ECLI:NL:RBMID:2003:AF4879

Rechtbank Middelburg

Datum uitspraak
13 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-1239
Instantie
Rechtbank Middelburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een arbeidsgeschil naar de civiele sector van de rechtbank

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Middelburg, is een werknemer betrokken bij een geschil met zijn voormalige werkgever, Holding X Vlissingen B.V., en de directeur van deze vennootschap. De werknemer had een vordering ingesteld die primair gericht was op betaling van een bedrag van € 39.049,59 bruto, verminderd met € 5.445,36, en daarnaast een netto bedrag van € 3.867,73 wegens proceskosten. Subsidiair vorderde hij een bedrag van € 5.899,14 netto in het kader van executoriaal derdenbeslag, met wettelijke verhogingen en rente. De gedaagden, Holding en Directeur, stelden dat de vordering van de werknemer gebaseerd was op onrechtmatige daad en dat de zaak daarom niet door de kantonrechter, maar door een andere kamer van de rechtbank behandeld diende te worden.

De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 21 oktober 2002 geoordeeld dat de vordering van de werknemer voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst, en dat zaken die verband houden met een arbeidsovereenkomst onder de competentie van de kantonrechter vallen. De werknemer betoogde dat er sprake was van vereenzelviging tussen de Holding, de Directeur en een derde partij, Meubelhuis X B.V., en dat de aansprakelijkheidsbeperkingen doorbroken dienden te worden. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de vordering van de werknemer jegens Holding en Directeur gebaseerd was op onrechtmatige daad, dit niet doorslaggevend was voor de competentie.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter besloten dat de primaire en subsidiaire vordering meer dan € 5.000 bedraagt, waardoor de zaak met toepassing van artikel 71 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) werd verwezen naar de enkelvoudige kamer van de sector civiel recht van de rechtbank. De werknemer werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die tot dat moment waren begroot op € 615,-. De beslissing werd uitgesproken door kantonrechter M.J.M. Klarenbeek op 13 januari 2003.

Uitspraak

Verwijzing door kantonrechter naar de civiele sector.
beoordeling bevoegdheid mede op basis van een prognose van de rechtsstrijd.
procedure nieuw incident met toepassing van het Landelijke Rolreglement voor de civiele sectoren.
Rolnr: 02-1239
Uitspraak: 13 januari 2003
(bij vervroeging)
Rechtbank Middelburg
Sector kanton - zitting te Middelburg
V O N N I S
in de zaak van:
WERKNEMER,
wonende te Oost-Souburg,
eisende partij in de hoofdzaak,
gedaagde partij in het incident,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: mr. drs. H. Aydemir,
t e g e n :
1. de besloten vennootschap
Holding X Vlissingen B.V.,
gevestigd te Koudekerke, en
2. DIRECTEUR,
wonende te Koudekerke,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
verder te noemen: Holding en Directeur,
gemachtigde: mr. J.A. Platteeuw.
het verloop van de procedure
De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 29 mei 2002,
- incidentele conclusie tot verwijzing wegens onbevoegdheid,
- incidentele conclusie van antwoord,
- preparatoir vonnis d.d. 21 oktober 2002,
- akte en antwoordakte.
de verdere beoordeling van de zaak
1. Ingevolge het vonnis van 21 oktober 2002 heeft Werknemer een duidelijke eis geformuleerd strekkende primair tot betaling van € 39.049,59 bruto verminderd met € 5.445,36 en tot betaling van € 3.867,73 netto wegens proceskosten en subsidiair tot betaling van in ieder geval € 5.899,14 netto in het kader van het executoriaal derdenbeslag, het een en het ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW, buitengerechtelijke incassokosten ad € 5.620,79 en wettelijke rente tot 1 april 2002 ad € 3.289,91 met verdere rente.
in het incident
2. Holding en Directeur hebben erop gewezen dat de vordering van Werknemer is gebaseerd op onrechtmatige daad en meer dan € 5.000 beloopt en hebben geconcludeerd dat de zaak moet worden behandeld door een andere kamer van de rechtbank, die niet behoort tot de sector kanton. Werknemer heeft betoogd dat moet worden gesproken van vereenzelviging van Meubelhuis X B.V. (verder: Meubelhuis), Holding en Directeur en heeft zich beroepen op rechtspraak inzake de doorbraak van aansprakelijkheidsbeperkingen. Omdat zijn vordering voortvloeit uit arbeidsovereenkomst meent Werknemer dat de zaken zodanig verknocht zijn dat van een aardvordering moet worden gesproken. Overigens refereert Werknemer zich aan het oordeel van de kantonrechter.
3. Bij vonnis van 11 april 2001 heeft de rechtbank in hoger beroep aan Werknemer ten laste van Meubelhuis een vergoeding van (omgerekend) € 39.049,59 toegekend wegens kennelijk onredelijk ontslag. Juist is dat de vordering van Werknemer jegens Holding en Directeur is gebaseerd op onrechtmatige daad, maar dat is niet doorslaggevend. Ingevolge art. 93 Rv. worden zaken "betreffende een arbeidsovereenkomst" door de kantonrechter behandeld en beslist. Dit moet ruim worden uitgelegd in die zin dat ook vorderingen die verband houden met een arbeidsovereenkomst en daar niet los van kunnen worden gezien, tot de competentie van de kantonrechter behoren.
4. Nu een vergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag reeds is vastgesteld, kan deze zaak heel goed los gezien worden van de voormalige arbeidsovereen-komst van Werknemer. Verondersteld mag worden dat het debat tussen partijen zal gaan over de vraag of aansprakelijkheidsbeperkingen doorbroken behoren te worden. Weliswaar zou de nevenvordering van de wettelijke verhoging wellicht kunnen leiden tot een arbeidsrechtelijke discussie, maar deze nevenvordering is van te weinig belang om bepalend te zijn voor de competentie. Het verband tussen de vordering van Werknemer jegens Holding en Directeur en zijn voormalige arbeidsovereenkomst met Meubelhuis is in deze zaak niet zo groot dat van een aardvordering gesproken zou moeten worden.
5. Aangezien de primaire en subsidiaire vordering meer beloopt dan € 5.000 zal de kantonrechter deze zaak met toepassing van art. 71 Rv. verwijzen naar de enkelvoudige kamer van de sector civiel recht van deze rechtbank.
6. Bij antwoordakte hebben Holding en Directeur bezwaar gemaakt tegen de subsidiaire vordering, die zij aanmerken als een wijziging van de grondslag van de eis. Een beslissing op dit bezwaar is als eerste aan de orde. Indien met toepassing van art. 2.6. van het Landelijk Rolreglement voor de civiele sectoren bij de rechtbanken het vooraf horen van partijen gewenst is, dient dat tijdig verzocht te worden aan de rolrechter van de civiele sector.
7. In het incident zal Werknemer als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, inclusief die van de extra aktewisseling die door de omissie in de dagvaarding is veroorzaakt.
DE BESLISSING
De kantonrechter:
verwijst deze zaak naar de enkelvoudige kamer van de sector civiel recht van deze rechtbank, en wel naar de rolzitting van woensdag 26 februari 2003 voor een beslissing op het bezwaar van Werknemer;
veroordeelt Werknemer in de kosten van het incident, gevallen aan de zijde van Holding en Directeur en tot op heden begroot op € 615,- wegens salaris van de gemachtigde van Holding en Directeur;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en bij vervroe-ging uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 januari 2003 in tegenwoor-digheid van de griffier.