussen Veersedam Auto B.V. en de Gemeente Veere. Eiseres, Veersedam, had een vergunning aangevraagd voor de uitbreiding van haar bedrijfspand, maar de behandeling van deze aanvraag was door de gemeente langdurig vertraagd. Veersedam stelde dat deze vertraging onrechtmatig was en vorderde schadevergoeding van de gemeente. De rechtbank overwoog dat de gemeente de aanvraag niet tijdig had behandeld, maar dat Veersedam niet tijdig bezwaar had gemaakt tegen het uitblijven van een besluit. De rechtbank oordeelde dat de formele rechtskracht van het besluit niet doorbroken kon worden, ondanks de erkenning van de gemeente dat de vertraging te wijten was aan interne omstandigheden. De rechtbank wees de vordering van Veersedam af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van tijdig bezwaar maken tegen het niet nemen van besluiten door bestuursorganen en de gevolgen van het niet benutten van rechtsmiddelen.

Uitspraak

d.d. 17 oktober 2001
De arrondissementsrechtbank te Middelburg, enkelvoudige kamer, overweegt en beslist als volgt inzake:
Rolnr.: 702/00
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Veersedam Auto B.V.",
gevestigd en kantoorhoudende te Vrouwenpolder, gemeente Veere,
eiseres,
procureur: mr. J. Boogaard,
advocaat: mr. F.J. Koningsveld te Breda;
tegen:
De publieke rechtspersoon
"Gemeente Veere",
gevestigd en kantoorhoudende te Domburg,
gedaagde,
procureur: mr. U.T. Hoekstra.
1. Het procesverloop
De volgende processtukken zijn gewisseld:
· conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding;
· conclusie van antwoord;
· conclusie van repliek;
· conclusie van dupliek.
2. De feiten
2.1. Eiseres - verder Veersedam - drijft een onderneming voor de reparatie en in- en verkoop van auto's.
Medio 1995 is een door Veersedam nieuw aangebouwde en als onderhoudswerkplaats ingerichte loods gereedgekomen. Deze loods kon, op last van het Openbaar Ministerie, niet in gebruik worden genomen zonder de benodigde milieuvergunning. De betoogde uitbreiding van de showroom op de locatie van de oorspronkelijke onderhoudswerkplaats is daardoor niet gerealiseerd.
Op 25 juli 1995 heeft Veersedam bij gedaagde - verder Veere - een revisievergunning aangevraagd in verband met haar plannen om na verbouwing van haar bedrijfspand de inrichting daarvan te wijzigen en uit te breiden.
Op 1 november 1995 heeft Veere aan Veersedam meegedeeld dat de aanvraag niet compleet was en gevraagd om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Op 31 januari 1996 heeft Veere Veersedam nogmaals verzocht de ontbrekende gegevens over te leggen. Op 16 maart 1996 zijn door Veersedam aan Veere nadere gegevens verstrekt.
Op 16 juli 1996 heeft er overleg met twee vertegenwoordigers van de gemeente Veere plaatsgevonden en zijn de gegevens aan de aanvraag toegevoegd en is de aanvraag in behandeling genomen.
In december 1996 is aan Veersedam een concept-vergunning toegestuurd.
De behandeling is vanaf 1997 stilgevallen hetgeen werd veroorzaakt door het samenvoegen van de plattelandsgemeenten op Walcheren tot een nieuwe Gemeente Veere per 1 januari 1997.
Op 19 februari 1998 heeft Veersedam de gemeenteraad van Veere een brief gestuurd waarin zij Veere aansprakelijk stelt voor de schade ontstaan door het uitblijven van de vergunning en heeft zij gevraagd om de vergunningaanvraag met voorrang af te laten handelen.
Op 14 mei 1998 heeft Veersedam dezelfde brief aangetekend verzonden. Op 8 juni 1998 heeft Veere Veersedam meegedeeld het ontwerp van de milieuvergunning binnenkort verder in procedure te zullen brengen.
Op 12 november 1998 heeft de juridisch adviseur van Veersedam Veere tot spoed gemaand en aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade. Op 20 november 1998 heeft de gemeente meegedeeld de brief te hebben ontvangen en deze voor 24 december 1998 te zullen beantwoorden. Op 18 januari 1999 is de gemeente door de juridisch adviseur van Veersedam wederom aangemaand.
Eind januari 1999 is door Veere de vergunning afgegeven die na afloop van de beroepstermijn op 20 maart 1999 onherroepelijk is geworden.
Er worden nog geen activiteiten in de nieuw gebouwde loods ontplooid.
3. Het geschil
3.1. Veersedam vordert Veere te veroordelen om aan Veersedam te betalen ten titel van algemeen voorschot een bedrag van ƒ 50.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 maart 1997 tot de dag der voldoening en met veroordeling van Veere in de kosten.
Veersedam stelt daartoe dat zij schade heeft geleden en nog steeds lijdt ten gevolge van de verwijtbaar trage behandeling van de vergunningaanvraag door de gemeente Veere welke trage behandeling en besluitvorming van de gemeente volgens Veersedam jegens haar onrechtmatig is.
Het handelen van Veere is volgens Veersedam in strijd met de wet en meer speciaal in strijd met artikel 3:28 Awb nu zij het besluit op de vergunningaanvraag niet uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag heeft genomen en zij ook geen gebruik heeft gemaakt van de haar in artikel 3:29 Awb gegeven mogelijkheid deze termijn te verlengen.
Door het uitblijven van de vergunning heeft de interne verhuizing en uitbreiding van de showroom niet kunnen plaatsvinden in december 1996 en heeft Veersedam het haar in 1996 verleende verhuiskrediet moeten besteden aan diverse extra kosten zodat zij tengevolge daarvan ook na de vergunningafgifte niet intern heeft kunnen verhuizen.
Veersedam erkent dat volgens de leer van de formele rechtskracht van de rechtmatigheid van een besluit, indien daartegen geen bezwaar en geen beroep op de administratieve rechter is ingesteld, moet worden uitgegaan maar zij stelt dat er in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden zodanig dat een uitzondering op de formele rechtskracht moet worden aanvaard.
Veersedam stelt daartoe het navolgende:
· Veere heeft in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld doordat een door een medewerker van gemeentewerken, de heer [X], op 16 juli 1996 gedane toezegging dat de vergunning nog in 1996 zou worden afgegeven niet is nagekomen en vervolgens wederom door bij brief van 8 juni 1998 aan Veersedam mee te delen dat de vergunningaanvraag zeer binnenkort in behandeling zou worden genomen en dan vervolgens eerst een half jaar later, na het schrijven van enkele brieven de vergunning af te geven.
· Veere had de brief van 9 februari 1998 op moeten vatten als een bezwaarschrift tegen het uitblijven van het besluit. In haar reactie daarop heeft Veere niet alleen slechts spoedige behandeling beloofd zonder een concrete datum te noemen maar voorts in haar reactie op het bezwaar geen melding gemaakt van de mogelijkheid om beroep aan te tekenen tegen het besluit om de aanvraag spoedig in behandeling te nemen terwijl Veere dit ingevolge art. 6:23 AWB verplicht is.
· Veere had Veersedam in alle contacten moeten wijzen op de mogelijkheid om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen het uitblijven van het besluit en door dat niet te doen gehandeld in strijd met de strekking van de wet en dan met name de artikelen 3:45 en 6:23 AWB en het materieel zorgvuldigheidsbeginsel.
· Veere heeft zelf erkend dat de te trage behandeling van de aanvraag, nadat deze op 16 juli 1996 gecompleteerd was, te wijten was aan omstandigheden gelegen binnen de gemeentelijke organisatie. Deze erkenning van de onrechtmatigheid vormt volgens de heersende jurisprudentie een bijzondere omstandigheid waardoor de formele rechtskracht en dus de rechtmatigheid van het besluit wordt doorbroken.
3.2. Veere betwist onrechtmatig jegens Veersedam te hebben gehandeld.
Veere erkent eerste na ommekomst van de ingevolge artikel 3:28 AWB geldende termijn van zes maanden op de aanvraag te hebben beslist maar stelt dat zij ook na ommekomst van die termijn nog bevoegd was om een besluit op de aanvraag te nemen.
Veere stelt voorts dat Veersedam na het verstrijken van de termijn tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de vergunningaanvraag in rechte op had kunnen komen en nu dat niet is gebeurd met de formele rechtskracht vaststaat dat niet onrechtmatig is gehandeld.
Door Veere is gemotiveerd bestreden dat er in het onderhavige geval aanleiding is om een uitzondering op de formele rechtskracht van de beslissing op de aangevraagde vergunning aan te nemen.
Veere bestrijdt de hoogte van de door Veersedam gestelde schade en bovendien is er naar het oordeel van Veere geen sprake van een causaal verband tussen de schade die Veersedam stelt te lijden en hebben geleden nu Veersedam ook tot nu toe nog geen enkele activiteit op de locatie aan de Vrouwenpolderseweg heeft ontpooid.
Zo Veersedam al schade zou hebben geleden dan wel lijdt is deze ook te wijten aan de eigen schuld van Veersedam omdat zij nalatig is gebleven gelijktijdig met de aanvraag voor de bouwvergunning in 1994 de benodigde milieuvergunning te vragen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Vast staat dat B&W van Veere eerst na ommekomst van de ingevolge art. 3:28 Awb geldende termijn van zes maanden op de vergunningaanvraag door Veersedam hebben beslist en dat zij geen gebruik hebben gemaakt van de in art. 3:29 Awb neergelegde mogelijkheid om de termijn voor de behandeling van een aanvraag om een vergunning te verlengen.
Van overschrijding van de ingevolge 3:28 Awb geldende termijn door B & W van Veere is zowel sprake indien de termijn, zoals Veersedam stelt, op 16 maart 1996 zou zijn gaan lopen, de datum waarop volgens Veersedam de vergunningaanvraag ontvankelijk was omdat door haar alle nadere-/aanvullende gegevens waren verstrekt als wanneer de termijn, zoals Veere stelt, op 16 juli 1996 zou zijn gaan lopen omdat volgens Veerde de vergunningaanvraag eerst toen ontvankelijk was. De rechtbank zal derhalve op het door partijen met betrekking tot de aanvang van de termijn over en weer gestelde niet nader ingaan.
4.2. De rechtbank overweegt dat Veersedam na het verstrijken van de termijn tegen het niet tijdig nemen van het besluit door B&W in rechte op had kunnen komen. Immers artikel 6:2 Awb stelt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat voorop moet worden gesteld dat wanneer tegen een beschikking een met voldoende waarborgen omklede administratiefrechtelijke rechtsgang heeft opengestaan de burgerlijke rechter, zo deze beroepsgang niet is gebruikt, ervan uit dient te gaan dat de beschikking zowel wat betreft haar wijze van tot stand komen als wat haar inhoud betreft in overeenstemming is met de wettelijke voorschriften en algemene rechtsbeginselen.
De daaraan verbonden bezwaren kunnen door bijkomende omstandigheden van het geval zo klemmend worden dat op dit beginsel een uitzondering moet worden aanvaard.
Omtrent de door Veersedam aangevoerde bijzondere omstandigheden overweegt de rechtbank het navolgende.
4.2.1. In zijn algemeenheid valt niet in te zien dat een mededeling, als die in juli 1996 zijdens Veere dat de beslissing op korte termijn zou worden gegeven (nog afgezien van het feit dat de heer [X] in het standpunt van Veere niet bevoegd was die mededeling te doen) c.q. als die in de brief van 8 juni 1998, dat de aanvraag binnenkort in behandeling zou worden genomen, de bezwaren verbonden aan het overschrijden van de termijn waarbinnen beslist moet worden groter maken.
Dit zou anders kunnen zijn indien de aanvrager afgaand op die mededeling iets heeft gdaan of nagelaten waardoor zijn positie na het uitblijven van een tijdige beslissing nadeliger was dan deze anders - zonder de betreffende mededeling - zou zijn geweest, maar zulks is met betrekking tot het onderhavige geval niet gesteld of gebleken.
4.2.2. De rechtbank is van oordeel dat het schrijven van Veersedam aan Veere, gelet op de inhoud, niet aangemerkt kan worden als een bezwaarschrift tegen het niet tijdig nemen van het besluit van 18 februari 1998. Mitsdien kan het antwoord op dit schrijven van het college van B&W van Veere van 8 juni 1998, verzonden 10 juni 1998, ook niet aangemerkt worden als een beslissing in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, zodat een vermelding dat daartegen beroep kon worden ingesteld ook niet aan de orde was.
Wat betreft het feit dat Veere Veersedam geen rechtsmiddelverwijzing heeft gedaan, noch in haar brief van 10 juni 1998 noch in eerdere contacten overweegt de rechtbank dat ingevolge zowel artikel 3:45 Awb als ingevolge artikel 6:23 Awb deze rechtsmiddelverwijzing dient plaats te vinden ter gelegenheid van de bekendmaking van de (bestuursrechtelijke) beslissing. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. Immers, de beslissing op de brief van Veersedam van 18 februari 1998 is geen bestuursrechtelijke beslissing en de beslissing op de vergunningaanvraag bleef uit.
Ook hierin is geen omstandigheid aan te treffen die de overschrijding van de termijn, ondanks dat daartegen niet in rechte is opgekomen via de in de Algemene wet bestuursrecht geschapen mogelijkheden, toch onrechtmatig maakt.
4.2.3. Anders dan Veersedam kennelijk meent is de erkenning door Veere dat de trage behandeling van de aanvraag te wijten was aan omstandigheden gelegen binnen de gemeentelijke organisatie geen erkenning van onrechtmatigheid daarvan, terwijl deze erkenning ook overigens evenmin een omstandigheid vormt die de overschrijding van de termijn, ondanks dat daartegen niet in rechte is opgekomen via de in de Algemene wet bestuursrecht geschapen mogelijkheden, toch onrechtmatig maakt.
4.3. Gelet op het vorenstaande kan de trage behandeling van de vergunningaanvraag en de besluitvorming dienaangaande niet als onrechtmatig worden aangemerkt zodat de op die onrechtmatigheid gegronde vordering moet worden afgewezen.
De rechtbank zal Veersedam als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
5. De beslissing
De rechtbank:
· wijst de vordering af;
· veroordeelt Veersedam in de kosten van het geding tot aan eze uitspraak aan de zijde van Van Oeveren begroot op ƒ 950,-- voor verschotten en ƒ 2.200,-- voor salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R.P. Verhoeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 17 oktober 2001 in aanwezigheid van de griffier.
MdB