RECHTBANK MIDDELBURG
ENKELVOUDIGE KAMER BESTUURSRECHT
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
het Bestuur der Sociale Verzekeringsbank, verweerder.
Bij besluit van 12 april 2001 heeft verweerder aan eiser een ouderdomspensioen met toeslag krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend, waarbij op het pensioen een korting van 18% is toegepast en op de toeslag een korting van 8%.
Hiertegen heeft eiser een bezwaarschrift gedateerd 22 mei 2001 ingediend dat op 26 mei 2001 via de fax door verweerder is ontvangen.
Bij besluit van 13 december 2001 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Verweerder heeft dat bezwaarschrift vervolgens behandeld als een verzoek om herziening en bij zijn besluit van 19 december 2001 dat verzoek afgewezen.
Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaar bij besluit van 27 mei 2002 ongegrond is verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is op 30 januari 2003 behandeld ter zitting. Eiser is daar in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde E.W. Viertelhauzen.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat eiser in verweerders besluit van 13 december 2001, waarbij zijn bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard vanwege termijnoverschrijding, heeft berust, zodat die beslissing rechtens onaantastbaar is geworden. Daarmede heeft tevens rechtskracht verkregen verweerders besluit van 12 april 2001 inhoudende een korting op eisers uitkering ingevolge de AOW.
Bij het thans in geding zijnde besluit heeft verweerder zijn weigering om terug te komen op die beslissing van 12 april 2001 gehandhaafd.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Zij kan zich niet verenigen met verweerders handelwijze om een vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard bezwaarschrift vervolgens te behandelen als ware er sprake van een verzoek om herziening van de (primaire) beslissing.
Het is immers aan betrokkene zelf om eventueel een zodanig verzoek te doen en vaststaat dat eiser een zodanig verzoek niet heeft gedaan. Gelet hierop kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet bevoegd worden geacht om een zodanige beslissing te nemen. Zowel het bestreden besluit als de primaire beslissing van 19 december 2001 komen om die reden voor vernietiging in aanmerking.
Verweerders standpunt heeft niettemin bij eiser de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat nieuwe feiten of omstandigheden tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om te oordelen of daarvan in dit geval sprake is. Daarbij is van belang dat het moet gaan om feiten of omstandigheden, die niet eerder naar voren hadden kunnen worden gebracht. In dit geval brengt dat met zich dat feiten en omstandigheden die eiser in de bezwaarprocedure had kunnen aanvoeren, die heeft geleid tot niet-ontvankelijkverklaring vanwege termijnoverschrijding, niet als zodanig worden beschouwd.
Eiser heeft bij de hoorzitting op 3 oktober 2001 in het kader van de bezwaarprocedure met betrekking tot verweerders weigering zijn eerdere beslissing te herzien, aangevoerd dat hij in 1955 naar Canada is geëmigreerd en van daaruit in 1958 naar Amerika is vertrokken om er te studeren. In Canada is hij 3 jaar werkzaam geweest en heeft hij de laatste 2 jaren ook een studie gevolgd.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van nieuwe feiten in vorenbedoelde zin. Gelet hierop is verweerders weigering terug te komen op de rechtens onaantastbare beslissing van 12 april 2001 niet onredelijk.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank daarom van oordeel dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand dienen te blijven.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 27 mei 2002 alsmede het besluit van 19 december 2001;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van die besluiten in stand blijven;
bepaalt dat de Sociale Verzekeringsbank aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 29,- (negenentwintig euro) vergoedt.
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2003
door mr. T. Damsteegt, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Mol - Enklaar, griffier.
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.