ECLI:NL:RBMID:2002:AE1962
Rechtbank Middelburg
- Raadkamer
- A.M.P. Gaakeer
- W.P.M. ter Berg
- R.C.M. Reinarz
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering nieuwe termijn voor vervolging in Opiumwet-zaak
In deze beschikking van de Rechtbank Middelburg, gedateerd 23 april 2002, werd de vordering van de officier van justitie om een nieuwe termijn voor vervolging te stellen afgewezen. De vordering was ingediend op 29 maart 2002 en betrof een verdachte die werd verdacht van het medeplegen van opzettelijke overtreding van de Opiumwet, specifiek hennepkweek. De rechtbank overwoog dat het algemeen belang niet dringend vorderde dat een nieuwe termijn werd gesteld, aangezien het feit niet zodanig bijzonder of ernstig was dat dit noodzakelijk was. De rechtbank stelde vast dat de officier van justitie niet binnen de wettelijk gestelde termijn van twee maanden na het sluiten van het gerechtelijk vooronderzoek een vervolgingsbeslissing had genomen, wat in strijd was met artikel 244 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank benadrukte dat het belang van de verdachte om binnen een redelijke termijn te vernemen of hij verder zou worden vervolgd, zwaarder weegt dan het vervolgingsbelang, tenzij het algemeen belang dringend om vervolging vraagt. In dit geval was de aangetroffen hennepkwekerij niet van een zodanige ernst dat dit het stellen van een nieuwe termijn rechtvaardigde. De beschikking werd uitgesproken door de meervoudige raadkamer voor strafzaken, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier.