ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. H. van Pijkeren, advocaat te Goes,
de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, verweerder.
Bij besluit van 6 mei 1999 heeft verweerder eisers aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: de WTS 1-regeling) goedgekeurd en op basis van een registratie en taxatie een (aanvullende) tegemoetkoming van f 16.655,- toegekend.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 28 april 2000 heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van het door eiser tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 9 januari 2001dit besluit vernietigd.
Bij besluit van 16 februari 2001 heeft verweerder het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het geschil is op 11 oktober 2001 behandeld ter zitting. Eiser is hierbij verschenen, bijgestaan door zijn bovengenoemde gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen drs. S.A.N. Geerling en J. Neele.
Artikel 4, eerste lid aanhef, van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: WTS) bepaalt dat een gedupeerde recht heeft op een tegemoetkoming in de hierna te noemen categorieën van schaden, voor zover de schade die hij heeft geleden, is ontstaan in het schadegebied en het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een overstroming door zoet water, een aardbeving dan wel een ramp of een zwaar ongeval waarop deze wet van toepassing is verklaard, alsmede in de hierna te noemen categorieën van kosten die daarmee verband houden.
Ingevolge onderdeel e van dit artikel wordt vergoed de teeltplanschade, waaronder wordt verstaan het financieel verlies dat is geleden door een mindere opbrengst dan redelijkerwijs mocht worden verwacht gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen schadetermijn als gevolg van verlies of beschadiging van gewassen, waardoor een vermindering in kwantiteit of kwaliteit is ontstaan of als gevolg van het niet of niet tijdig kunnen uitvoeren van de voorgenomen teelt van gewassen.
Artikel 5, eerste lid, van de WTS bepaalt dat de omvang van de schade en, voor zover nodig, van de kosten door of onder verantwoordelijkheid van een door Onze Minister aangewezen schade-expert wordt opgenomen en neergelegd in een schaderapport. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan al dan niet op verzoek van de gedupeerde de omvang van de schade en de kosten opnieuw door of onder verantwoordelijkheid van een schade-expert als bedoeld in het eerste lid worden opgenomen en neergelegd in een schaderapport.
Op 13 en 14 september 1998 zijn delen van Nederland getroffen door extreem zware regenval. Door deze regenval en de gevolgen daarvan zijn burgers en bedrijven geconfronteerd met schade.
Bij besluit van 29 oktober 1998 heeft verweerder een regeling getroffen op grond waarvan een tegemoetkoming kan worden verleend in de schade die is ontstaan door de extreem zware regenval van 13 en 14 september 1998; de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 (hierna: de Regeling), gepubliceerd in Staatscourant 208, 1998.
Ingevolge artikel 14 van de Regeling wordt de schadetermijn voor de teeltplanschade, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van de WTS, gerekend vanaf 13 september 1998 tot het moment waarop het bedrijf redelijkerwijs in staat moet worden geacht op zijn normale productieniveau te werken, rekening houdend met de geteelde gewassen of de gehouden diersoorten, doch maximaal tot een periode van 52 weken.
Bij Besluit van 29 oktober 1998 (gepubliceerd in Staatscourant 208, 1998) zijn de door het Bureau Coördinatie Expertiseorganisaties (hierna: het BCE) te werk gestelde schade-experts belast met het opstellen van het schaderapport als bedoeld in artikel 5 van de WTS.
Ingevolge dit besluit zijn voorts de teammanagers van de Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: LASER) bevoegd om namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een besluit te nemen op de aanvraag tot verlening van een tegemoetkoming in de schade en kosten.
Eiser heeft een agrarisch bedrijf en heeft als gevolg van de zware regenval schade geleden. Op 26 oktober 1998 heeft eiser op grond van de Regeling een aanvraag ingediend tot vergoeding van de opruimingskosten en de schade aan zijn gewassen consumptieaardappelen, suikerbieten, zaaiuien, bloemkool (winter) en knolselderij.
Verweerder heeft op basis van eisers aanvraag een voorschot aan eiser verstrekt van f 11.310,-.
Een schade-expert van het BCE heeft op 26 oktober 1998 een onderzoek uitgevoerd naar de schade aan de gewassen van eiser.
Bij brief d.d. 21 december 1998 heeft de teammanager LASER aan eiser het volgende meegedeeld:
"(…) door de vorst in de tweede helft van november kan nieuwe schade zijn opgetreden in de gewassen. De WTS vergoedt geen vorstschade, tenzij deze een direct verband heeft met de extreme wateroverlast (…) Heeft u vorstschade geleden en is deze direct gerelateerd aan de extreme wateroverlast, dan kan u verzoeken om een tweede taxatie. Echter de volgende gewassen komen niet in aanmerking voor een tweede taxatie:
(onder meer) winterbloemkool."
Eiser heeft eind maart 1999 door DLV Vollegrondsteelt (hierna: DLV) een rapport laten opstellen over de schade die eiser aan het gewas winterbloemkool heeft geleden.
Op 6 mei 1999 heeft LASER de totale teeltplanschade en kosten van eiser getaxeerd op f 37.965,- en besloten tot verstrekking van een aanvullende tegemoetkoming van f 16.655,-, na aftrek van eigen risico, aan eiser over te gaan.
Naar aanleiding van het rapport van DLV heeft het BCE voor verweerder op 30 november 2000 een hertaxatie van de schade aan de winterbloemkool uitgevoerd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat omwille van de rechtszekerheid- en gelijkheid bij het afhandelen van de schadedossiers alleen gebruik wordt gemaakt van de taxatierapporten en conclusies van het BCE. Uit de rapporten van het BCE volgt dat 10% van het gewas winterbloemkool bij eiser door de regenval verloren is gegaan. Een betrouwbare hertaxatie van het gewas winterbloemkool bleek onmogelijk na twee vorstperiodes in november 1998.
Daarnaast heeft eiser volgens verweerder geen objectieve gegevens ingebracht op basis waarvan verweerder heeft moeten vaststellen dat de berekening van het BCE de volgens de wet in aanmerking te nemen schade onvoldoende tot uitdrukking heeft gebracht. Voorts blijkt uit het DLV-rapport volgens verweerder eveneens dat de door eiser betwiste schade het gevolg is van de slechte weersomstandigheden in het najaar van 1998 en blijkt uit dit rapport niet dat deze schade het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van de extreme regenval op 13 en 14 september 1998.
Eiser stelt dat uit het rapport van DLV volgt dat niet slechts 10% maar 75% van de oogst van de winterbloemkool door de regenval verloren is gegaan. Verweerder heeft, door alleen de rapporten van het BCE voor de vaststelling van de omvang van de schade te accepteren, een te strikte uitleg gegeven aan artikel 5 van de WTS. Het rapport van DLV is voldoende duidelijk, en eiser stelt dat hij alle relevante informatie aan het BCE heeft verschaft.
Volgens eiser is door de extreme regenval de ontwikkeling van de bloemkolen stilgezet en groeide er een te klein blad aan de bloemkolen. Eiser stelt dat hij daardoor genoodzaakt was kleinere bloemkolen te oogsten. Volgens eiser bestaat er een direct verband tussen deze groeischade en de regenval op 13 en 14 september 1998. Daarnaast heeft verweerder volgens eiser op geen enkele wijze aangetoond dat het weer ná 13 en 14 september 1998 van invloed is geweest op de opgetreden schade. De weersomstandigheden waren in het najaar van 1998, afgezien van de regenval op 13 en 14 september 1998, normaal, aldus eiser.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Ingevolge artikel 14 van de Regeling jo. artikel 4, onder e, van de WTS wordt de schadetermijn waarbinnen het verlies wordt bepaald dat eiser heeft geleden door een mindere opbrengst als gevolg van de extreem zware regenval, gerekend vanaf 13 september 1998 tot het moment waarop eisers bedrijf redelijkerwijs in staat moet worden geacht op zijn normale productieniveau te werken.
De rechtbank stelt vast dat de schadetermijn in ieder geval liep tot het moment waarop de gewassen die ten tijde van de extreem zware regenval van 13 en 14 september 1998 op het veld stonden, werden geoogst. Voor het gewas winterbloemkool was dit aldus in ieder geval tot de oogst in het voorjaar van 1999.
Blijkens de brief van de teammanager LASER van 21 december 1998 heeft verweerder het noodzakelijk geacht om, naar aanleiding van vorstperiodes in november 1998, ter vaststelling van de teeltplanschade een tweede taxatie uit te voeren. Voor onder meer het gewas winterbloemkool heeft verweerder echter de mogelijkheid van een tweede taxatie uitgesloten.
Niet is gebleken waar verweerder het gemaakte onderscheid voor het uitvoeren van een tweede taxatie op heeft gebaseerd. Verweerder heeft enkel aangevoerd en niet nader onderbouwd dat na de vorst niet meer kon worden vastgesteld of de schade aan het gewas winterbloemkool het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg was van de extreme regenval op 13 en 14 september 1998. In dat verband merkt de rechtbank op dat eiser ter zitting heeft gesteld dat consumptie-aardappelen waarvoor wel een tweede taxatie is uitgevoerd, eveneens vorstgevoelig zijn. Verweerder heeft dit niet weersproken.
Door zonder deugdelijke grondslag een tweede taxatie voor het gewas winterbloemkool uit te sluiten, heeft verweerder de schadetermijn, zoals neergelegd in artikel 14 van de Regeling, ongemotiveerd beperkt.
Verweerder heeft immers eisers schade vastgesteld op basis van de resultaten van de taxatie door het BCE op 26 oktober 1998 en geen rekening gehouden met de uit de Regeling voortvloeiende schadetermijn, die in ieder geval liep tot de oogst van de winterbloemkool in het voorjaar van 1999. Verweerder heeft daarmee eisers schade voor het gewas winterbloemkool vastgesteld in strijd met het bepaalde in artikel 4, onder e van de WTS.
Reeds om deze reden is eisers beroep gegrond en dient het bestreden besluit vernietigd te worden wegens strijd met de wet. Gelet hierop komt de rechtbank aan de behandeling van de overige grieven niet toe.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f. 1420,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 225,- (tweehonderdvijfentwintig gulden) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op f 1420,- (veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan eiser.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2001
door mr. R.C.M. Reinarz, in tegenwoordigheid van mr. G. Oosterveld, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrecht-spraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.