RECHTBANK MIDDELBURG
ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT
Regionale Zeeuwsch-Vlaamse Woningbouwvereniging te Axel, eiseres,
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
Bij besluit van 21 juli 2000 heeft verweerder aan eiseres een financiële bijdrage van f 49.818,- opgelegd, omdat de uitgavennorm prestatienormering voor het subsidietijdvak 1998-1999 van 103,3 % is overschreden.
Namens eiseres is een bezwaarschrift hiertegen ingediend.
Verweerder heeft dat bezwaarschrift bij besluit van 8 februari 2001 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 29 oktober 2001 behandeld ter zitting. Namens eiseres is daar verschenen mr. C.J. IJdema, advocaat te Middelburg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde J.M. Felkers.
Bij besluit van 30 oktober 2001 heeft de rechtbank gelast dat beoordeling van het geschil wordt aangehouden, in afwachting van nadere informatieverschaffing door verweerder over de besluitvormingsprocedure.
Met instemming van partijen heeft de rechtbank na ontvangst van deze informatie en nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om daarop te reageren, een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten.
Ingevolge artikel 44 van de Huursubsidiewet is de verhuurder die een bepaalde uitgavennorm heeft overschreden een bepaalde financiële bijdrage aan het Rijk verschuldigd.
Het op dit artikel gebaseerde Besluit prestatienormering huursubsidie (Stcrt 1997, nr. 270) bevat een hardheidsclausule voor het geval onverkorte toepassing van dit artikel tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.
De informatie als bedoeld in rubriek I zag op een verzoek van de rechtbank om uitleg over de bevoegdheid tot het nemen van het primaire besluit en die tot het nemen van een beslissing op de bezwaren tegen dat besluit.
Naar aanleiding van de stukken die de rechtbank hierover zijn toegezonden, overweegt zij het volgende.
Het primaire besluit is door verweerder aangemerkt als een zogeheten computerbesluit: een met behulp van een geautomatiseerd systeem genomen besluit waarvan niet blijkt door of namens wie het besluit is genomen.
In de "Regeling ondermandaat DGVH" ( van 10 februari 2000/nr. COR2000015578, Stcrt. 14 februari 2000, nr.31), hierna: de Regeling, is aangegeven welke functionarissen bevoegd zijn tot het nemen van bepaalde categorieën van besluiten.
Artikel 5 lid 1 van de Regeling bepaalt dat nader genoemde functionarissen bevoegd zijn “ter uitvoering van subsidieregelingen” besluiten te nemen voor zover dit gebeurt met behulp van een geautomatiseerd systeem (computerbesluiten).
Blijkens de toelichting bij artikel 5 van de Regeling moet bij computerbesluiten gedacht worden aan beschikkingen die worden genomen ter uitvoering van subsidieregelingen, zoals bijvoorbeeld huursubsidiebeschikkingen.
Naar het oordeel van de rechtbank valt het hier in geding zijnde besluit niet in de categorie computerbesluiten als bedoeld in de Regeling. Het betreft hier immers niet een standaard- subsidiebeschikking op aanvraag, maar het opleggen van een sanctie voor het overschrijden van een bepaalde norm. Het nemen van een dergelijk besluit vereist een zekere belangenafweging en een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel; de hardheidsclausule in het toepasselijke wettelijke stelsel wijst daar ook op.
Hiermee verdraagt zich niet een routinematige afdoening met behulp van een geautomatiseerd systeem.
Bij gebreke van enigerlei ondertekening neemt de rechtbank aan dat het primaire besluit is genomen overeenkomstig artikel 5 van de Regeling. Gelet op het voorgaande leidt dat tot de conclusie dat het primaire besluit onbevoegdelijk is genomen.
Met betrekking tot de vraag of een zodanig bevoegdheidsgebrek geacht kan worden in de bezwaarschriftenprocedure te zijn geheeld, zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft gesteld, overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat een gebrek dat aan een primair besluit kleeft in de bezwaar-schriftenprocedure uitsluitend kan worden gerepareerd indien op het bezwaarschrift wordt beslist door het orgaan of de functionaris die daadwerkelijk bevoegd is op het bezwaarschrift te beslissen.
Verweerder heeft uiteengezet dat op het bezwaarschrift is beslist door de heer L.J.B. Brittijn, hoofd van de unit Specialistische en Juridische Behandeling van de directie Informatie, Beheer en Subsidieregelingen. Aangenomen dat deze functionaris op grond van de Regeling taken en bevoegdheden VROM 1998 jo. artikel 4 van de Regeling ondermandaat bevoegd geacht mag worden tot het nemen van het primaire besluit, dan verzet artikel 7 van laatstgenoemd regeling zich ertegen dat de heer Brittijn tevens op het bezwaarschrift beslist. In artikel 7 is namelijk bepaald dat een beslissing op een bezwaarschrift wordt genomen door een functionaris die hiërarchisch hoger is dan de functionaris die het primaire besluit heeft genomen.
De beslissing op het bezwaarschrift had naar het oordeel van de rechtbank derhalve moeten worden genomen door de directeur-generaal.
Het voorgaande leidt tot geen andere conclusie dan dat ook het thans bestreden besluit onbevoegdelijk is genomen.
Op grond hiervan moet het besluit vernietigd worden. Het beroep is mitsdien gegrond.
In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-, uitgaande van een zaak van gemiddelde zwaarte en van twee proceshandelingen.
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het beroep gegrond;
bepaalt dat het ministerie van Volksgezondheid, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 102,10 (honderdtwee euro en tien eurocent) vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eiser begroot op
€ 644,- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door genoemd ministerie aan eiser.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2002 door mr. R.C.M. Reinarz, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Mol - Enklaar, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuurs-rechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.