4.1. Gelet op de stellingen van beide partijen staat vast dat eisers er van op de hoogte was dat de gemeenteraad zijn goedkeuring moest verlenen aan de vestiging van een pomp aan de (adres), nu zulks hem door de wethouder was medegedeeld. De rechtbank gaat er van uit dat voor eisers derhalve duidelijk moet zijn geweest dat het college van B&W geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid bezat betreffende vestiging van een pomp op een bepaalde locatie.
Tussen partijen is gelet hierop slechts een precontractuele relatie ontstaan.
Voorts staat vast dat ten aanzien van de locatie (adres) tussen partijen overeenstemming is bereikt over de condities waaronder en de prijs waarvoor de pomp aldaar gerealiseerd kon worden. Verder staat gelet op de stellingen van beide partijen vast dat de wethouder zich omstreeks mei 1999 in positieve bewoordingen heeft uitgelaten omtrent de kans dat de gemeenteraad overeenkomstig het standpunt van het College van B&W zou besluiten.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de gemeente jegens eisers de verplichting had het voorstel voor vestiging van een pomp aan de (adres) zo snel mogelijk in de gemeenteraad te brengen voorzien van een positief advies. Zulks kan worden gekwalificeerd als de uit voornoemde precontractuele relatie voor de gemeente voortvloeiende verplichting. Hiermee heeft de gemeente als het ware aan eisers toegezegd voornoemd voorstel zo spoedig mogelijk in de gemeenteraad te brengen.
Een dergelijke toezegging doet voor de gemeente een verbintenis tot nakoming van die toezegging ontstaan. Nu vaststaat dat het betreffende voorstel niet kort na mei 1999 maar eerst in december 2001 aan de gemeenteraad is voorgelegd, is duidelijk dat de gemeente niet heeft voldaan aan voornoemde verplichting tot nakoming, op grond waarvan zij aansprakelijk zou zijn voor de hieruit voor eisers voortvloeiende schade.
De gemeente doet echter met haar stelling dat het interview van eisers in de PZC ervoor gezorgd heeft dat de aanvankelijk positieve stemming in de gemeenteraad omsloeg in feite een beroep op overmacht. Indien zij zulks bewijst, kan voornoemde tekortkoming haar niet worden toegerekend.
Eisers heeft echter gesteld dat niet het interview in de PZC maar het Groenstructuurplan in feite het obstakel heeft gevormd voor de totstandkoming van een gunstig raadsbesluit. Nu gelet op de stellingen van beide partijen vast staat dat de procedure tot vaststelling van het Groenstructuurplan al was gestart vóórdat met eisers over de vestiging van een pomp aan de (adres) werd onderhandeld, acht de rechtbank het voor beoordeling van de vraag of er in het onderhavige geval sprake was van overmacht van belang dat dit aspect ook aan de orde komt. Teneinde de aanwezigheid van overmacht te bewijzen dient de gemeente derhalve aan te tonen dat slechts het interview van eisers in de PZC ervoor heeft gezorgd dat de aanvankelijk positieve stemming in de gemeenteraad ten aanzien van de vestiging van een pomp aan de (adres) omsloeg en dat het Groenstructuurplan op zich hierbij geen rol heeft gespeeld.
Teneinde de gemeente in de gelegenheid te stellen aan te geven of en zo ja, op welke wijze zij voornoemd bewijs wenst te leveren, zal de zaak worden verwezen naar na te noemen rolzitting.