ECLI:NL:RBMID:2002:AD8896

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
10 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 00/743
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. van Wamel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardering van de functie kapitein bij de Provinciale Stoombootdiensten

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg uitspraak gedaan over de waardering van de functie van kapitein bij de Provinciale Stoombootdiensten (PSD). Eiser, de kapitein, was het niet eens met de waardering die door het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland was vastgesteld. Het besluit van 29 september 1998 had de functie gewaardeerd op hoofdgroep IV met 14 punten voor secundaire factoren. Eiser had bezwaar gemaakt en de rechtbank had eerder het beroep gegrond verklaard, wat leidde tot een nieuw besluit van verweerder op 17 oktober 2000. Eiser stelde dat de waardering onjuist was en dat hij recht had op een hogere score op verschillende onderdelen, waaronder functionele vorming, keuzemogelijkheden en leidinggeven.

De rechtbank overwoog dat de toetsing van de waardering terughoudend diende te zijn. Dit houdt in dat de rechter alleen kan ingrijpen als de waardering als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Eiser voerde aan dat hij een gerichte MBO-opleiding had gevolgd en dat hij meer dan 1662 uur aan cursussen had besteed, wat volgens hem rechtvaardigde dat de functie op een hogere score voor functionele vorming zou worden gewaardeerd. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in redelijkheid tot de waardering had kunnen komen, omdat bepaalde cursussen al in de HBO-opleiding waren opgenomen.

Daarnaast betwistte eiser de waardering op het onderdeel leidinggeven. Hij stelde dat hij leiding gaf aan meer dan 16 personen, maar de rechtbank oordeelde dat de scheepswerktuigkundigen en andere medewerkers niet hiërarchisch ondergeschikt waren aan de kapitein. De rechtbank concludeerde dat de waardering van de functie in hoofdgroep IV-2 redelijk was en dat de scores voor de verschillende onderdelen niet onjuist waren vastgesteld. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarmee de waardering van de functie door verweerder werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT
Reg.nr.: Awb 00/743
Uitspraak inzake:
eiser,
wonende te (woonplaats),
gemachtigde: mr. B.H. Vader, advocaat te Oost-Souburg,
tegen
het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, verweerder.
1. Procesverloop.
Bij besluit van 29 september 1998 heeft verweerder de waardering voor de functie kapitein bij de Provinciale Stoombootdiensten (hierna: PSD) definitief vastgesteld op hoofdgroep IV met toekenning van 14 punten voor de secundaire factoren.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt bij verweerder.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 5 oktober 1999 gegrond verklaard en de waardering op het onderdeel ‘handelingsvrijheid’ gewijzigd in 4 punten.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2000 gegrond verklaard en het besluit van 5 oktober 1999 vernietigd.
Op 17 oktober 2000 heeft verweerder een nieuw besluit genomen.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 29 november 2001 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. R. Koper, drs. H.E.C.M. Thomaes en drs. M. Piron.
2. Overwegingen.
Verweerder hanteert voor het waarderen van functies het Gemeentelijk Functiewaarderings-systeem (GFS). Volgens dit systeem vindt een indeling in een hoofdgroep (I tot en met VI) plaats, waarna differentiatie binnen de hoofdgroep plaatsvindt door middel van secundaire factoren (functionele vorming, handelingsvrijheid, keuzemogelijkheden, leidinggeven en contact).
Verweerder heeft de functie van eiser, kapitein bij de PSD, geplaatst in hoofdgroep IV met een waardering van 15 punten voor secundaire factoren. De secundaire factoren zijn blijkens het waarderingsrapport van 5 oktober 1999 als volgt gewaardeerd: 2 punten voor functionele vorming, 4 punten voor handelingsvrijheid en 3 punten voor de factoren keuzemogelijkheden, leidinggeven en contact.
Eiser meent dat de functie onjuist is gewaardeerd. Volgens eiser dient de factor functionele vorming op 3 punten gewaardeerd te worden; de factor keuzemogelijkheden op 4 punten en de factor leidinggeven op 4 punten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Conform vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient de rechterlijke toetsing in een geval als het onderhavige (grieven tegen de beschrijving/waardering van een functie) een terughoudende te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt; daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zich zelf verdedigbaar is.
Eiser heeft aangevoerd dat men om op niveau te kunnen functioneren een gerichte MBO-opleiding dient te hebben gevolgd met aanvullend de volgende cursussen: Radar waarnemer (50 uur), Diploma Zoute Veren (380 uur), Applicatiecursus Wetgeving (40 uur), Calamiteitencursus (16 uur), Arbo- en Milieuwetgeving (20 uur), Marcom (40 uur), Pré Sea (16 uur) en 100 uur aan algemene ontwikkeling etc. Daarbij is een vaartijd van 2½ jaar als stuurman bij de SPD en 3 jaar invaren als kapitein bij mentorkapiteins noodzakelijk. De totaalscore komt daardoor op 1662 uur, gelijk aan 3 punten voor de factor functionele vorming.
Verweerder brengt hiertegen in dat in het waarderingsrapport is uitgegaan van het werk- en denkniveau van de HBO-opleiding voor maritiem officier. Omdat bepaalde delen van de door eiser genoemde cursussen, te weten Marcom, Calamiteiten en Wetgeving, reeds in het lesprogramma van de HBO-opleiding maritiem officier vallen, is er slechts sprake van 450 uur aan aanvullende cursussen. Daarbij wordt het door eiser vermelde systeem van invaren onder begeleiding van een mentor niet langer gehanteerd.
Verweerder meent door middel van een score van IV-2 - hetgeen 3 jaar ervaring en 2 jaar aanvullende praktijkervaring of -opleiding impliceert - het onderdeel functionele vorming juist te hebben gewaardeerd.
De rechtbank is van oordeel dat de vaststelling van verweerder, dat bepaalde delen van de door eiser genoemde cursussen reeds bij de HBO-opleiding aan de orde komen en de delen die daar niet worden behandeld (ongeveer 450 uren) als aanvullende cursussen moeten worden aangemerkt, niet als onjuist kan worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat wanneer invaren niet meer gebruikelijk is, zoals verweerder stelt, 2½ jaar vaarervaring resteert.
Volgens Bijlage 1 bij de Regeling organieke functiebeschrijving- en waardering 1999 (hierna: de Regeling) is om op niveau te kunnen functioneren voor hoofdgroep IV ca. 3 jaar ervaring nodig en na de beroepsopleiding bij een score 2 500 tot 1000 uur praktijk- of schoolopleiding. Studie voor het op peil houden van de vakkennis wordt niet in aanmerking genomen.
De rechtbank acht waardering van onderhavige functie in hoofdgroep IV-2 gezien bovenstaande redelijk.
Eiser geeft aan dat de werkzaamheden tevens omvatten het mede bepalen van het beleid, door middel van de kapiteinsoverleggen. Dit valt ook af te leiden uit het feit dat een score 4 is toegekend op het onderdeel handelingsvrijheid. Hij meent daardoor dat het onderdeel keuze-mogelijkheden op 4 punten gewaardeerd had moeten worden.
Volgens verweerder ligt de verantwoordelijkheid voor beleidsontwikkeling niet bij de kapiteins, waardoor op dit onderdeel maar 3 punten dient te worden toegekend. De verantwoordelijkheid voor het formuleren van beleid ligt bij de directeur van de PSD en bij het hoofd Nautische dienst en daardoor, gelet op de hiërarchische structuur van de PSD, waarbij de kapiteins zijn geplaatst onder de directeur en het hoofd Nautische dienst, niet bij de kapiteins.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid tot het toekennen van 3 punten op dit onderdeel heeft kunnen komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat indeling in hoofdgroep IV volgens de Bijlage bij de Regeling impliceert dat wordt deelgenomen aan de beleidsvoorbereiding, -uitvoering of -controle op een afzonderlijk terrein van overheidszorg, management of beheer, veelal in samenspel met beleidsfunctionarissen. De rechtbank acht dit iets anders dan verantwoordelijk te zijn voor het formuleren van het beleid.
Ten slotte is eiser van mening dat een score van 4 punten op het onderdeel leidinggeven gerechtvaardigd zou zijn. Volgens de berekening van eiser geeft hij feitelijk leiding aan meer dan 16 personen: 1 scheepswerktuigkundige, 1 machinist, 1 olieman, 1 stuurman, 2 kwartier-meesters, 4 matrozen, 2 hofmeesters; daarnaast aan aflossers (1/3 kapitein, 1/3 stuurman, 2 matrozen, 1/3 swtk, 1/3 machinist en ½ kwartiermeester) en een ½ tijdelijke medewerker.
Volgens verweerder geeft eiser leiding aan 1 fte stuurman, 1,59 fte kwartiermeester en 3,63 fte matroos. De scheepswerktuigkundigen en andere machinedienstmedewerkers vallen onder de (adjunct)inspecteur/hoofd Technische dienst en tellen derhalve niet mee als medewerkers, waaraan de kapitein leiding geeft. De kapiteins van de PSD vervullen hun functie voortdurend, ook gedurende de oversteek van 20 minuten, vrijwel letterlijk in het zicht en onder het toezicht van de directie en onder de directe leiding van het hoofd van de nautische dienst. Overeenkomstig het organisatieschema vallen de kapiteins onder de dekdienst, dat wil zeggen onder het hoofd dekdienst en vervolgens onder de (adjunct)inspecteur/hoofd Nautische dienst. Om die reden en door de aard van het bedrijf oefenen de kapiteins van de PSD hun functie uit binnen de gebruikelijke structuur en hiërarchie van de PSD.
Daarbij tellen in de berekening aan welke personen leiding wordt gegeven de tijdelijke krachten niet mee.
Volgens de Bijlage bij de Regeling dient onder leiding geven te worden verstaan: het richting geven aan activiteiten van functionarissen, die hiërarchisch direct of indirect ondergeschikt zijn - of zich in een situatie bevinden die daarmee vergelijkbaar is - teneinde de gestelde doelen te bereiken.
De rechtbank stelt vast dat de scheepswerktuigkundigen en andere machinedienstmedewerkers volgens de organieke structuur van de PSD niet hiërarchisch direct of indirect ondergeschikt zijn aan de kapitein. Tevens is de rechtbank van oordeel dat deze functionarissen zich niet in een situatie bevinden die daarmee vergelijkbaar is. De rechtbank acht het, gezien de afstand en de duur van de vaarten, zeer waarschijnlijk dat de (adjunct)inspecteur/hoofd Technische dienst conform de organieke structuur daadwerkelijk leiding geeft aan deze functionarissen. Dat verweerder de scheepswerktuigkundigen en andere machinedienstmedewerkers derhalve niet in de berekening, met betrekking tot het aantal personen waaraan leiding wordt gegeven, heeft betrokken, acht de rechtbank niet onredelijk.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat de tijdelijke kracht niet kan worden meegerekend. Dit is slechts anders, volgens de Regeling, wanneer de aanwezigheid van die tijdelijke kracht een per-manent karakter draagt. Eiser heeft niet aangevoerd dat de tijdelijke kracht permanent aanwezig is. De rechtbank gaat er daardoor van uit dat deze kracht ook maar tijdelijk aanwezig is.
Eiser heeft tevens aangegeven dat ook aan de aflossers - waaronder 1/3 kapitein - leiding wordt gegeven.
De rechtbank is van oordeel dat een kapitein op grond van de Regeling geen leiding kan geven aan een ‘aflos’kapitein, nu deze personen dezelfde rang hebben en niet direct of indirect hiërarchisch ondergeschikt zijn of zich in een vergelijkbare situatie bevinden.
Daargelaten of de overige door eiser genoemde aflossers dienen te worden betrokken in de berekening, stelt de rechtbank vast dat wanneer de scheepswerktuigkundigen (waaronder de aflosser), de machinisten (waaronder de aflosser), de olieman, de ‘aflos’kapitein en de tijdelijke kracht buiten beschouwing worden gelaten, de kapitein leiding geeft aan minder dan 13 personen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat een score 4 op het onderdeel leidinggeven niet is gerechtvaardigd.
De rechtbank doet de navolgende uitspraak.
3. Uitspraak.
De Rechtbank Middelburg,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2002
door mr. A. van Wamel, in tegenwoordigheid van mr. H.D. Sebel, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.