ECLI:NL:RBMID:2002:AE9130

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
4 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 02/51
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J.A. van Unnik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking van de Landbouwhaven aan de openbaarheid en de gevolgen voor een garage- en watersportbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Middelburg geoordeeld over het besluit van de gemeente Kortgene om de Landbouwhaven aan de openbaarheid te onttrekken. Eiseres, een garage- en watersportbedrijf, stelde dat dit besluit haar bedrijfscontinuïteit ernstig in gevaar bracht, omdat zij afhankelijk was van de openbaarheid van de haven voor het uitvoeren van bootreparaties. Eiseres voerde aan dat zij door het besluit een schade van 37.000 euro per jaar leed en dat de gemeente deze schade niet had meegewogen in haar belangenafweging. Tijdens de zitting werd er door de gemachtigde van eiseres verwezen naar eerdere rechterlijke uitspraken die relevant waren voor de zaak.

De rechtbank constateerde dat er geen wettelijke regeling bestond voor het onttrekken van andere zaken dan wegen aan de openbaarheid, maar dat de gemeente in dit geval aansluiting had gezocht bij de Wegenwet. De rechtbank oordeelde dat de gemeente bevoegd was om de haven aan de openbaarheid te onttrekken en dat er sprake was van zwaarwegende redenen voor dit besluit. De rechtbank erkende dat de bestemming van de haven was gewijzigd van laad- en loshaven voor landbouwvaartuigen naar jachthaven, wat de openbaarheid van de haven beïnvloedde.

De rechtbank concludeerde dat de schade die eiseres stelde te lijden, voortkwam uit een privaatrechtelijke aangelegenheid en dat de burgerlijke rechter hierover diende te oordelen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, omdat het bestreden besluit op goede gronden was genomen en de bezwaren van eiseres geen doel troffen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 september 2002.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG
ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT
Reg.nr.: Awb 02/51
Uitspraak inzake :
Garage- en Watersportbedrijf [eiseres] v.o.f., gevestigd te [plaats], eiseres,
gemachtigde: mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg,
tegen
de raad der gemeente Kortgene, verweerder.
1. Procesverloop.
Bij besluit van 30 september 1999 heeft verweerder besloten om de Landbouwhaven Kortgene aan de openbaarheid te onttrekken.
Bij besluit van 28 september 2000 heeft verweerder besloten om de inwerkingtreding van zijn besluit van 30 september 1999 te wijzigen in die zin dat het besluit van 30 september 1999 in werking treedt op donderdag 5 oktober 2000.
Eiseres heeft hiertegen bij brief van 20 oktober 2000 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 18 december 2001 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Het beroep is op 7 augustus 2002 behandeld ter zitting. Namens eiseres is daar verschenen [eiser] jr., die werd bijgestaan door zijn bovengenoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda. Namens verweerder was ook aanwezig mr. B. Melis, ambtenaar in verweerders gemeente. Als derde-belanghebbende was aanwezig J. Boelen, directeur van Delta Marina BV te Kortgene, die werd terzijde gestaan door zijn raadsvrouw, mr. B. Meijer, advocaat te Den Haag.
2. Overwegingen.
Aan dit besluit ligt ten grondslag de overweging van verweerder dat er overwegende redenen bestonden om de landbouwhaven aan de openbaarheid te onttrekken en dat het algemeen belang zich daar niet tegen verzette.
Eiseres heeft aangevoerd dat door het besluit tot onttrekking aan de openbaarheid van de Landbouwhaven de continuïteit van haar bedrijf ernstig in gevaar is gekomen, doordat zij aan de door haarzelf gerealiseerde steiger, die door de nieuwe eigenaar van de haven tot passantensteiger is bestemd, nu niet langer dan 1 dag een reparatie aan een boot mag uitvoeren. Aan de loswal, waar zij voorheen reparaties aan grote jachten placht te verrichten, kan zij helemaal niet meer terecht, doordat die niet meer publiek domein is, aldus eiseres.
Eiseres heeft de schade die zij door het missen van reparaties loopt, berekend op 37.000 euro per jaar. Zij vindt dat verweerder die nadelige gevolgen van de onttrekking bij zijn belangenafweging had moeten betrekken. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verwezen naar diverse rechterlijke uitspraken hierover en heeft hij mede op basis daarvan zijn grieven tegen verweerders besluitvorming samengevat in de vraag of verweerder wel heeft kunnen besluiten tot zo'n ingrijpende zaak als het onttrekken van de haven aan de openbaarheid.
Eiseres heeft voorts kritiek geuit op de overeenkomst tussen verweerder en Korteweg Vastgoed Ontwikkeling BV waarbij aan deze, danwel zijn rechtsopvolger, diverse verplichtingen jegens de onder meer eiseres zijn overeengekomen. Volgens eiseres komen die verplichtingen niet voldoende tegemoet aan haar specifieke belangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Eerste punt van aandacht is het gegeven dat een wettelijke regeling inzake het onttrekken van andere zaken dan wegen aan de openbaarheid ontbreekt.
Het is de Wegenwet die voorziet in regelgeving met betrekking tot onttrekken van wegen aan de openbaarheid.
Door verweerder is ten aanzien van de besluitvorming over deze materie - het ontstaan van en onttrekken aan de openbaarheid - bij het stelsel van die wet aansluiting gezocht.
De rechtbank acht dit niet onjuist.
In overeenstemming hiermee stelt de rechtbank vast dat verweerder, die ook bij wegen tot overeenkomstige besluitvorming bevoegd is, als het beslissingsbevoegde bestuursorgaan kan worden aangemerkt
Uit het stelsel en de strekking van die wet volgt voorts, volgens jurisprudentie, dat in het algemeen slechts tot onttrekking aan de openbaarheid kan worden overgegaan indien daarvoor zwaarwegende redenen bestaan en het algemeen belang zich er niet tegen verzet.
Blijkens de stukken ontleende de landbouwhaven te Kortgene, die tot 9 november 2000 eigendom was van de vennootschap onder firma "Stad Kortjeen", haar openbaarheid aan de bestemming die zij had, te weten die van laad- en loshaven voor landbouwvaartuigen ten behoeve van met name bietenvervoer met vrachtschepen van en naar de aan de haven gesitueerde gebouwen van de Coöperatieve Zuidelijke Aan- en Verkoopvereniging.
Onder meer als gevolg van de sluiting van de bedrijven van deze coöperatieve vereniging is die bestemming aan de landbouwhaven grotendeels komen te ontvallen. Met het oog hierop is besloten tot herontwikkeling van die landbouwhaven, onder meer door een nieuw bestemmingsplan voor het betreffende gebied vast te stellen. Dit bestemmingsplan - het Bestemmingsplan Havenfront Kortgene - is inmiddels onherroepelijk geworden. Als gevolg daarvan is de op die haven, ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan Buitengebied, rustende (planologische) bestemming "haven en havenindustrie" gewijzigd in "jachthaven."
Bovendien heeft verweerders gemeente, met het oog op bedoelde herontwikkeling van de landbouwhaven, het erfpachtrecht dat de gemeente over de haven bezat, op 7 juli 2000 verkocht aan Korteweg vastgoed Ontwikkeling BV. Deze heeft dat erfpachtrecht doorverkocht aan Delta Marina BV, welke vennootschap per 9 november 2000 tevens de volle eigendom van de haven verwierf.
Met name de verwezenlijking van een jachthaven in de landbouwhaven, ter uitvoering van genoemd nieuwe bestemmingsplan en bedoelde verkoop van het erfpachtsrecht hebben verweerder doen besluiten tot onttrekking van de haven aan de openbaarheid.
De rechtbank acht verweerders stelling dat van een zwaarwegend belang sprake is zodat er aanleiding was om de haven aan de openbaarheid te onttrekken in rechte houdbaar.
Daarbij komt dat de verkoop van het erfpachtrecht op zich de openbaarheid van de haven, en dus de publiekrechtelijke zorg- en beheerstaak ten aanzien van die haven, niet zou hebben aangetast
Dat verweerder zich van die taken heeft willen bevrijden, acht de rechtbank onder de bedoelde omstandigheden niet onredelijk. Gebleken noch aannemelijk is gemaakt is dat voortzetting van die taken door verweerder enig algemeen belang zou hebben gediend.
De rechtbank heeft ook geen andere aanknopingspunten kunnen ontdekken voor de stelling dat het algemeen belang zich tegen onttrekking aan de openbaarheid verzette. In zoverre is het bestreden besluit dan ook op goede gronden genomen
Het is, anders dan eiseres stelt, niet dit besluit dat schade voor haar tot gevolg heeft.
De wijze waarop eiseres immers van de haven gebruik maakte - te weten als, samengevat, plek waar bootreparaties werden verricht - stond immers los van de functie van de haven waaraan deze zijn openbaarheid ontleende, die van, kort gezegd, laad- en loshaven. Alleen voor gebruik overeenkomstig die, openbare, bestemming heeft het verdwijnen van de openbaarheid consequenties gehad, namelijk dat de rechthebbende dat gebruik - als laad- en loshaven dus- niet meer behoefde te dulden. Maar niet die consequenties zijn hier in geding, het gaat in dit geschil om de consequenties voor het bijzondere gebruik van de haven als plaats om scheepsreparaties te verrichten.
De rechtbank constateert in dit verband overigens dat wat namens eiseres is aangevoerd over dat gebruik van de haven, niet op een juiste voorstelling van zaken berust. Aan de door haar gemachtigde genoemde passantensteiger, die - naar ter zitting is gebleken - recentelijk door Delta Marina BV is aangelegd, hebben bootreparatie-werkzaamheden nooit plaatsgehad en voorzover er aan de loswal sprake is geweest van dergelijke werkzaamheden vond dat plaats buiten medeweten en instemming van het bevoegde gezag. Niet gebleken is voorts dat de bootreparatiewerkzaamheden die eiseres aan de steiger bij de trailerhelling placht uit te voeren, nu niet meer plaatsvinden.
Wat daarvan zij, zo het de rechthebbende op de haven vrij staat om het bedoeld gebruik van de haven - het verrichten van bootreparaties en dergelijke – te beëindigen dan is dat niet het gevolg van verweerders besluit om de openbaarheid aan de haven te onttrekken, doch van de overgang van het erfpachtsrecht - enkele maanden voordat er een einde aan die openbaarheid kwam – naar Korteweg vastgoed Ontwikkeling BV. Door deze is daarna immers dat erfpachtsrecht aan Delta Marina BV doorverkocht, die vervolgens ook de volle eigendom van de haven en daarmee het volledige zeggenschap daarover heeft verworven.
De rechtbank acht niet uitgesloten dat de overgang van zeggenschap over de haven voor eiseres schade meebrengt, doch die schade is aan te merken als het rechtstreekse gevolg van een, zoals verweerder terecht stelt, louter privaatrechtelijke aangelegenheid. Het is de burgerlijke rechter die over de namens eiseres gestelde schade dient te oordelen.
De rechtbank is van oordeel dat het in casu bestreden besluit op goede gronden is genomen en dat de daartegen aangedragen bezwaren geen doel treffen. Het beroep is dan ook ongegrond.
Voor een veroordeling van verweerder tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:73 Awb is derhalve geen plaats.
De uitspraak komt als volgt te luiden.
3. Uitspraak.
De Rechtbank Middelburg,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2002
door mr. G.J.A. van Unnik, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Mol - Enklaar, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen.
Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.