ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht
Reg.nrs: Awb 00/322, 00/455, 00/456
Intrahof Gouda BV, gevestigd te Gouda, eiseres,
gemachtigde: mr. D.H. de Witte, advocaat te Den Haag,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes, verweerder.
Eiseres heeft 10 september 1999 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning ter verbouwing van de gevel op het perceel Lange Kerkstraat 50 te Goes (kadastraal bekend gemeente Goes sectie D nummer 04318 G 0000).
Bij besluit van 27 september 1999 heeft verweerder deze vergunning verleend.
Bij besluit van 30 november 1999 heeft verweerder eiseres gesommeerd om de verbouwing van de gevel alsnog overeenkomstig de verleende bouwvergunning te laten uitvoeren. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat eiseres binnen vijf weken na verzending van het besluit de gevelverbouwing ongedaan dient te maken danwel conform de verleende bouwvergunning uit te voeren en dat in het geval eiseres in gebreke blijft van gemeentewege de bouw ongedaan zal worden gemaakt, waarbij de kosten op eiseres zullen worden verhaald.
Eiseres heeft een bezwaarschrift tegen dit besluit bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 13 april 2000 heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Bij besluit van 27 juni 2000 heeft verweerder eiseres niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar tegen voornoemd besluit onder de overweging dat het besluit van 13 april 2000 geen nieuw voor bezwaar vatbaar besluit inhoudt tot een aanschrijving tot bestuursdwang.
Eveneens bij besluit van 27 juni 2000 heeft verweerder besloten het bezwaarschrift van eiseres gericht tegen het besluit van 13 april 2000, waarin eiseres een weigering leest een gewijzigde bouwvergunning te verstrekken, niet-ontvankelijk te verklaren.
Tegen deze besluiten is eiseres bij de rechtbank in beroep gekomen.
Het geschil is op 31 mei 2001 behandeld ter zitting. Eiseres werd vertegenwoordigd door S. van der Zwan en K. de Mos, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigden G.J. Goemaat en C.J. Pieters, beiden ambtenaar van de gemeente en C.R.M.M. Linssen, wethouder van de gemeente.
Na vergunningverlening is eiseres met de uitvoering van het bouwplan begonnen. In verband met vraagtekens die verweerder had geplaatst bij de wijze van uitvoering van de penanten heeft eiseres bij schrijven van 4 november 1999 aan verweerder medegedeeld dat zij op korte termijn een tekening zou overleggen.Vervolgens heeft verweerder zich bereid verklaard om een aangepast plan van eiseres voor te leggen aan de Monumentencommissie voor een welstands-oordeel. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat de werkzaamheden aan het pand moeten worden gestaakt. Bij brief van 11 november 1999 heeft verweerder medegedeeld dat het aangepaste plan op 24 november 1999 aan de Monumentencommissie kan worden voorgelegd en dat tot deze datum geen werkzaamheden in het pand mogen worden verricht. Daaraan heeft verweerder toegevoegd dat, indien eiseres zich hieraan niet houdt, van gemeentewege de werkzaamheden overeenkomstig de vergunning zullen worden uitgevoerd.
Bij besluit van 30 november 1999 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij de verbouwing niet in overeenstemming met de verleende bouwvergunning van 27 september 1999 heeft uitgevoerd en dat zij geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek de bouw stil te leggen na de sommatie om een nieuwe bouwtekening over te leggen. Verweerder heeft eiseres aangeschreven om binnen vijf weken na de verzenddatum van het besluit de gevelverbouwing ongedaan te maken danwel de verbouwing alsnog overeenkomstig de verleende bouwvergunning uit te voeren. Hieraan heeft verweerder toegevoegd dat, indien eiseres in gebreke blijft, de bouw door verweerder op kosten van eiseres ongedaan zal worden gemaakt.
Bij het bestreden besluit van 13 april 2000 heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat op grond van de beoordeling door de monumentencommissie van de alsnog door eiseres overgelegde tekening van de gerealiseerde gevelwijziging duidelijk blijkt van afwijkingen van het vergunde plan die niet als van niet-ingrijpende aard zijn te beschouwen. De wijzingen in de raampartij waren reeds aangebracht toen overleg van de zijde van eiseres plaatsvond. Naar de mening van verweerder waren de afwijkingen van het vergunde voldoende duidelijk.
Eiseres heeft aangevoerd dat zij de opstelling van verweerder als weinig constructief heeft ervaren. Zij meent dat de gerealiseerde gevelwijziging een positieve bijdrage levert aan het straatbeeld. Eiseres is van mening dat sprake is van minimale afwijkingen van het vergunde waaraan eiseres toevoegt dat de bouwvergunning op basis van een indicatieve, niet afgestem-pelde, tekening is verleend zonder afmetingen en zonder duidelijke voorschriften voor de ramen in de gevel. Volgens eiseres had verweerder, gezien de geringe afwijkingen, in redelijkheid niet kunnen besluiten tot toepassing van bestuursdwang. Eiseres stelt dat verweerder eerst in de bestreden beslissing op bezwaarschrift van 13 april 2000 een opsomming van de afwijkingen heeft gegeven.
De rechtbank overweegt het volgende.
Blijkens de gedingstukken is bij de op 27 september 1999 verleende bouwvergunning een tekening gevoegd welke op dezelfde datum door verweerder is afgestempeld. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat deze tekening is voorzien van een schaal 1:50.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het eiseres voldoende duidelijk moet zijn geweest dat de verbouwing overeenkomstig deze tekening diende te worden uitgevoerd. In dit licht bezien acht de rechtbank het ook voldoende aannemelijk dat de in het bestreden besluit van 13 april 2000 gemaakte opmerkingen van verweerder over de door eiseres aan te houden maatvoering en de verhoudingen voor haar reeds ten tijde van het besluit van 30 november 1999 voldoende duidelijk konden zijn.
De rechtbank verbindt hieraan tevens de conclusie, dat, anders dan eiseres stelt, het bestreden besluit van 13 april 2000 geen nieuw besluit tot bestuursdwang inhoudt waartegen bij verweerder bezwaar gemaakt zou kunnen worden. Het beroep van eiseres tegen het besluit van 27 juni 2000 (kenmerk 2000/3374) waarbij verweerder haar bezwaarschrift niet-ontvankelijk heeft verklaard, dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Volgens het bestreden besluit van 13 april 2000 gaat het om een aanzienlijke wijziging (in de verhoudingen) van de gevel: een meer verticale dan vierkante pui-indeling, een hogere en bredere deurpartij, penanten links en rechts van de pui van circa 29 cm breed in plaats van minimaal 50 cm, zwaardere stalen kozijnstijlen in plaats van hout, drie kleine ramen boven de onderpui in plaats van een groter raam, gevel in een lichte kleur geschilderd.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat vorengenoemde wijzigingen, waarvan eiseres niet heeft bestreden dat deze zijn aangebracht, geen geringe afwijkingen betreffen van het vergunde bouwplan, welke naar het oordeel van de rechtbank niet zonder een vergunning voor het gewijzigd uitvoeren van het bouwplan gerealiseerd hadden kunnen worden. Daarbij komt nog dat blijkens de mededelingen van verweerder het in geding zijnde pand is gelegen binnen een beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988. Voorzover de visie van eiseres ten aanzien van de aangebrachte wijzigingen juist zou zijn, zou op grond van hetgeen in artikel 43, eerste lid en onder e en het derde lid van de Woningwet bepaald is met betrekking tot beschermde stadsgezichten op zijn minst sprake zijn van meldingsplichtige bouwwerkzaam-heden als bedoeld in artikel 42 van voornoemde wet.
Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van het vorenstaande vast dat eiseres in afwijking van de haar verleende vergunning het in geding zijnde bouwplan heeft gerealiseerd. Verweerder was derhalve bevoegd eiseres aan te schrijven om deze gevelverbouwing onder aanzegging van bestuursdwang ongedaan te maken dan wel conform de verleende bouwvergunning uit te voeren.
Behoudens bijzondere omstandigheden rust op verweerder in beginsel de plicht tot handhaving van wettelijke voorschriften.
Blijkens de stukken is het door eiseres gerealiseerde bouwplan aan de monumentencommissie voorgelegd. Eiseres heeft in de bezwaarprocedure een tekening van de gerealiseerde situatie overgelegd om een minnelijke regeling met verweerder mogelijk te maken. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de tekening niet beschouwd is als een nieuwe bouwaanvraag doch slechts als een onderdeel van de heroverweging van de bezwaren van eiseres. Blijkens het verweerschrift heeft verweerder de tekening gezien als een schetstekening. De conclusie in het bestreden besluit is dat geen nieuwe vergunning voor de gerealiseerde situatie kan worden afgegeven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermede slechts beoogd de vraag te beantwoorden of legalisering van het in afwijking van de vergunning gebouwde mogelijk is. De rechtbank acht verweerders handelwijze in deze niet onzorgvuldig.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vraag of eiseres met de tekening een ontvankelijke bouwaanvraag heeft ingediend ontkennend moet worden beantwoord. Uit de gedingstukken blijkt niet dat eiseres ondubbelzinnig een nieuwe aanvraag heeft ingediend. In het verlengde hiervan is de rechtbank van oordeel dat de opvatting van eiseres dat sprake is van een weigering van een bouwvergunning in het bestreden besluit van 13 april 2000, dan wel dat sprake is van een fictief verleende bouwvergunning, omdat verweerder niet tijdig op de nieuwe aanvraag beslist zou hebben, niet op goede gronden berust. Het beroep van eiseres tegen het besluit van 27 juni 2000 (kenmerk 2000/3375) dient daarom ongegrond te worden verklaard.
Bij schrijven van 27 november 2000 heeft eiseres het door verweerder overgenomen standpunt van de monumentencommissie van commentaar voorzien. Daarin wordt verwezen naar andere panden in Goes met vergelijkbare penanten en kleurstellingen als door eiseres gerealiseerd.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat het hier gaat om verbouwingen van panden van voor de instelling van de monumentencommissie in de jaren negentig. Eiseres heeft deze stelling van verweerder ter zitting niet weersproken. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel komt eiseres naar het oordeel van de rechtbank op grond hiervan niet toe.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid tot het besluit tot aanschrijving van eiseres onder aanzegging van bestuursdwang kon komen.
De beroepen dienen mitsdien ongegrond te worden verklaard.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep tegen het besluit van 13 april 2000 ongegrond;
verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juni 2000 (kenmerk 2000/3374) ongegrond;
verklaart het beroep tegen het besluit van 27 juni 2000 (kenmerk 2000/3375) ongegrond;
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2001
door mr. A. van Wamel, in tegenwoordigheid van mr. W. Evenhuis, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.