ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
President, rechtsprekend in Bestuursgeschillen
Uitspraak op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (voorlopige voorziening) inzake:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. J.M. van Koeveringe-Dekker,
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
Verzoeker heeft zich op 25 april 2001 tot verweerder gewend met het verzoek om openbaarmaking van stukken die betrekking hebben op de aangifte die het Agentschap SZW i.o. op 20 april 2001 heeft gedaan bij het openbaar ministerie te Rotterdam op grond van verdenking van Arbeidsvoorziening Zeeland van het plegen van strafbare feiten.
Bij besluit van 31 mei 2001 heeft verweerder het verzoek afgewezen.
Hiertegen heeft verzoeker bij verweerder bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de president van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is op 3 juli 2001 behandeld ter zitting. Verzoeker is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn bovengenoemde gemachtigde. Namens verweerder is verschenen mr. M. van de Wetering.
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover daarbij de toetsing door de president meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de president daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
Verzoeker is tot 1 april 2001 [bestuursfunctie] van Arbeidsvoorziening Zeeland geweest. Hij heeft verweerder om openbaarmaking verzocht van:
1. Een declaratie van het Centrum voor Vakopleiding Goes van 30 juli 1998;
2. De bevindingen uit een controlerapport van de afdeling interne controle van augustus 1999;
3. De bevindingen naar aanleiding van het bezoek van de controleurs van de Europese Commissie;
4. Een analyse van 'het dossier' door de Arbeidsinspectie.
Volgens verweerder is het onder 1. genoemde document niet in de administratie van het ministerie is aangetroffen. Verweerder heeft de weigering tot openbaarmaking van de overige stukken gebaseerd op het bepaalde in artikel 10, tweede lid aanhef en onder c en d, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: WOB).
Ingevolge dit artikel blijft het verstrekken van informatie ingevolge de WOB achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten of het belang bij inspectie, controle en toezicht door het bestuursorgaan.
Volgens verzoeker leidt de beschuldiging van Arbeidsvoorziening Zeeland van het plegen van fraude met een bedrag van f.8.000.000,- tot beroering in de plaatselijke en landelijke pers. Verzoeker stelt dat het publieke debat is gebaat bij openbaarmaking van de stukken en dat hij goede gronden heeft om aan te nemen dat het om een substantieel lager bedrag moet gaan.
De president overweegt -na kennisname van de in geding zijnde stukken- het volgende.
Naar het voorlopig oordeel van de president heeft verzoeker, als bestuurder van de rechtspersoon die door het Agentschap SZW i.o. wordt beschuldigd van strafbare feiten, in beginsel een zwaarwegend belang bij inzage in de stukken, zodat verweerder zorgvuldig op het verzoek dient te beslissen.
Met verzoeker is de president voorshands van oordeel dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt of en op welke wijze door verweerder bij het nemen van het besluit met het belang van verzoeker rekening is gehouden. De aard van de bezwaarschriftprocedure brengt evenwel met zich dat verweerder deze tekortkoming kan herstellen, zodat dit gebrek op zich thans het treffen van een voorlopige voorziening niet rechtvaardigt.
Anders dan verweerder heeft gesteld, is de president van oordeel dat het door verzoeker onder 1. genoemde document (een declaratie van het Centrum voor Vakopleiding Goes van 30 juli 1998) zich wel degelijk bij de in het geding zijnde stukken bevindt. Het betreft hier de subsidie-aanvraag door Arbeidsvoorziening Zeeland voor het project Scholing Centrum voor Vakopleiding van gelijke datum.
Van dit document alsmede van het door verzoeker onder 2. genoemde document (de bevindingen uit een controlerapport van de afdeling interne controle van augustus 1999) kan naar het voorlopig oordeel van de president niet worden gezegd dat het belang bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten en het belang bij inspectie, controle en toezicht door het bestuursorgaan aan openbaarmaking hiervan in de weg staan. In het genoemde controlerapport, dat op 24 augustus 1999 is opgesteld door Arbeidsvoorziening Nederland, wordt als conclusie een advies aan de Regionale Directie van Arbeidsvoorziening Zeeland gegeven. Naar het oordeel van de president is dit rapport dan ook juist bedoeld om ter kennisname van Arbeidsvoorziening Zeeland, en daarmee ter kennisname van verzoeker, te komen. Gelet hierop, alsmede op het feit dat de subsidie-aanvraag door Arbeidsvoorziening Zeeland zelf is opgesteld, kan naar het oordeel van de president niet anders geconcludeerd worden dan dat er geen beletselen zijn tot openbaarmaking van deze stukken.
Deze documenten komen daarom naar het voorlopig oordeel van de president voor openbaarmaking in aanmerking.
De aangifte die het Agentschap SZW i.o. tegen Arbeidsvoorziening Zeeland bij het openbaar ministerie heeft gedaan, is gebaseerd op de onder 3. en 4. genoemde documenten. Niet uitgesloten kan worden dat deze stukken van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de vraag óf sprake is van strafbare feiten. De president is voorshands van oordeel dat het belang bij de ongestoorde uitvoering van een strafrechtelijk onderzoek door het openbaar ministerie op dit moment zwaarder weegt dan het belang van verzoeker bij beïnvloeding van de berichtgeving in de media. Met name nu in de media over de verstrekking van subsidies uit het Europees Sociaal Fonds geen conclusies worden getrokken, maar alleen wordt bericht over de onderzoeken die hiernaar zijn ingesteld. Daarnaast acht de president het niet aannemelijk dat de media door de enkele openbaarmaking van deze stukken haar berichtgeving zal wijzigen.
Te verwachten is dat in zoverre de primaire beslissing, zij het beter gemotiveerd, stand zal houden. Gelet hierop komen de door verzoeker onder 3. en 4. genoemde documenten naar het voorlopig oordeel van de president dan ook niet voor openbaarmaking in aanmerking.
Gezien het voorgaande verwacht de president dat het bestreden besluit in de bezwaarschriftprocedure zal worden heroverwogen en dat het primaire besluit (deels) zal worden herroepen. Hij ziet daarin aanleiding een voorlopige voorziening te treffen zoals hierna vermeld.
In het voorgaande ziet de president voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van f. 1420,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
De president van de Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
treft als voorlopige voorziening de opdracht aan verweerder om de volgende stukken openbaar te maken:
1. de declaratie van het Centrum voor Vakopleiding Goes van 30 juli 1998;
2. de bevindingen uit een controlerapport van de afdeling interne controle van augustus 1999.
wijst het verzoek voor zover daarin anders of meer is verzocht af;
bepaalt dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f 225,- (tweehonderdvijfentwintig gulden) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoeker begroot op f 1420,- (veertienhonderdtwintig gulden), te betalen door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan eiser.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2001 door mr. T. Damsteegt als president, in tegenwoordigheid van mr. W.J. de Veld als griffier.